Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio N2r]
| |
den Kooning,
En schenk met Majesteit,
Des Koonings Soon, tot sijne krooning,
Uw rijks gerechtigheid.
Zo zal hy, met gerechtigheeden,
Uw erf-volk richten gaan;
En die, om u, elende leeden,
Recht doen, en gaade slaan.
2 De bergen laat van vreede bloejen,
Den volke te geval;
De heuv'len van genaade vloejen,
Tot in het diepste dal.
Hy zal 't elendig volk verblijden,
Hen rechten, neemen aan,
Ook hunne kinderen bevrijden,
En den verdrukker slaan.
3 Sy zullen u eerbiedig vreesen,
Zo lang de Son in kracht,
Zo lang de Maane blijft in weesen,
Met al hun naa-geslacht.
Dan daalt 'er heil, zo lief, als reegen,
Die 't naa-gras versch besproeit;
Als droppels-vocht, dat, vet van seegen,
Mild, oover 't aardijk vloeit.
4 In sijne daagen zullen bloejen,
Al die rechtvaardig zijn:
Van vree zal alles oovervloejen,
Tot dat geen Maan meer schijn.
Hij zal sijn vreede-scepter swieren,
En heerscher zijn bekent,
Van zee, tot zee, en van rivieren,
Tot aan des Aardrijks end.
5 't Inwoonend volk der dorre vlekken,
Zal knielen voor hem ne'er;
Sijn
| |
[Folio N2v]
| |
vyand moet sijn voet-stof lekken;
De Kooningen doen eer:
Siet, die van Tharsis, hem ontmoeten,
Die van d'eilanden, gaan,
Van Scheba, hem met giften groeten,
Van Seba, voor hem staan.
| |
Pause.6 Een ieder Kooning zal hem buigen,
Voor sijne Majesteit;
Al 't Heidens volk zal hem betuigen
Plicht, eer, en dienstbaarheid.
Want hy zal redden uit sijn lijden,
Die hem in nooddruft smeekt;
Hy zal d' elendigen bevrijden,
Die vrienden hulp ontbreekt.
7 Hy zal verschoonen, die vervielen
In armoed, en in nood;
En, die nooddruftig zijn, hun zielen
Verlossen van de dood;
Ook van geweld en list bevrijden;
Hun onschuld schat hy hoog;
En 't bloed van die hier t'onrecht lijden,
Is dierbaar in sijn oog.
8 Dies zal hy lang in voorspoed leeven:
Men zal hem schebas goud,
Geduurig voor hem biddend', geeven,
En seeg'nen duisent-fout.
Van het gebergt zal kooren koomen,
Een hand vol maar gesaait,
Zal vruchtbaar zijn, als Libans boomen,
En ruisschen, als het waait.
9 Die van de stad, die zullen bloejen,
Als 't weelig kruid der aard:
Sijn naam zal hoog,
| |
[Folio N3r]
| |
en hooger groejen,
En eeuwig zijn vermaard.
Zo lang de Son zal zijn in weesen,
Sijn naam niet zal vergaan;
Die zal van kind, tot kind, gepreesen,
Geplant in d'herten staan.
10 Sy zullen sich geseegent noemen,
En waarlik zijn, in hem:
Hem zullen Heid'nen saalig roemen,
Met algemeene stem.
Gelooft zy God, hy is de Heere,
Die Israël behoed:
Hy is alleen de God der eere,
Die wonder-werken doet.
11 Sijn naam, die heerlik is van waarde,
Zy eeuwig lof, en eer.
Sijn heerlikheid vervul de aarde.
Amen, ja Amen, Heer.
|
|