Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den xxx. Psalm. 'k Zal u verhoogen, rijk van lof, Want gy, Heer, hebt my uit het stof Getrokken op, doe 'k allermeest, In angst, en nood-druk ben geweest. Geen vyand liet gy, t'een'gen tijden, Sich groot'liks oover my verblijden. 2 Tot u heb ik geroepen Heer, En gy hebt my geneesen we'er. Gy, Heer, hebt uit het grafs geweld Mijn ziel gevoert, en gansch herstelt. Gy hebt by 't leeven my behoude', Dat ik ten kuil niet daalen zoude. 3 Psalm-singt den Heer, die u verblijd, Gy die sijn gunst-genooten zijt; Segt lof ook ter gedachtenis, Om dat uw God zo heilig is; Want in sijn toorn, op sijn beminden, Is maar een oogenblik te vinden. 4 Maar lang duurt sijn goedgunstigheid, Die staag te leeven werd geseit, Den aavond komt wel met ge- [Folio E3v] [fol. E3v] ween, Met weenen gaat de nacht wel heen; Maar als den morgen is verscheenen, Daar komt gejuich in plaats van weenen. Pause. 5 'k Heb in mijn voorspoed wel geseit, Ik wankel niet in eeuwigheid; My docht ik onbeweeglik sat, Want, Heer, uw goede wille had Mijn berg versterkt, en vast doen setten, Wat onheil, dacht ik, kan my letten? 6 Maar doe gy bergd' uw aangesigt, Wierd ik verschrikt, berooft van 't licht: Dies riep ik Heer, tot u doe seer, Ik smeekte dus tot God, den Heer, Wat winst is in mijn bloed te haalen? Zo ik ten groeve ne'er ga daalen? 7 Zal u dan looven 't zeilloos stof? Zal dat verbreiden uwen lof? Zal dat uw waarheid, naa mijn dood, Verkondigen, en maaken groot? Hoor Heer, wil my genaadig weesen, Wil, Heer mijn helper, my geneesen. 8 Gy hebt mijn wee-klag, en geschrei, Verandert in een vreugden-rei; Den treursak hebt gy afgeleit, En my omgord met vroolikheid; Op dat mijn tong niet swijg uw eere, Maar eeuwig lof-sing, u mijn Heere. Vorige Volgende