Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio D3v] [fol. D3v] Den xxiij. Psalm. DE Heer is self mijn Herder, my ter hoede; Daarom my niets ontbreeken zal ten goede. Hy leegert my in schoon begraasde weiden, Gaat my heel sacht langs stille waaters leiden, Verquikt mijn ziel, en leid my, uit genaaden, Om sijnen naam, in 't spoor der rechte paaden. 2 Al most ik gaan in 't dal der naare weegen, Daar my de dood quam met haar schaaduw teegen, Ik vrees geen quaad, want gy zult by my blijven; Uw stok, en staf, door troost mijn angst verdrijven. Gy dekt, voor my, de taafel met gerechten, Voor 't nijdig oog van die mijn ziel bevechten. 3 Gy doet mijn hoofd, met ooli, vet besproejen, En laat, van wijn, mijn beeker oovervloejen: My zullen, al de daagen van mijn leeven, Weldaadigheid, en 't goede niet begeeven: Ik zal in 't huis des Heeren woonen blijven Veel daagen lang, en vreugd in God bedrijven. Vorige Volgende