Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio D4r]
| |
op rivieren.
2 Maar wie zal 's Heeren berg opgaan?
Wie in de heil'ge plaatse staan?
Die suiver is in 't oog des Heeren;
Die rein van hert, en handen leeft;
Sijn ziel tot ydelheid niet geeft,
En nooit bedriegelijk wil sweeren.
3 De seegen Gods is dien bereid;
De vrucht van sijn gerechtigheid
Laat hem de God sijns heils ontfangen.
Dat is 't geslacht dat naa hem vraagt,
't Waar' Israël, dat hem behaagt,
Dat soekt uw aanschijn met verlangen.
4 Ruimt u gy poorten, heft uw boog,
Gy eeuw'ge deuren maakt u hoog;
Dat d'eeren-Kooning in mag rijden.
Wie is die Kooning, vol van eer?
't Is God, een sterk, en magtig Heer,
Een Heer geweldig in het strijden.
5 Gy poorten maakt u hoog, en wijd,
Ia, deuren Gods, die eeuwig zijt,
Laat d'eeren-Kooning in sijn wooning;
Wie is die Kooning aller eer?
't Is der Heirschaaren opper-heer,
Die is alleen die groote Kooning.
|
|