| |
| |
| |
Horen, zien en lezen
Radio, televisie en jeugdliteratuur
Lies Wesseling
In april 1924 begint de Hilversumsche Draadlooze Omroep onder leiding van Willem Vogt met radio-uitzendingen. Slechts enkele weken later, vanaf 19 mei 1924, presenteert Antoinette van Dijk het kinderuurtje. Omdat radio direct de huiskamer binnendringt, worden er van meet af aan programma's gemaakt die (mede) afgestemd zijn op kinderen. Bij de tv doet zich eenzelfde verschijnsel voor. Op 2 oktober 1951 wordt in Nederland het eerste tv-programma uitgezonden. Ongeveer een jaar later volgt de eerste tv-uitzending voor kinderen: op 5 december 1952 ontvangt Mies Bouwman Sinterklaas in studio Irene te Hilversum (Welleman 1999).
Sinds haar opkomst in de achttiende eeuw heeft de jeugdliteratuur, net als de literatuur, telkens opnieuw haar plaats moeten bepalen ten opzichte van andere media. Kinderboeken kregen in de loop van de tijd specifieke vormkenmerken en vervulden bepaalde culturele functies binnen een voortdurend veranderend medialandschap. Het oudere kinderboek veroverde een plaats ten opzichte van alternatieve vormen van lering en vermaak, zoals de poppenkast, het variététheater, de smartlap, de toverlantaarn, de kijkdoos en orale vertellingen, liedjes en rijmen. In de loop van de twintigste eeuw werd de jeugdliteratuur uitgedaagd om haar waarde te bewijzen ten opzichte van film, radio, televisie, videogames, het internet en het digitale spel. Hoewel de gespannen relatie tussen oudere en nieuwere media al minstens zo oud is als de uitvinding van de boekdrukkunst, heeft de opkomst van massamedia zoals radio en tv in de twintigste eeuw opnieuw voor een ingrijpende verandering gezorgd. Voor het eerst in de geschiedenis is het mogelijk grote groepen mensen min of meer tegelijkertijd te bereiken met een en dezelfde boodschap.
Dit hoofdstuk schetst de positie van de twintigste-eeuwse en vroege eenentwintigste-eeuwse Nederlandstalige kinderliteratuur ten opzichte van radio en tv in vier verhalende genres die bij uitstek aanleiding gaven tot intensieve onderlinge kruisbestuiving: fantasieverhalen, avonturen- | |
| |
verhalen, gezinsverhalen en variété. Deze steekproeven maken duidelijk dat doemscenario's die het einde van het (kinder)boek, de geletterdheid en de leescultuur voorspellen, geen steek houden. Media ontwikkelen zich namelijk niet lineair, volgens een patroon van opkomst, bloei en verval, maar in interactie met elkaar. Oudere media worden niet door nieuwere media afgelost, maar ze beïnvloeden elkaar wederzijds. Enerzijds imiteren nieuwere media de dragers, stijlkenmerken, thema's en motieven van oudere media (Bolter en Grusin 1999). Anderzijds krijgen juist die aspecten van oudere media die niet geabsorbeerd kunnen worden door nieuwere media, toegevoegde waarde. Geluidsdragers hebben geen einde gemaakt aan live muziek, de tv heeft de bioscoop niet verdrongen, radio bleef voortbestaan naast de tv, het internet heeft de tv niet overbodig gemaakt, enzovoort. Evenzogoed lijkt het onwaarschijnlijk dat de elektronische of digitale media het (kinder)boek zullen verdringen.
| |
Het bovennatuurlijke: fabels, sprookjes, sagen, legenden, griezelverhalen
Etnologen en letterkundigen hebben overtuigend aangetoond dat kinderliteratuur een belangrijke bewaarplaats is van liedjes, rijmen, thema's, motieven, personages en verhaalstructuren uit de orale volkscultuur (Opie en Opie 1997; Mooren et al. 2004). Gedrukte kinderliteratuur herneemt orale vormen zoals fabels, sprookjes en sagen, verhalende genres die in het teken staan van het wonderbaarlijke en doorgaans een moraliserende strekking hebben. Orale verhalen bereiken hun publiek via uiteenlopende communicatiekanalen, zoals vertelling in de huiselijke kring, declamatie, zang (bijvoorbeeld de smartlap) en toneel (poppenkast, straattheater). Kinderliteratuur deelt kenmerken met de orale overlevering, zoals eenduidige, voorspelbare helden met één allesoverheersende karaktertrek, de voortdurende herhaling van verhaalelementen (bijvoorbeeld het stapelverhaal), motieven als de carnavaleske omkering en stijlfiguren als de hyperbool. Minder bekend is hoe dit aloude ‘storiegoed’ voortleeft in kinderprogramma's voor radio en tv. Een verkenning van kinderprogramma's van de laatste zestig jaar leert al snel dat de elektronische media evenzogoed uit deze schatkamer putten.
In fabels, zoals de vele verhalen over Tom Poes en Olivier B. Bommel van Marten Toonder of Jean Dulieus avonturen van Paulus de Boskabouter, houden antropomorfe dieren als personificaties van menselijke eigenschappen het publiek een spiegel voor. Tegelijkertijd roepen deze
| |
| |
series het magische universum van sagen en legenden op, waarin wonderen geschieden tegen het decor van een alomtegenwoordige, bezielde natuur. Deze natuur wordt uitgetekend als donkere, geheimzinnige bossen, mistige heide of verraderlijke moerassen, alles compleet met een geheel eigen flora en fauna. Toonder lanceert Tom Poes op 16 maart 1941 in de strip Het geheim der blauwe aarde in De Telegraaf. Pas in zijn derde avontuur (In den toovertuin) krijgt hij gezelschap van Olivier B. Bommel. Bommel is aanvankelijk gecast als een opdringerige Amerikaanse toerist. Pas later evolueert hij tot een heer van stand. Al spoedig overschaduwt hij Tom Poes, die volgens Toonders eigen zeggen te cerebraal is om langdurig interessant te kunnen blijven zonder sidekick (Toonder 1998). Na de intrede van Bommel krijgt de strip steeds meer het karakter van een moraliserende vertelling over de verschillende verdiensten van verstand (Tom Poes) versus emotie.
De strip van Toonder wordt al snel breed verspreid over verschillende media, om te beginnen het theater. Tussen 1941 en 1943 verzorgt het Tierelantijn Tooneel onder leiding van Wim Sonneveld kindervoorstellingen rondom Toonders creaties. Onder anderen Sonneveld zelf en Kees Brusse spelen Bommel. De theatrale kwaliteiten van Toonders werk worden daarnaast verkend in radiobewerkingen. Van 6 januari tot en met 18 maart 1948 zendt de avro drie verhalen als hoorspel uit in afleveringen van tien minuten. De spelleiding is in handen van de bekende hoorspelregisseur Kommer Kleyn. De strip wordt ook bewerkt voor een tv-poppenserie die de kro uitzond tussen 1960 en 1962. Radiopresentator Wim Quint spreekt alle stemmen in. Deze bewerking heeft heel wat voeten in de aarde, omdat poppenseries uitsluitend door kleine kinderen worden bekeken, terwijl Toonders stripverhalen in eerste instantie voor volwassenen waren bedoeld. De uitzendingen duren maar liefst een halfuur en daarin moeten de nodige avonturen plaatsvinden om de aandacht van de kijkers vast te houden. Het tempo van de gebeurtenissen wordt flink opgevoerd. Vanaf 1967 wordt de strip ‘verliteratuurd’ door uitgeverij De Bezige Bij, die de Bommel-verhalen in pocketboekformaat uitbrengt, waarbij de tekeningen worden verkleind, zodat het gedrukte woord meer nadruk krijgt. De strips vullen 44 ‘literaire reuzenpockets’ die worden aangeduid als De Bommelsaga: de striproman of graphic novel is geboren. In feite werkten de Toonder Studio's al tijdens de Duitse bezetting aan animatiefilms rondom Tom Poes, maar dit werk heeft het daglicht nooit gezien (Peters en Barten 2000). Pas in 1983 maken de Toonder Studio's de eerste avondvullende tekenfilm, onder regie van multitalent Harrie Geelen en met de titel Als je begrijpt wat ik
| |
| |
bedoel. Ten slotte duikt Bommel op in een musical uit 1997, Tom Poes en de Trullenhoedster (reprise 2006), met Jon van Eerd in de hoofdrol. Deze musical is onder het toeziend oog van Marten Toonder zelf tot stand gekomen bij productiehuis Opus One (Oosterheert 2007).
Het voorbeeld van Tom Poes en Heer Bommel toont aan hoe verschillende media inhoud en personages aan elkaar ontlenen en hoe ze samenwerken om een bepaalde verhaalfiguur in leven te houden. Ook Jean Dulieus Paulus de Boskabouter beweegt zich vrijelijk over de grenzen van de media heen. Net zoals Tom Poes en Bommel wordt Paulus geboren in een krantenstrip. Op 2 februari 1946 duikt hij op in het dagblad Het Vrije Volk, als een ietwat leeftijdloze figuur. Paulus oogt als een oud mannetje, maar belichaamt tevens de kinderlijke onschuld en onwetendheid. Het bos van Paulus wordt bevolkt door een bonte verzameling van dierachtige ‘mensen’ (Paulus en de heks Eucalypta) en mensachtige ‘dieren’, zoals de uil Oehoeboeroe. Die laatsten zijn in de regel wijzer en zij heersen dan ook over het bos. Het bos van Paulus is natuurgetrouw en met oog voor detail getekend. De eerste serie van ruim drieduizend afleveringen loopt tot 2 december 1957. Tussen 1973 en 1984 komt er een tweede serie Paulus-strips van in totaal 23 verhalen, die ieder in honderd afleveringen verschijnen in diverse bladen (Meulder 2006).
De eerste bewerking dateert van 1948, wanneer De Arbeiderspers het eerste Paulus-boekje uitgeeft, Het winterboek van Paulus. In 1947-1948 verzorgt Dulieu ruim honderd poppenkastvoorstellingen met de personages uit de strip. De poppen heeft hij zelf gemaakt. In 1955 stapt Paulus over van krant en poppenkast naar de radio. Tot 1964 zorgt de vara voor een hoorspelbewerking in ongeveer negenhonderd uitzendingen van tien minuten die tweemaal per week worden uitgezonden. Dulieu, een perfectionistische doe-het-zelver, spreekt alle stemmen zelf in met uitzondering van de elf Priegeltje, een rol die voor zijn dochter Dorinde weggelegd is. Vanaf 1967 maakt Paulus zijn opwachting op tv in een serie met poppenanimatie. Tot eind 1968 verschijnen 39 afleveringen. Ook voor deze poppenserie doet Dulieu nagenoeg alles zelf. Hij maakt de poppen, marionetten deze keer, de decors, de rekwisieten, en hij doet alle stemmen (Welleman 1999).
Dat tv-kinderprogramma's in belangrijke mate putten uit het poppentheater blijkt ook uit Rikkie en Slingertje (1966-74, avro), door Poppentheater Merlijn van Maaike en Rien Baartmans. Dit poppentheater bestaat al sinds 1957. De tv-serie omvat simpelweg opnames van de theatervoorstellingen over het jongetje Rikkie en het aapje Slingertje, waar- | |
| |
bij het camera-oog van tijd tot tijd ook over het intens meelevende publiek glijdt.
De Fabeltjeskrant (still met Martha en Myra Hamster).
Maar de meest populaire en langst lopende poppenserie ooit is uiteraard De Fabeltjeskrant (1968-74, nos/nts; 1985-89, avro, kro, tros, Veronica; 1990-92, rtl 4) met tekst van Leen Valkenier en muziek van Ruud Bos. Ook in Vlaanderen is deze serie, die dagelijks voor kinderbedtijd wordt uitgezonden, lange tijd geliefd (Hooghe 2009). De bewoners van het dierenbos belichamen stuk voor stuk herkenbare menselijke deugden en ondeugden, zoals de linke Lowieke de Vos, de huissloof Truus de Mier, de heerszuchtige juffrouw Ooievaar, de goedmoedige Ed en Willem Bever, de van zelfmedelijden vervulde Bor de Wolf, en de angsthaas Zoef de Haas. ‘Dieren zijn precies als mensen, met dezelfde mensenwensen en dezelfde mensenstreken’ is het motto van De Fabeltjeskrant, dat Meneer de Uil keer op keer verkondigt in het openingslied. De uitzendingen duren vijf minuten en worden door Meneer de Uil ‘voorgelezen’ uit de krant. Fabeltjesland vormt een complete samenle- | |
| |
ving op zich en representeert de complexe sociale processen van geven en nemen op een voor kinderen inzichtelijke en vermakelijke wijze. Hoewel Leen Valkenier direct voor tv schrijft zonder tussenkomst van een boek, is het evident dat hij zich sterk door de dierenfabels van Jean de la Fontaine heeft laten inspireren. Dit blijkt onder meer uit de ‘cast’ waarmee De Fabeltjeskrant begint, die dicht bij de personages van la Fontaine blijft (uil, raaf, vos, ooievaar). Later komen er steeds meer dieren bij met een eigentijds cachet, zoals de bouwvakkers de gebroeders Bever, of ‘allochtone’ dieren zoals Zaza Zebra en Chico Lama. Liedjes uit de serie zoals ‘Hup, daar is Willem met de waterpomptang’ en ‘Drink meer prik!’ halen de Top 40.
Het Liegebeest, een succesvolle Vlaamse poppenserie, wordt uitgezonden tussen 1983-1986. Hoofdfiguur is een slangachtig onbetrouwbaar wezen dat op een kasteel woont, samen met zijn vreemde hofhouding. Overigens zijn niet alle tv-bewerkingen van volksverhalen per definitie poppenseries of tekenfilms. Vooral sprookjes en sprookjesachtige verhalen worden doorgaans door menselijke acteurs gespeeld in series zoals de musical Baron van Münchhausen (1970, kro), Kunt u me de weg naar Hamelen vertellen, meneer? (1972-76, kro), dat is geschreven door Harrie Geelen als vervolg op ‘De rattenvanger van Hamelen’, TiTa Tovenaar (1972-74, nos), eveneens van Geelen, of De vloek van Woestewolf (1974, nos), geschreven door Paul Biegel. De meest directe sprookjesbewerking is Willeke... Er was eens (1973, avro) van Mies Bouhuys. Willeke Alberti speelt de hoofdrol in vijf musicalachtige sprookjes die allemaal in het heden beginnen om zich vervolgens naar het ongedefinieerde verleden van het sprookje te bewegen. Bouhuys bewerkt ‘De varkenshoeder’, ‘Blauwbaard’, ‘Vrouw Holle’, ‘De sneeuwkoningin’ en ‘Het meisje met de zwavelstokjes’ (Welleman 1999). De Vlaamse evenknie van dit programma is het zogenoemde Sprookjestheater (1979), waarin Francis Verdoodt sprookjes voorleest die door acteurs uitgebeeld worden.
Het idee om klassieke verhalen nieuw leven in te blazen door ze door steracteurs te laten voorlezen op tv is ook in het buitenland een beproefde formule. In 1985 wil het Amerikaanse echtpaar Mark Sottnick en Doris Wilhousky zo de kunst van het verhalen vertellen onder de aandacht brengen van jonge kinderen. Onder de naam Story Classics verschijnen tussen 1985 en 1990 veertien delen, waarin sprookjes en fantasyverhalen worden voorgelezen door Hollywoodsterren als Meryl Streep en Jack Nicholson (http://televisieseries.com/S/storybookclassics.html). Jim Hensons The Storyteller (1988), een Brits-Amerikaanse coproductie, is een soortgelijk initiatief. De serie ensceneert klassieke Europese volksver- | |
| |
halen. In de raamvertelling leest de acteur John Hurt het verhaal voor aan een pratende hond. Het ingebedde gedeelte voert de helden en hun avonturen ten tonele. In 1991 wordt de formule van Story Classics overgenomen door de Nederlandse tv onder de titel Beroemde verhalen (1991-97, ncrv). De Hollywoodsterren worden vervangen door acteurs van eigen bodem zoals Willem Nijholt, Martine Bijl en Jasperina de Jong. Hierbij worden naast sprookjes ook Bijbelverhalen vertolkt. Jim Hensons The Storyteller krijgt navolging in het Vlaamse programma Sprookjes (2004-08), waarbij de bekende acteur Jan Decleir de rol van verteller overneemt. Decleir leest sprookjes van Grimm en Andersen voor tegen het decor van het sprookjesbos in de Efteling, een meervoudig gelaagde remediation van het boek, dat op zijn beurt een schriftelijke weergave was van oraal cultureel erfgoed. In feite borduren deze voorlezingen op tv voort op de dagelijkse voorleespraktijken van ouders (het verhaaltje voor het slapengaan). Hardop voorlezen slaat in zekere zin een brug tussen de orale vertelcultuur, waarop grote delen van de bevolking aangewezen zijn
tot de invoering van de algemene leerplicht, en de schriftcultuur (Ong 1982).
Een andere herneming van de sprookjestraditie is de populaire Vlaamse serie Kulderzipken (1995-97), geschreven door Hugo Matthysen. Deze serie bewerkt niet zozeer bestaande sprookjes, maar vertelt een nieuw verhaal volgens de conventies van het sprookje. De serie is gebaseerd op het bekende motief van de koning die een echtgenoot zoekt voor zijn onwillige dochter. Kulderzipken, een eenvoudige boerenjongen, wint de prijsvraag die naar de beloning van prinses Prieeltje leidt. De koning, die hem liever niet als schoonzoon ziet, bedenkt telkens nieuwe opdrachten en uitdagingen voor Kulderzipken, die wordt bijgestaan door de ‘Grimms’. Ook in deze serie trad Jan Decleir op, als koning Jozef deze keer. De serie zit vol absurde humor en taalgrapjes en kan worden opgevat als een parodie op het sprookje, die zowel kinderen als volwassenen aansprak.
Uit het buitenland importeren Nederland en Vlaanderen de televisiebewerking van Nils Holgerssons wonderbare reis, de Zweedse klassieker van Selma Lagerlöf. Het boek verenigt genres als de fabel, de bildungsroman, het avonturenverhaal en het aardrijkskundeboek in zich en daarnaast zijn er allerlei lokale sagen en legenden in verwerkt. Nils' wonderbare reis is zowel een geografische expeditie van het zuiden van Zweden naar Lapland, als een levensreis die de hoofdpersoon verandert van een luie, onverantwoordelijke plaaggeest in een gewetensvolle jongen met het hart op de juiste plaats. De moraal van het verhaal propa- | |
| |
geert vooral een respectvolle omgang met flora en fauna. Het boek verschijnt in Zweden in twee delen in 1906 en 1907, verluchtigd met foto's, zoals een modern leerboek betaamt. De eerste Nederlandse vertaling komt enkele jaren later uit, in 1911. Tot 1970 worden er diverse edities (geïllustreerde, goedkope en luxe-edities, et cetera) op de markt gebracht, die qua tekst allemaal teruggaan op de eerste vertaling van Margaretha Meyboom. In de bewerkingen na 1970 is de tekst aangepast aan verschillende doelgroepen (onder andere kinderen met leesproblemen en visueel gehandicapte kinderen), met als effect dat de lengte van de oorspronkelijke uitgave steeds verder wordt ingekort (Desmidt 2002a, 2002b). Deze tendens wordt enigszins doorbroken door de Japanse animatieversie van Hisayuki Toriumi uit 1980, die bij herhaling op de Nederlandse en Vlaamse tv is uitgezonden, om te beginnen door de vara van 1983 tot 1984. In feite volgt de animatieserie het oorspronkelijke boek meer op de voet dan de vele verkorte vertalingen en bewerkingen, die overigens ook in de jaren tachtig nog werden voorgezet. In 2010 verschijnt eindelijk weer een integrale, nieuwe Nederlandse vertaling, bezorgd door Elina van der Heijden en Wiveca Jongeneel, gevolgd door een onverkorte luisterboekeditie in 2011. Waarschijnlijk
is de belangstelling voor de brontekst mee te danken aan de populariteit van de Japanse reeks.
| |
Avonturenverhalen: helden en schavuiten
Avonturenverhalen hebben altijd een belangrijke plaats ingenomen in kinderboeken en kunnen op hun beurt teruggevoerd worden op oudere verhaalvormen zoals het epos, het schelmenverhaal (beide wortelend in de orale verteltraditie) en de ridderroman. Het Nederlandstalige hoorspel heeft niet veel verhalen voor kinderen in deze traditie voortgebracht. Weliswaar schrijft Jaap ter Haar diverse series over de avonturen van Saskia en Jeroen voor de radio (1953-57, ncrv), die vanaf 1955 tevens in boekvorm verschijnen, maar hierbij gaat het overwegend over alledaagse huis-, tuin- en keukenbelevenissen en zodoende horen deze verhalen eerder in het genre van de gezinsverhalen thuis (Veer 1995). Avonturenverhalen in de strikte zin draaien om nobele helden die larger than life zijn en duidelijk een voorbeeldfunctie vervullen, of om schavuiten die het gevestigde gezag bedoeld of onbedoeld ondermijnen. De tv heeft van meet af aan dergelijke avonturenseries voor de jeugd op de buis gebracht. Beroemde voorbeelden van schelmenverhalen zijn Swiebertje (1955; 1958-75, ncrv) en Pipo de Clown (1958-90, nts/vara) (Welleman
| |
| |
1999). De Swiebertje-verhalen verschijnen vanaf 1936 in boekvorm en liften vervolgens mee op het succes van de tv-serie tot 1974. John uit den Bogaard schrijft zowel de tv-afleveringen als de boeken. Het gezag in de vorm van veldwachter Bromsnor (Lou Geels) wordt geregeld bij de neus genomen, maar de feodale, archaïsche verhoudingen in de plattelandsgemeenschap, waarin een baron en een voorname burgemeester de dienst uitmaken, blijven onaangetast en lijken vooral de nostalgische verlangens van volwassenen aan te spreken. Een Swiebertje-aflevering begint wanneer de joviale zwerver zijn opwachting maakt bij Saartje, de huishoudster van de burgemeester, die zich als een moeder over hem ontfermt. De aflevering eindigt wanneer hij er weer eens vandoor gaat. Nooit wordt zwerven met onveiligheid, armoede of gebrek in verband gebracht. Swiebertje komt eerder over als een benijdenswaardige figuur die een ‘vrolijk leven’ leidt, vrij van zorgen en verplichtingen, heerlijk rondkuierend in de vrije natuur. De serie krijgt ten langen leste een ietwat geforceerd einde wanneer Swiebertje naar Canada vertrekt.
Pipo de Clown is een creatie van Wim Meuldijk, die naast stripverhalen boeken en hoorspelen schrijft en als tekstschrijver voor Sesamstraat optreedt. De serie wordt in eerste instantie voor tv geproduceerd, de Pipo-boeken verschijnen vervolgens tussen 1960 en 1975 en profiteren, net zoals bij Swiebertje, van het succes van de serie. Tussen 1969 en 1973 wordt Pipo verstript voor het blad Donald Duck. Jan van der Voo maakt de illustraties bij de teksten van Meuldijk. Pipo trekt in zijn woonwagen met vrouw Mamaloe en dochter Petra de hele wereld door en beleeft van alles. Hij is even vrijheidslievend als Swiebertje en daarom ontworstelt hij zich al snel aan het regime van de circusdirecteur Dikke Deur, de risee van de serie. Een eigentijdse variant op Pipo, Mamaloe en dochter Petra zijn Otje en haar vader Tos, die rondtrekken in een moderne versie van de Pipowagen: een camper. De televisiereeks (1998-99) op basis van Otje van Annie M.G. Schmidt laat zien dat Tos al even slecht in staat is om zich te voegen naar de bestaande orde als Pipo, getuige zijn aanhoudend gedoe met zijn papieren die maar niet in orde willen geraken. Net als Pipo verkeert Otje op goede voet met de vogels, dieren en bloemen. Haar vermogen om met dieren te spreken komt goed van pas in het traceren van een ander belangrijk stuk papier, de oorkonde van Kokkelberg. De rolomkering tussen vader en kind laat zien dat Otje van later datum is dan Pipo. Otje en haar helpers moeten zorgen dat de problemen opgelost worden, haar vader sukkelt en moppert maar wat aan. Hij is een typisch voorbeeld van de incompetente vader die Schmidt graag mocht uitbeelden in haar verhalen voor kinderen.
| |
| |
Andere populaire schelmenverhalen zijn onder meer Bas Boterbloem (1960-61, avro), Mik-Mak (1962-63, vara), Peppi en Kokki (1973-78, kro), een Nederlandstalige versie van Laurel and Hardy, en Bassie en Adriaan (1978-94, tros). Deze clowneske duo's zaaien onbedoeld chaos overal waar ze gaan of staan. Een geval apart is Prikkebeen, een serie van vier afleveringen die de avro in 1972 uitzendt. Harrie Geelen verzorgt de tekst en de serie sluit zowel qua tekst als qua visuele vormgeving aan bij de Nederlandse bewerking Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen (Jan J.A. Goeverneur, 1858) van het Franstalige stripverhaal Histoire de Monsieur Cryptogame (Rodolphe Töpffer, 1845). Decors, kostuums, rekwisieten en make-up citeren volop uit de bewerking van Goeverneur.
Een tweede type avonturenverhaal draait om een nobele hoofdpersoon met een hoge sociale status en een gewichtige missie. Vlaanderen heeft zonder meer de belangrijkste jeugdseries van dit type voortgebracht, vooral dankzij de twee duo's Karel Jeuninckx en Lo Vermeulen (script) en Bert Struys en Senne Roeffaer (regie). Deze vier scheppen in nauwe onderlinge samenwerking succesvolle heldenseries zoals Fabian van Fallada (brt, 1969), Het Zwaard van Ardoewaan (1972) en vooral Kapitein Zeppos, onder regie van Jef Ceulemans deze keer, met Roeffaer in de hoofdrol. Kapitein Zeppos is uitgezonden in drie reeksen, te weten Belderbos (1964), De Eglantier (1968) en Tweng (1968). Het verhaal speelt zich af in de moderne tijd, hoewel je daar niet zoveel van merkt in het kleine dorpje Belder, waar Zeppos op een dag plotsklaps hoog te paard zijn intrede doet. Zeppos, eigenlijk ‘Jan Stephorst’, keert terug naar zijn vaderland na een lang verblijf in Griekenland (waar zijn naam werd verbasterd tot Zeppos), om een mysterie rond zijn erfenis van het Belderbos te ontraadselen. Zeppos ontmantelt vervolgens met hulp van dorpsgenoot Ben en zijn vriendin Rita een misdadigersbende die hem zijn erfenis probeert te ontfutselen omdat er olie in de grond zit. In De Eglantier brengen Zeppos en zijn vrienden een omvangrijke kunstroof aan het licht, en in Tweng raakt hij betrokken bij een pacifistische organisatie. Kapitein Zeppos is een kruising tussen een ridderroman en een detective. Weliswaar spelen de verhalen zich af in het heden, maar we vinden tal van elementen uit historiserende series terug: een verlaten kasteel in Belderbos, geheimzinnige jagers in De Eglantier en zwaardgevechten in Tweng. Zeppos zelf heeft de adellijke uitstraling van
een kasteelheer, die een dame van stand huwt aan het einde van de eerste reeks. Hij is een held van alle tijden (en voor alle leeftijden), die onbevreesd complotten ontmaskert. Deze serie wordt een ongekend succes nadat ze door de bbc is opgekocht, die de afleveringen nasynchroniseert in het Engels, zodat
| |
| |
Zeppos als een Vlaamse James Bond aan een mondiale triomftocht kan beginnen. Vanwege het doorslaande succes van de serie komen de verhalen vanaf 1966 tevens in boekvorm op de markt, verlucht met zwartwitfoto's van de tv-opnames. De boeken worden ook in het Engels vertaald.
Kapitein Zeppos en Cara uit Tweng (still).
Jeuninckx en Vermeulen gaan in de jaren zeventig door met regisseur Jef Ceulemans, wat heldenverhalen oplevert zoals Rogier van Ter Doest (1976) en Dirk Van Haveskerke (1978). Verschillende Vlaamse series worden tevens door de nts uitgezonden, samen met buitenlandse bijdragen aan dit genre zoals Ivanhoe (1958) en Thierry la Fronde (1963). Heldenverhalen zijn amper vertegenwoordigd in producties van Nederlandse bodem, met uitzondering van Floris (1969, nts) van Gerard Soeteman (script) en Paul Verhoeven (regie), met Rutger Hauer in de hoofdrol van ridder Floris van Rosemondt. In Vlaamse tv-fictie voor kinderen nemen heldenverhalen daarentegen een centrale plaats in, en het valt op dat historiserende series in het algemeen een overwicht hebben in de productie van de Vlaamse publieke omroep. Het geïdealiseerde verleden dient om een specifiek Vlaamse identiteit te omlijnen. Dergelijke nationalistische, emancipatorische motieven zijn het laat-twintigste-eeuwse Nederland vreemd, wat de uiteenlopende voorkeuren voor specifieke genres tussen beide landen kan verklaren (Dhoest 2004). Ook in de een- | |
| |
entwintigste eeuw blijft het avontuurlijke heldenverhaal populair op de Vlaamse televisie. In de jeugdserie De 5de boog (2011-), geschreven door Dirk Nielandt en opgenomen in het provinciaal domein van Bokrijk, moeten vijf jongeren het samen opnemen tegen Mordus, een boosaardig personage dat na 199 jaar opnieuw dood en vernieling zaait.
De belangrijkste buitenlandse bijdrage aan het avonturengenre is zonder meer Astrid Lindgrens Pippi Langkous (1945-48), een serie boeken over een genderbender die mannelijke kracht en moed paart aan de volstrekte autonomie en onconventionaliteit die we met schelmen en schavuiten associëren. Het gaat hier echter om een jong meisje dat heel vanzelfsprekend op zichzelf woont in Villa Kakelbont, samen met een aapje en een paard. Pippi zet alle sociale stereotypen op hun kop en trekt zich niets aan van regels, geboden of verboden. De avonturen van Pippi zijn via een breed scala van media verspreid. De boeken van Lindgren worden gevolgd door een strip (1957), een Zweedse tv-serie (1967), een dozijn speelfilms en een animatiefilm (1997), die vervolgens wordt bewerkt tot een animatie-tv-serie (1997-99). Andere klassiekers uit de buitenlandse jeugdliteratuur, zoals Der schweizerische Robinson (1812) van Johann David Wyss of Sans famille (1878, Alleen op de wereld) van Hector Malot, leven eveneens voort in de twintigste eeuw dankzij talrijke bewerkingen in de vorm van strips, hoorspel, animatie, tv-serie en/of speelfilm en - last but certainly not least - het luisterboek, ondanks het feit dat hun thematiek en setting tamelijk gedateerd zijn. In de huidige wereldorde kan men niet meer zoals de familie Robinson stranden op een onbewoond eiland, terwijl de erbarmelijke lotgevallen van de vondeling Rémi in Sans famille nauwelijks een pendant in moderne westerse welvaartsstaten kennen. Toch hebben beide canonieke werken een lange triomftocht gemaakt door het twintigste-eeuwse medialandschap. De vele bewerkingen voor uiteenlopende nieuwere media werken tevens nieuwe belangstelling voor de boekversies in de hand. De tv-serie De familie Robinson die de avro in de jaren zeventig uitzendt, is de directe
aanleiding om De Zwitserse Robinson, in 1947 door Hein Kray bewerkt, opnieuw uit te geven. In 1980-81 zendt de eo voor het eerst de Japanse animatieversie van De Zwitserse familie Robinson uit, een serie die tot op de dag van vandaag verkrijgbaar is. Dit resulteert niet in een revival van het oorspronkelijke boek, maar wel in herdrukken van de stripversie van Wyss' klassieker. In het geval van Alleen op de wereld gaan bewerkingen voor andere media wel gepaard met een oplevende belangstelling voor de brontekst, die telkens weer opnieuw is vertaald. In 2011 is nog een nieuwe editie verschenen in Nederland, van de hand van de gere- | |
| |
nommeerde literaire vertaler August Willemsen. Uitgeverij Ploegsma brengt tot op de dag van vandaag nieuwe drukken van de Pippi Langkous-boeken op de markt en de Zweedse heldin is zelfs vereerd met een speciale ikea-editie. Daarnaast houdt de Zweedse meubelketen de literaire nagedachtenis aan Lindgren levend door de kinderopvang in hun winkels ‘Småland’ te noemen, naar de regio in het zuiden van Zweden waar Lindgrens boeken zich afspelen, terwijl er ook gespeeld wordt met het woord smål, dat in het Engels ‘klein’ betekent.
Sciencefiction en detectives kunnen als een specifieke vorm van het avonturenverhaal worden opgevat. Ook hier draait de vertelling om helden met een serieuze opdracht en opnieuw geldt dat deze genres prominenter vertegenwoordigd zijn in Vlaamse dan in Nederlandse producties voor kinderen. De nauwe verwantschap tussen het avonturenverhaal en de detective blijkt al uit een serie zoals Kapitein Zeppos. Een generatie later is Merlina (1983-88, brt), over een detectivebureau in een fictief Vlaams stadje, populair in Vlaanderen. Hoewel het bureau voornamelijk bevolkt wordt door volwassenen, speelt Merlina's nichtje Ann eveneens een belangrijke rol in de misdaaddetective. Aanverwante Vlaamse series zijn Postbus X (1988-94, brt) en Interflix (1994), alle drie geschreven door het duo Dirk Durver en Guy Lavigne. In Nederland kan men slechts wijzen op de kortlopende detective Q en Q (1974, 1977, kro), waarin twee kinderen misdaden oplossen. Wat sciencefiction betreft kan de serie Morgen gebeurt het (1957-59, avro) vermeld worden, en de Vlaamse serie Mik, Mak en Mon (1986-88, brt), die geen van beide echt school hebben gemaakt.
Volksverhalen met een wonderbaarlijke dimensie en avonturenverhalen komen samen in de mengvorm van fantasy. In fantasy speelt het bovennatuurlijke, waarin elementen van mythen, sagen en legenden zijn verweven, een belangrijke rol. Veel fantasyromans behoren tot de zogenoemde crossoverliteratuur, dat wil zeggen, literatuur die zich niet eenvoudig in een specifieke leeftijdscategorie laat onderbrengen en zowel door volwassenen als jeugdigen wordt gelezen. De bekendste voorbeelden zijn Alice's Adventures in Wonderland, Lord of the Rings en Harry Potter. De verfilmingen zijn herhaaldelijk op tv uitgezonden. Ondanks hun succes is er tot dusverre slechts met mondjesmaat sprake geweest van autochtone fantasyproductie. Series zoals Okkie Trooy (1962-64) en TiTa Tovenaar missen het heroïsche element. Belangrijke uitzonderingen zijn Johan en de Alverman (1965, brt) van het fameuze duo Jeuninckx en Vermeulen. De Alverman is een klein mannetje uit Avalon dat naar de mensenwereld is verbannen en vriendschap sluit met een jonge arts.
| |
| |
Alverman schenkt hem een magische ring en is zelf in het bezit van een toverfluit. Johan en de Alverman werd net als Kapitein Zeppos onderwerp van novellisatie toen er een geïllustreerd boek uitkwam naar aanleiding van de uiterst succesvolle tv-serie. Het huis Anubis (2006-11, Studio 100) speelt zich af op een internaat dat genoemd is naar de Egyptische god Anubis en een geheim op zolder herbergt. Gaandeweg blijkt dat deze naam niet willekeurig gekozen is. Uit een geheim dagboek van een vorige bewoonster blijkt dat er een schat aan juwelen rondom het huis begraven ligt die ooit toebehoorde aan een Egyptische farao. De internaatbewoners besluiten het geheim te ontraadselen en beleven zodoende vele avonturen. Alleen al de grote hoeveelheid afleveringen (vierhonderd afleveringen plus drie specials op Nickelodeon) geeft aan dat Het huis van Anubis een groot succes is.
In Nederland wordt De Zevensprong (1966), een roman van Tonke Dragt, bewerkt voor tv (1981, ncrv). De Zevensprong vertelt hoe een schoolmeester een geheim complot ontmaskert tegen een van zijn pupillen, een jonge telg uit een adellijk geslacht dat volgens oude traditie een geheimzinnig kasteel bewoont. Zowel serie als boeken blijven onverkort populair. Het boek wordt tot op de dag van vandaag herdrukt; de serie is in 2006 op dvd uitgebracht.
| |
Gezinsverhalen
Naast de hierboven besproken verhalende vormen speelt een derde genre een belangrijke rol in de uitwisseling tussen kinderliteratuur, radio en tv, namelijk verhalen over alledaagse gebeurtenissen in en rondom het huis. Hier geen bovennatuurlijke gebeurtenissen, helden die ver boven het maaiveld uitsteken, subversieve streken van rondzwervende schelmen, of theatrale huzarenstukken voor en/of door kinderen, maar huiselijk realisme binnen de besloten kring van het gezin. In tegenstelling tot de hierboven behandelde vormen heeft dit genre strikt literaire wortels. Gezinsverhalen voor en over kinderen zijn ontstaan vanuit de negentiende-eeuwse sentimental of domestic novel, een variant op de bildungsroman, zij het dat het accent valt op de ontluikende gevoelswereld van de jonge held(in), die meestal vrouwelijk is. De heldin moet leren om haar gevoelens af te stemmen op de noden en behoeften van de mensen om haar heen, zodat ze uiteindelijk haar zorgende taak als moeder, verpleegster of een ander typisch vrouwelijk beroep op zich kan nemen. Negentiende-eeuwse bestsellers in dit genre zijn bijvoorbeeld The Lamplighter (1854) van Maria Susanna Cummins, The Wide, Wide World (1850)
| |
| |
van Susan Warner en Uncle Tom's Cabin (1852) van Harriet Beecher Stowe (Weinstein 2004). Omdat het genre dikwijls verhaalt over de volwassenwording van een jonge hoofdpersoon, laat het zich gemakkelijk vertalen naar het domein van de kinderliteratuur (Sutliff Sanders 2011), getuige Little Women (1868) van Louisa May Alcott, Heidi (1880) van de Zwitserse auteur Johanna Spyri, The Little House on the Prairie (1932-43) van Laura Ingalls Wilder, of The Secret Garden (1910) van Francis Hodgson Burnett. De vele adaptaties voor film en tv houden deze klassiekers in leven.
Intussen ontwikkelt zich een moderne vorm, die de moraliserende strekking van de sentimental novel achterwege laat en simpelweg het ontluikende gevoelsleven van de jonge hoofdpersonen in kaart brengt, zonder dat deze gevoelens in een bepaalde mal worden geperst. Deze gezinsverhalen weten in hun beste vorm heel goed het ‘bijzondere van het gewone’ uit te drukken. Het jonge kind leeft in deze gezinsverhalen altijd in een magische wereld, ook als het gebeurtenissen ondergaat die volwassenen als alledaags of triviaal zullen aanmerken. Een voorbeeld apart zijn de belevenissen van de kleuter Knofje. Dit vierjarige meisje doet voor het eerst haar intrede in het kindermagazine Bobo, tussen 1979 en 1988. De verhalen zijn geschreven door Burny Bos en geïllustreerd door Harmen van Straaten, en worden in 2001 gebundeld en uitgegeven in boekvorm. Bos geniet vooral bekendheid als producent van kinderseries voor tv en film en het wekt daarom geen verwondering dat Knofje in 2001 tevens op de kro verschijnt, in een serie van zes afleveringen van tien minuten, geproduceerd door BosBros Film-tv Productions en geregisseerd door Rita Horst.
Een ander treffend voorbeeld van dit genre is De Daltons, eveneens onder regie van Horst. Deze jeugdserie gaat over een gezin van vier broers die met hun vader en moeder in de Daltonstraat 123 wonen. De belevenissen worden weergeven vanuit het perspectief van de derde broer, Tim, die zeven jaar is in de eerste serie De jonge jaren (1999-2000, vpro). Het gaat om herkenbare gebeurtenissen zoals de verhuizing van de buren, kamperen in de tuin, uit je kleren groeien, zwemles en het eerste ziekenhuisbezoek. Bezien door de ogen van Tim zijn dit echter mysterieuze gebeurtenissen waar hij alleen na grote mentale inspanning een touw aan vast kan knopen. Door dit alles heen krijgen de onderlinge wedijver en sterke betrokkenheid tussen de broers grote nadruk. Het script is geschreven door Robert Alberdingk Thijm, die diverse gerenommeerde tv-series voor zowel kinderen als volwassenen op zijn naam heeft staan. Zeven jaar na de eerste afleveringen krijgt de serie een vervolg in De jongensjaren (2007-08), met exact dezelfde acteurs, alleen is
| |
| |
iedereen zeven jaar ouder en zitten de broers dus midden in de puberteit.
De Daltons.
Het leven is minder onbezorgd dan weleer, zoals blijkt uit de schrijnende aflevering ‘Elodie’ (over de zelfmoord van een klasgenoot van Tims oudere broer Jelle) en ook minder onschuldig: de jongens worden danig in beslag genomen door hun opspelende hormonen. De serie eindigt met het eindexamen van de oudste zoon Erik en zijn vertrek naar Amerika. Met het uitvliegen van het oudste kind zijn de jongensjaren ten einde gekomen. In 2010 bewerkt Alberdingk Thijm beide series tot
| |
| |
boeken onder gelijknamige titels, uitgegeven door de vpro. Terwijl het in De Daltons nog gaat om een traditioneel kerngezin, met een vader alias kostwinnaar en een moeder alias huisvrouw, doorbreekt dezelfde scriptschrijver alle gevestigde rolpatronen in Het Gordijnpaleis van Ollie Hartmoed (2011, vpro), een serie die een ware staalkaart van hedendaagse opties voor gezinsvorming etaleert. Transnationale adoptie, samengestelde gezinnen met kinderen uit een vorig en een nieuw huwelijk, transgender-gezinsleden, gescheiden opa's en oma's die nieuwe relaties beginnen - het zit er allemaal in. Hoewel de serie menige relatiebreuk in beeld brengt, valt het accent van deze warmhartige komedie op de waarde van verwantschapsrelaties in het verband van de extended family, die tegenwicht bieden aan het door scheiding geteisterde, onstabiele kerngezin.
Gezinsverhalen hoeven niet noodzakelijk tot mensen beperkt te blijven. In de serie over Bear Boeloe vormen dieren een gezellige familie met elkaar. Omrop Fryslân bracht de serie, bedacht door illustratrice Helena de Boer, vanaf 1995 op televisie. De bij Friese kinderen populaire televisieverhalen verschijnen ook in boekvorm, met als eerste deel Bear Boeloe en de jonge poeskes (1995). Een andere figuur die door de televisie bekend wordt, is Tomke, de hoofdpersoon in een Fries leesbevorderingsproject waarbij de televisie wordt ingeschakeld.
| |
Het variététheater
Variété, een vorm van theater waarbij voordrachtskunst, zang en dans worden afgewisseld met circusachtige acts van acrobaten, goochelaars, clowns en waarzegsters (sketch comedy) wordt in de late negentiende eeuw een vorm van vermaak waar je je kinderen mee naartoe kunt nemen (in tegenstelling tot het revuetheater). Het hybride genre van het variété is zelf dus een vorm van remediation, dat wil zeggen dat dit medium de dragers, formats, stijlkenmerken en inhoud van andere media in zich opnam. Op zijn beurt wordt het variététheater weer geremedieerd door radio en tv. Tijdens de begindagen van het radiotijdperk vormen de zogenoemde ‘bonte avonden’ een belangrijk onderdeel van het Nederlandse omroepverenigingsleven (Ekel 2002). Ze zijn het middel tot ledenwerving en -binding bij uitstek. Het is daarom een kleine stap om dergelijke shows ook via de radio uit te zenden. Het bekendste voorbeeld van een variétéshow voor kinderen is Kleutertje Luister (1946-75, avro), een radiorubriek die wordt opgenomen met kinderen in de studio. Deze kinderen doen iedere aflevering hun zegje. Verder worden er verhalen
| |
| |
voorgelezen en nieuwe liedjes ingestudeerd die de kinderen thuis kunnen meezingen. Kleutertje Luister wordt opgevolgd door Radio Lawaaipapegaai (1978-82, avro) van Burny Bos. Het programma wordt gepresenteerd door Wieteke van Dort, met muzikale omlijsting van Joop Stokkermans. De oudere kinderen worden bediend door Ko de Boswachtershow (1974-84), eveneens van Burny Bos, dat op zondagochtend wordt uitgezonden door de avro als kindervariant op het programma Vroege vogels. Deze serie probeert kinderen belangstelling bij te brengen voor de natuur. Beide programma's worden vanwege overweldigend succes voortgezet op tv, als respectievelijk Studio Lawaaipapegaai (1978-82) en Ko de Boswachtershow (1990-94).
Met de intrede van de tv kan het oorspronkelijke spektakel van het variététheater echter pas echt recht worden gedaan. Programmamakers spelen vaardig in op deze mogelijkheid. Ook Vlaanderen heeft zijn eigen geliefde shows voor kinderen, vooral dankzij de pioniers Bob Davidse (‘Nonkel Bob’) en Terry van Ginderen (‘Tante Terry’), die de tv-show Klein, klein kleutertje (1961-79) verzorgen. De tv-show voor kinderen wordt groot in Nederland tijdens de jaren zeventig, het tijdvak dat zonder meer het grootste aanbod kent op dit gebied. Dit zijn tegelijkertijd de hoogtijdagen van kindgerichte, antiautoritaire opvoedingsidealen en de tv-show biedt mogelijkheden om niet alleen programma's over, maar ook met kinderen te maken. Kinderen dragen actief bij aan deze shows doordat ze hun eigen acts vertonen (Stuif-es-in, 1968-85, avro), samenspelen met volwassen acteurs (Oebele, 1968-71, kro), thema's voor afleveringen aandragen via brieven (J.J. de Bom, 1979-81, vara), of in de studio de kans krijgen direct op het aanbod te reageren (De Film van Ome Willem, 1974-89, vara). Het vara tv-koor Kinderen voor Kinderen, dat in 1980 van start gaat, hoort ook bij de vele pogingen om kinderen een actievere rol toe te kennen in hun eigen vermaak. Het koor heeft oorspronkelijk een humanitair doel, namelijk speelgoed inzamelen voor de derde wereld. Dit doel raakt geleidelijk op de achtergrond ten voordele van een grote nadruk op de muzikale en theatrale prestaties van de deelnemende kinderen.
Sesamstraat (sinds 1976, vara) en Het Klokhuis (sinds 1988, nos/ntr) nemen een speciale positie in binnen de categorie van de tv-shows, omdat ze nadrukkelijker educatie en entertainment met elkaar verknopen (edutainment). Sesamstraat is een Vlaams-Nederlandse bewerking van een oorspronkelijk Amerikaanse serie, die in 1969 wordt gelanceerd. De Amerikaanse serie wil kinderen uit achterstandswijken die niet naar de kleuterschool gaan kennis over cijfers en letters en andere wetenswaar- | |
| |
digheden bijbrengen, zodat ze niet benadeeld zouden zijn ten opzichte van meer bevoorrechte leeftijdgenoten tegen de tijd dat ze de basisschool bezoeken (Davis 2008). De educatieve items worden afgewisseld met filmpjes op locatie, liedjes en sketches die worden gespeeld door een vaste groep acteurs. Sesamstraat is het langst lopende kinderprogramma ooit en heeft in de loop van zijn lange bestaan gebruikgemaakt van de diensten van vele jeugdschrijvers. Elke aflevering wordt steevast afgesloten met een verhaaltje voor het slapengaan, voorgelezen uit een prentenboek zoals Dikkie Dik. Sesamstraat heeft zich altijd actief in dienst gesteld van leesbevordering.
Het Vlaamse kleuterprogramma Tik Tak (1981), bedacht door Mil Lenssens, brengt spelenderwijs educatie en ontspanning via herkenbare kleuters, bewegende figuurtjes, puzzels en muziek, maar zonder woorden. Juist daarom wellicht scoort het wereldwijd bijzonder goed. De verschillende series van Tik Tak blijven tot op de dag van vandaag beschikbaar op dvd. Ook in het latere Zandkasteel (sinds 2004) wordt jonge kinderen een combinatie van educatie en ontspanning geboden. Het kaderverhaal over koning Koos en zijn twee nieuwsgierige kinderen Sassa en Toto (allen gespeeld door levensgrote poppen) wordt enerzijds afgewisseld met realistische, educatieve filmpjes die kinderen de wereld leren kennen, en anderzijds met voorgelezen prentenboeken, vooral uit het hedendaagse aanbod van Vlaamse en Nederlandse kinderboeken. Zowel Sesamstraat, Tik Tak als Zandkasteel richt zich op het jonge kind (0-6 jaar). Omdat Sesamstraat geen opvolger heeft voor oudere kinderen bedenkt men eind jaren tachtig Het Klokhuis. Dit programma combineert net als Sesamstraat drama met educatie. Iedere uitzending brengt een thema onder de aandacht in een zogenoemde ‘sandwichformule’: twee reportages afgewisseld met drama. Bekende kinderboekenschrijvers als Karel Eykman en Ted van Lieshout schrijven teksten voor de programma's en in de uitzendingen wordt al sinds jaar en dag aandacht besteed aan kinderboeken. Van zowel Sesamstraat als Het Klokhuis zijn in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw theatershows gemaakt.
De tv-shows van de jaren zeventig en tachtig kiezen voor het perspectief van het kind (en tegen het gezag), vooral in De Stratemakeropzeeshow (1972-74, vara) en diens opvolger J.J. de Bom, beide opgevoerd door het trio Aart Staartjes, Joost Prinsen en Wieteke van Dort. De teksten van de vele liedjes uit deze programma's worden geschreven door auteurs van het zogenoemde Schrijverscollectief, onder wie Willem Wilmink, Karel Eykman, Jan Riem en Hans Dorrestijn. Deze twee shows gaan op licht- | |
| |
voetige en satirische wijze in op kinderproblemen, zoals angst voor gymnastieklessen, liefdesverdriet, heftige stemmingswisselingen, en vooral de generatiekloof in al zijn facetten. Ouders worden afgeserveerd als pedagogische onbenullen die zich maar slecht in hun kinderen kunnen verplaatsen. De rollen worden voortdurend omgedraaid: ouders zijn de klunzen en kinderen zijn hun vaak te slim af, of ze sturen hun ouders domweg de kamer uit wanneer ze vervelend worden. Het valt op dat uitgerekend deze twee shows nooit echte kinderen in beeld brengen. Alle rollen worden gespeeld door de genoemde acteurs, ook de rollen van verongelijkte, ondeugende of verdrietige kinderen. Door de humor onderscheiden deze programma's zich van de bloedserieuze kommer-en-kwel-trend in de Nederlandse jeugdliteratuur van die tijd. De shows van dit vermaarde trio nemen alles en iedereen op de hak. Ongetwijfeld moeten kinderen ook hard om zichzelf lachen wanneer ze zien hoe hun problemen worden aangekaart. De shows zijn in feite een vorm van hoogwaardig cabaret, met vernuftige teksten die bepaald niet gespeend zijn van literair talent. Zo zien we dat het variététheater op tv gaandeweg een meer literair karakter krijgt.
Deze taboedoorbrekende traditie van de Nederlandse tv-show wordt voortgezet door het kinderblok van de vpro, vernoemd naar Achterwerk, de achterpagina van de vpro-gids, waar kinderen corresponderen met andere kinderen over hun problemen. Bij Achterwerk in de kast (1984-91) vertellen kinderen over hun beproevingen terwijl ze plaatsnemen in een soort poppenkast. De lolbroekerij van acteurs als Aart Staartjes of Joost Prinsen komt in deze programma's voor rekening van de presentatoren (‘Roos en haar mannen’). Zij vulden niet meer het gehele kinderblok met hun sketches, die slechts entr'actes zijn bij de overige onderdelen uit deze show. De presentatoren permitteren zich gedragingen die taboe zijn, niet zozeer voor kinderen, maar voor hun opvoeders. Zo koestert Roos de gewoonte om ‘haar mannen’ om de haverklap een klinkende draai om de oren te geven, iets wat ouders niet meer is toegestaan.
Ook hier blijkt dat Vlaanderen en Nederland andere voorkeuren cultiveren waar het gaat om jeugdproducties. Vlaanderen begint eind jaren tachtig met het interactieve jeugdprogramma Schuif Af (1989-2006, vtm). Aanvankelijk is Schuif Af een studioshow waarin presentatrice Ingeborg Sergeant kinderen ontvangt met wie zij praat over de hoogte- en dieptepunten in hun leven. Tussendoor worden er animatiefilms uitgezonden, terwijl Arthur Reynders zorgt voor de komische noot. De humor moet het in belangrijk mate hebben van een zekere omdraaiing van man-vrouw-rolpatronen, waarbij Arthur de rol van domkop speelt die
| |
| |
door Ingeborg voortdurend wordt gecorrigeerd. Gaandeweg verschuift het accent naar opnames op locatie, reportages en sketches waarin Ingeborg en Arthur zelf de hoofdrol spelen.
De belangrijkste aanzet voor tv-shows voor kinderen in Vlaanderen wordt gegeven door Samson en Gert (1990-2005), bedacht door Hans Bourlon, Danny Verbiest en Gert Verhulst. Bobtail Samson, een sprekende hond, en zijn baasje Gert bewonen een ruim huis in de Dorpsstraat. In elke aflevering wordt een kleine alledaagse gebeurtenis in beeld gebracht. Buurman Alberto, kapper en charmezanger, en burgemeester Modest zijn terugkerende personages. De cast is aangevuld met de onzichtbare off-scene personages Marlèneke en Bobientje, op wie Gert en Samson verliefd zijn en over wie vaak gepraat wordt. Net zoals de kleine kinderen voor wie deze serie is bedoeld, heeft Samson moeite met nieuwe woorden, zodat zijn baasje hem dikwijls moet corrigeren. Het succes van Samson en Gert leidt tot de oprichting van Studio 100 in 1996, een strak geleide commerciële organisatie. Studio 100 hanteert een bepaalde formule voor zijn producties (geen seks of geweld, geen aanstoot, alleen opgewekt en zorgeloos vermaak), getuige ook series zoals Kabouter Plop, Piet Piraat of de populaire meisjesband K3. Succesnummers worden zorgvuldig uitgebaat via verstripping, novellisatie, apps en merchandise, zoals Piet Piraat-truien, Plop-poppen, K3-strips, enzovoort. De centraal geregisseerde opzet van Studio 100 laat zich moeilijk rijmen met een directe, min of meer spontane inbreng van ‘gewone’ kinderen in de programma's zelf, en van frontale aanvallen op ouderlijk of andersoortig opvoedkundig gezag kan binnen deze context al helemaal geen sprake zijn. Studio 100 heeft zijn commerciële activiteiten begin deze eeuw tevens uitgebreid met een keten van pretparken, de zogenoemde Plopsaland-formule, die Studio 100-figuren combineert met pretparkattracties. Culturele instanties leveren kritiek op de stereotiepe rolpatronen (zoals de praatgrage Kwebbel en de bevallige Smal als vrouwelijke personages
in Kabouter Plop), de kinderachtige en belerende toon van veel producties, en de commerciële machine achter de merchandising.
| |
Een kluwen van wederzijdse afhankelijkheden
Deze beschouwing van vier exemplarische genres in dit hoofdstuk is geenszins volledig waar het gaat om uitwisselingen tussen oudere en nieuwere, op kinderen afgestemde media. Griezelverhalen, de detective of de sciencefictionserie zijn niet of amper aan bod gekomen. Evenmin is aandacht besteed aan radio- en tv-programma's die zich niet specifiek
| |
| |
tot kinderen, maar eerder tot het hele gezin richten, zoals de situation comedy (sitcom), een genre dat wortelt in de vroege krantenstrip uit de vorige eeuwwisseling, en vervolgens populair werd in het hoorspel, ook wel ‘radiostrip’ genoemd. Geliefde radiostrips waren series als De familie Mulder (1928-32, vara) en De familie Doorsnee (1952-58), de laatste geschreven door Annie M.G. Schmidt. Zij nam tevens de eerste tv-sitcoms voor haar rekening met Pension Hommeles (1957-59, vara) en Ja Zuster, Nee Zuster (1966-68).
De vier genres maken wel duidelijk dat de uitwisselingen tussen oudere en nieuwere media geen eenrichtingsverkeer vormen dat lineair verloopt van ‘oud’ naar ‘nieuw’. In toenemende mate doet zich immers de situatie voor dat een bepaald verhaal dat op de een of andere manier aanslaat, wordt uitgebaat via een breed scala aan uiteenlopende media, waarbij kinderboeken soms leiden en soms volgen. Denk aan de novellisaties van Kapitein Zeppos en Johan en de Alverman, of aan de stripboeken van Studio 100. Het boek krijgt in het geval van novellisatie andere functies. Het gaat niet meer om het vertellen van het verhaal op zich, want de lezers kennen dat immers al uit de desbetreffende radio- of tv-serie of film. Boeken geven lezers echter onmiddellijker toegang tot het gedachteleven van hoofdpersonen dan bijvoorbeeld tv-series, wat duidelijk van toepassing is op onder andere de Zeppos-boeken, die meer informatie over de beweegredenen en gevoelens van de helden weggeven dan de tv-serie. Boeken kunnen zodoende aanvullend zijn ten opzichte van tv of film. Verder zijn boeken altijd bij de hand en maken ze het als zodanig mogelijk om de geliefde helden langer ‘vast te houden’, een gegeven waar Studio 100 duidelijk munt uit slaat. Vice versa is menig literaire klassieker een nieuwe levenscyclus in gegaan dankzij bewerking voor andere media. Naar alle waarschijnlijkheid was De Zwitserse familie Robinson intussen volledig in de vergetelheid geraakt wanneer het boek niet was verstript en geanimeerd.
Jay Bolter en Richard Grusin (1999) vatten remediation op als een vorm van competitie tussen de media om de tijd, aandacht en het geld van het publiek. Wordt deze opvatting bevestigd door het historische overzicht van kinderprogramma's op de Nederlandse en Vlaamse radio en televisie? Het hangt ervan af of men zich richt op de productie- of de receptiezijde. Wat de productie van fictie voor kinderen betreft, lijkt er eerder sprake van een nauwe symbiose tussen verschillende kindermedia. Niet alleen wordt de populariteit van sommige literaire genres en literaire werken in stand gehouden wanneer ze door radio of tv worden hernomen, maar er is ook dikwijls sprake van directe samenwer- | |
| |
king tussen schrijvers en programmamakers op verschillende fronten, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de vitale bijdrage van kinderboekenschrijvers aan het variététheater. In de grote verzameling kinderprogramma's die door Villa Achterwerk (sinds 1984) zijn uitgezonden, bevond zich menige verfilming van kinderboeken, zoals Hanna Kraans Boze heks-reeks en Guus Kuijers boeken over Madelief. Menig auteur van fictie voor kinderen is bovendien een multitalent dat zich met groot gemak van verschillende media tegelijkertijd bedient, zoals Harrie Geelen (illustrator, dichter, filmregisseur, auteur van scenario's voor en regisseur van tv-programma's), Jean Dulieu (schrijver, tekenaar, poppenmaker en -speler) of Annie M.G. Schmidt (auteur van boeken, versjes, liedjes, hoorspelen, musicals en tv-series). En is een scenarioschrijver zoals Leen Valkenier (De Fabeltjeskrant) nu een schrijver of een tv-maker? De onderlinge verknoping van de verschillende media en genres voor de jeugd is dermate hecht dat de idee van onderlinge wedijver hier niet op haar plaats lijkt. Hierbij komt dat menige tv-productie voor kinderen lezen actief probeert te stimuleren door het goede voorbeeld te geven, getuige de lezende Meneer de Uil,
het voorlezen van sprookjes op tv of het verhaaltje voor het slapengaan dat de afleveringen van Sesamstraat afsluit.
Hoe zit het dan met het publiek? Is er inderdaad sprake van ‘ontlezing’ omdat het boek concurrentie wordt aangedaan door tal van andere media? Uit empirisch onderzoek naar deze kwestie valt geen eenduidige trend tot ontlezing onder de jeugd te destilleren, hoewel het laatste woord over deze problematiek nog lang niet is gezegd. Wel lijkt lezen aanzienlijk minder belangrijk te worden als vrijetijdsbesteding vanaf het secundair onderwijs (Ghesquière 1993; Hoogeveen en Bonset 1998; Bonset en Braaksma 2008). Een kanttekening hierbij is dat er nooit een vastomlijnd publiek heeft bestaan dat een vastliggende hoeveelheid vrije tijd over een gestaag uitbreidend arsenaal aan media moet verdelen. De hoeveelheid kinderen (en volwassenen) die voor eigen plezier vrijwillig leest, heeft altijd slechts een klein percentage van de bevolking uitgemaakt. Kijkers en luisteraars worden niet noodzakelijkerwijs gerekruteerd uit het leespubliek. Nieuwe media kunnen ook hun eigen publiek genereren en dus een afzetmarkt scheppen die voorheen niet bestond. Met andere woorden: kinderen en jongeren die ook vroeger niet tot het leespubliek zouden behoren, toen het huidige rijke media-aanbod nog niet bestond, worden nu misschien wel bereikt door internet of tv. Tv-kijken gaat dus niet noodzakelijkerwijs ten koste van lezen, maar kan ook andere bezigheden vervangen zoals buiten spelen, sporten of jezelf gewoonweg vervelen.
|
|