Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio O1v]
| |
hutt en tent
Die plaats sijns huis gevalt hem wel:
Ook blijft hy binnen Zion woonen,
Om haar sijn gunst te meer te toonen.
2 Aldaar verbrak hy, door sijn kracht,
De vuur'ge pijlen van den boog,
Den schild, het swaard, en d'oorlogs-magt.
Gy zijt doorlugtiger in 't oog,
En komt u heerliker vertoonen,
Als die in 't roof-gebergte woonen.
3 't Stouthertig volk wierd heel berooft,
Sy sliepen vast, ter dood verwond:
Geen dapper krijgs-man bood het hooft,
Wijl hy sijn handen weerloos vond.
In slaap sonk waagen, paard, en helden,
O gy God Iacobs, van uw schelden.
4 Gy, vreeslik zijt gy, en wie zal
Voor uw gestoort gesicht bestaan,
Als uwen toorn dreigt 't aardsche-dal?
Gy deed een oordeel hooren aan,
Ten Heemel uit; daar bleek uw wille;
Al 't Aardrijk vreesd', en wierd straks stille.
5 Als God, ten Oordeel opgestaan,
Al sijn sachtmoedig volk, op aard,
Dat ooverlast werd aangedaan,
Verlossen quam van 't woedend swaard.
Want hoe de menschen heeter woeden
Hoe sy uw lof te meerder voeden.
6 Wat noch van uwe grimmighe'en,
En oovertoll'ge
| |
[Folio O2r]
| |
toornigheid
Resteert, dat bind gy al by een,
En werd ter wraake weg-geleit.
't Geen gy belooft, dat wilt betaalen,
Gy die verkeert in 's Heeren saalen.
7 Laats' hem, die grootliks is gevreest,
Geschenken brengen, zoo't behoort;
Die 's Vorsten sin, en hunnen geest,
Als druiven afsnijd, met een woord:
Die vreeslijk is, en hoog van waarde,
By al de Kooningen der aarde.
|
|