Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio H5v]
| |
Sijn hulp is krachtig en seer groot
Bevonden, in benauwtheids-nood:
En daarom zal geen vrees ons deeren,
Al schoon het aardrijk om mogt keeren;
Al wierden al de bergen me'e
Verset in 't herte van de zee.
2 Laat vry haar waat'ren, onder 't ruischen
Des stormwinds, sich beroeren, bruischen,
Laat bergen daav'ren, als 't haar treft,
En sich de vloed zo hoog verheft:
Nochtans de beekskens der rivieren,
Gods stad verblijden, en vercieren:
In 't Heiligdom is alles stil,
Daar d' alderhoogste woonen wil.
3 God zal in 't midden van haar weesen;
Sij zal geen val, noch wank'ling vreesen;
God zalse helpen, als sy smeekt,
Zo draa de morgen-stond aanbreekt.
De Heidenen verwoedheid pleegden,
De Kooning-rijken sich beweegden
Maar als de Heer verhief sijn stem,
Zo smolt de gansche aard' voor hem.
| |
Pause.4 De Heer, de Heere der Heerschaaren,
Is met ons, hy zal ons bewaaren:
Voor ons, sijn volk, is Iacobs God
Een hoog vertrek, en veilig slot.
Komt, wilt aanschouwen en bemerken,
Des Heeren daaden, en sijn werken;
Hoe veel verwoestings sijn gewelt
Op aarden, al heeft aangestelt.
| |
[Folio H6r]
| |
5 Die tot aan 't eind des aardrijks weeder
Straks legt den oorlogs-storm ter needer;
De spiesse breeckt, den boog ontspant,
Wiens vuur de waagenen verbrand
Laat af, spreekt hy, en wilt eens leeren,
Dat ik ben God, de Heer der Heeren:
'k Zal zijn der Heid'nen opper-voogd,
En op der aarden seer verhoogt.
6 Siet dan, wat ons mag weeder-vaaren,
Met ons is d'Heere der Heirschaaren:
God Iacobs blijft, in alle quaad,
Ons hoog vertrek, en toeverlaat.
|
|