| |
| |
| |
De wereld binnen handbereik
Informatieve jeugdliteratuur
Karen Ghonem-Woets
Kinderen zijn geboren informatiezoekers. Ze zijn nieuwsgierig en willen liefst zo snel mogelijk weten hoe de wereld in elkaar steekt. Kinderen hebben die informatie nodig om fysiek, emotioneel, sociaal en cognitief te groeien (Koren 2006, 27). Voor de antwoorden op hun vragen gaan ze te rade bij hun ouders en leerkrachten, surfen ze op het internet, bezoeken ze musea of een van de kinderuniversiteiten die sinds het begin van de eenentwintigste eeuw als paddenstoelen uit de grond schieten, of ze raadplegen een boek. Vooral informatieve jeugdboeken waren en zijn nog altijd een belangrijke bron van informatie: ze reiken kinderen en jongeren kennis aan op een toegankelijke en begrijpelijke manier.
Wanneer je schoolboeken buiten beschouwing laat, bevinden informatieve boeken voor kinderen zich bij uitstek in het spanningsveld tussen educatie, ontspanning en esthetiek. Informatieve jeugdliteratuur moet voor kinderen van bepaalde leeftijden interessant en aantrekkelijk zijn, zodat ze deze boeken in hun vrije tijd willen lezen en bekijken, en dat ook zelfstandig kunnen doen. Dat betekent dat informatieve boeken didactisch goed in elkaar moeten steken.
Het genre kent globaal twee vormen: het zakelijke informatieve boek en het ‘belevenisvolle’ informatieve boek (Maier 1973, 170-171). In het zakelijke informatieve boek staat de informatie centraal en moet die voor zich spreken, uiteraard wel toegankelijk gemaakt voor kinderen wat betreft de onderwerpen, vragen, vaktermen en uitvoerbaarheid van creatieve opdrachten of natuurkundige proefjes. Voorbeelden van zulke boeken zijn encyclopedieën, woordenboeken, en titels over techniek en wetenschap, geschiedenis of natuur- en dierkunde. In het geval van ‘belevenisvolle’ informatieve boeken gebruikt de auteur verteltechnieken zoals die in fictie worden aangewend, maar spreken we toch van een informatief boek vanwege de hoeveelheid feitenmateriaal waarmee de auteur de kennis van de lezer wil uitbreiden (Maier 1973, 170). Een mooi voorbeeld hiervan is Bolletje (1988). Hierin vertelt Gerard Brands over de ontwikkeling en het gedrag van een klein eendje dat hij eerst in huis
| |
| |
verzorgt, daarna in zijn tuin de natuurlijke omgeving laat verkennen, en uiteindelijk ziet wegvliegen met andere eenden. Bolletje combineert feiten over een concreet eendenleven met het persoonlijke perspectief van een auteur. Doordat het boek bovendien gaat over iets wat kinderen zelf kunnen meemaken, is de kans groot dat jonge lezers zich met het verhaal identificeren (Heerze 1989, 41). Bolletje wordt geprezen als ‘een prachtig ervaringsverhaal dat kinderen kan inspireren om hun jonge dieren te observeren, over hun ervaringen te vertellen en die in korte notities op te tekenen in een dagboek. Het is een uit het volle leven gegrepen voorbeeld hoe je de babytijd van een dier natuurgetrouw kunt vastleggen, ook in tekeningen, zoals Peter Vos dat heel precies doet’ (Mooren 2002, 211). Verhalen als dat van Brands laten zien dat de grens tussen feit en fictie, tussen schoolboek en informatief verhaal, net als bij het historische jeugdboek niet altijd scherp te trekken is.
Naast de verhouding tussen feit en fictie kan het vakgebied de indeling bepalen. Hoewel niet altijd in precies dezelfde termen, is in de geschiedenis van het informatieve boek een aantal constanten te vinden, zoals aardrijkskunde (landen en volken, reisbeschrijving), geschiedenis, natuur (dieren, het menselijk lichaam, natuurkunde), techniek, astronomie, levensbeschrijving of biografie, en kunst. Nog een andere indeling is die op basis van de auteursintentie:
Boeken die gericht zijn op begripsvorming. [...]
Determinatieboekjes die kinderen moeten helpen bepaalde verschijnselen (meestal uit de natuur) een naam te geven.
Doe-boeken die allerlei suggesties geven voor het nemen van proefjes of het bouwen van voorwerpen. Tot deze categorie kunnen ook kookboeken voor kinderen worden gerekend.
Naslagwerken waarin kinderen snel informatie vinden over bepaalde onderwerpen. Hier horen onder meer jeugdencyclopedieën en woordenboeken voor kleuters en jonge kinderen thuis. [...]
Overzichtsboeken waarin een auteur een bepaald onderwerp van allerlei kanten belicht. [...]
Biografieën. (Vos 1988, 3)
Binnen alle indelingen wordt op basis van leeftijd een verdere onderverdeling gemaakt.
| |
| |
| |
Ontstaan en ontwikkeling
Orbis sensualium pictus (Een beeld van de zichtbare wereld) van Jan Amos Comenius wordt vaak beschouwd als het eerste informatieve jeugdboek, én als het eerste prentenboek (zie p. 184). Het verscheen in 1658 in het Latijn en het Duits, gevolgd door vertalingen in het Engels en andere talen, waaronder het Nederlands. Het boek bestaat uit honderdvijftig houtsneden, met daaronder steeds een uitleg over wat er op de afbeelding te zien is. Het boek begint met een ‘Invitatio’ ofwel uitnodiging. In een kort tweegesprek nodigt een meester een leerling (jongen) uit om wijs te leren worden. Wanneer de jongen vraagt wat dat is, antwoordt de meester: Goed leren begrijpen, goed leren doen én je goed leren uiten. Op de vraag wie hem dat dan zal leren, antwoordt de meester dat hij dat met Gods hulp zal doen. De jongen heeft nog een vraag: Hoe gaat hij dat doen? De meester antwoordt: Ik zal je alles laten zien en alles benoemen. Voordat hij de wereld in beeld en woord opent, laat de meester de jongen een alfabet zien. Dan volgen afbeeldingen van de hemel, de elementen, planten en dieren tot de mens, transportmiddelen, leefomgeving, werk, sociale, politieke en religieuze activiteiten, alsook morele deugden als geduld en menselijkheid.
Het belangrijkste doel van de auteur was de kennis van het Latijn verbeteren door bij elke illustratie een tweetalig onderschrift (Latijn en de volkstaal) op te nemen (Heeks 1996, 434). Dat deed hij aan de hand van een methode die voor die tijd erg modern was: geen grammatica of andere regels, maar korte zinnen met kernwoorden en relevante werkwoorden die samen een thematisch geheel vormen. Zo valt onder ‘Mundus’ ofwel ‘de wereld’ te lezen: ‘De hemel bevat vuur en sterren/ de wolken hangen in de lucht/ vogels vliegen onder de wolken/ vissen zwemmen in het water/ de aarde heeft heuvels, bossen, velden dieren en mensen/ dus, de grootste lichamen van de wereld, de vier elementen, zijn vol met hun eigen bewoners.’ En passant maakten kinderen kennis met alles wat God heeft gecreëerd en met wat de mens met Gods hulp heeft gemaakt.
Orbis sensualium pictus werd meer dan tweehonderd jaar als schoolboek gebruikt, om mee te leren lezen én om de wereld mee te verkennen. Nu geldt het als prototype voor de informatieve boeken die zouden volgen, ‘aangezien het al naar de eenheid van beeld, namen van de dingen en beschrijving streeft en een pedagogisch-humanistische geest ademt’ (Psaar 1984, 485). De vertalingen en vele herdrukken kunnen qua inhoud afwijken van het origineel uit 1658, maar ze geven de lezer wel steeds tegelijkertijd het beeld van een onveranderlijke, door God ge- | |
| |
schapen wereldorde als een gedetailleerd beeld van de wereld op dat moment (Thompson 1994, 178).
Comenius, Orbis sensualium pictus.
Comenius was zijn tijd ver vooruit, want van een genre informatieve jeugdboeken is pas sprake aan het eind van de achttiende eeuw. Tot die tijd waren centsprenten de belangrijkste bron van kennis en vermaak. Vanaf de zeventiende eeuw is de centsprent een vorm van goedkoop geïllustreerd drukwerk, dat zowel kinderen als volwassenen uit brede lagen van de bevolking aansprak. Sommige centsprenten brengen nieuws over belangrijke gebeurtenissen zoals misdrijven, rampen en veldslagen, en zijn daarmee de voorloper van onder andere het tijdschrift en de almanak (zie Borms 2010).
Het motto ‘Kennis is deugd’ van verlichte pedagogen inspireert achttiende-eeuwse auteurs tot het schrijven van boeken in de vorm van leergesprekken tussen kinderen en volwassenen. Daarnaast verschijnen er encyclopedische prentenboeken in de traditie van Orbis sensualium pictus en boeken over één bepaald kennisgebied, zoals natuurkunde of mythologie. Boeken en tijdschriften voor kinderen maken wetenschappelijke en wereldoriënterende kennis en inzichten toegankelijk, vaak
| |
| |
gecombineerd met lessen in godsdienst en deugden.
Het tijdschrift wordt samen met de encyclopedie een uitvinding van de Verlichting genoemd. Tijdschriften werden als een uitstekend middel gezien om nieuwe denkbeelden op het gebied van allerlei wetenschappen bekend te maken bij het grote publiek, dus ook jeugdigen. Vanaf 1780 verschenen er almanakken met teksten die speciaal voor kinderen geschreven zijn. Deze almanakken brachten zowel kennis van de Bijbel en wereldoriëntatie als moraal over. Ze bestonden uit ‘een kalender als basis, praktische informatie en lege pagina's ter versterking van het gebruikskarakter, en bijwerk van morele en diverterende aard om het nuttige met het aangename te verenigen’ (Salman 2000, 77).
Toch moeten we voorzichtig zijn om achttiende- en negentiende-eeuwse boeken voor kinderen vanuit hedendaags perspectief te betitelen als informatieve boeken. Buijnsters noemt bijvoorbeeld eenendertig soorten lectuur die tot kinderboeken ‘in engere zin’ of schoolboeken zijn te rekenen. Van de volgende onderwerpen ligt voor de hand dat er informatieve boeken over verschijnen: vaderlandse en algemene geschiedenis, aardrijkskunde en reisbeschrijving, kennis der natuur en astronomie. Verder zijn er ‘kinder-encyclopedieën en andere realia-boeken’ (Buijnsters 1989, 173), kinderalmanakken en -tijdschriften. Hoewel alleen de kinderboeken ‘in engere zin’ tot de ‘eigenlijke kinderliteratuur’ te rekenen zijn, ‘vinden we toch ook in die instructieboekjes, bijvoorbeeld voor rekenen of geschiedenis, soms aantrekkelijke verhaaltjes en anekdoten. Omgekeerd bevatten vrijwel alle ontspanningsboeken min of meer uitvoerige moralisatie’ (Buijnsters 1989, 173-174). Zo is de vierdelige Katechismus der natuur (1777-79) van Johannes Florentius Martinet, waarin een leermeester en zijn leerling tweeëntwintig samenspraken hebben over de natuur, een combinatie van wetenschappelijke observatie en een lofzang op de wereld en de Schepper (Buijnsters 1989, 199). Martinet schrijft verder vaderlandse geschiedenisboeken, en met dominee Ahasverus van den Berg brengt hij tussen 1781 en 1801 onregelmatig verschijnende afleveringen van Geschenk voor de Jeugd en Nieuw Geschenk voor de Jeugd uit, waarin gedichten, fabels, verhalen, samenspraken en opstellen over kunsten en wetenschappen te vinden zijn. De bijdragen zijn rijk geïllustreerd en een goed voorbeeld van wat er in die tijd voor kinderen uit de middenklasse te lezen was (Buijnsters 1989, 200). Het gewone volk, dat nauwelijks is opgeleid, is aangewezen op de publicaties van de Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen. Boeken voor kinderen moeten vooral leerzaam zijn en een voorbeeldfunctie hebben, zoals de serie over nationale helden van Adriaan Loosjes, of Het
| |
| |
beloofde geschenk (1800) en Leerzame gesprekjes (z.j.) van Johannes Hazeu Czn.
| |
De negentiende eeuw
Vanaf het eind van de achttiende eeuw spelen sociale veranderingen een rol in de ontwikkeling van het informatieve boek. De groei van het schoolgaande en lezende publiek buiten de elite en de burgerlijke middenklasse schept een nieuwe doelgroep. Vanaf de negentiende eeuw komt het informatieve boek ook binnen het bereik van kinderen uit de lagere sociaaleconomische klassen. Dan komt de productie van boeken op het gebied van de ‘realia’ - dat wil zeggen aardrijkskunde, geschiedenis en natuur - goed op gang, maar deze boeken worden in de eerste plaats voor gebruik op school uitgegeven (Hussong 1984, 75).
Vanaf het eind van de achttiende eeuw verschijnt in Nederland het educatief-encyclopedische prentenboek, naar model van het Bilderbuch für Kinder (1790) van de Duitse Friedrich Justin Bertuch. De mooi uitgevoerde illustraties zijn bedoeld om het lezen en leren aangenamer te maken, bijvoorbeeld in boeken als Neuer Orbis pictus van H. Seidel (1804), dat in 1807 werd vertaald als Galerij van afbeeldingen voor de jeugd. Een inhoudelijk verschil met informatieve boeken uit eerdere periodes is dat in de nieuwe prentenboeken niet zozeer de moraal als wel ‘het vermaak in leuke of gewoon interessante zaken van exotische aard of uit de wereld van de techniek’ vooropstaat (Buijnsters 1989, 227-228). De educatief-encyclopedische prentenboeken gaan over dieren, bloemen, vruchten, mythologische figuren, ambachten of over vreemde landen en volken. Opvallend is het grote aantal titels over beroepen en aan de natuur gerelateerde onderwerpen, met dieren als het populairste onderwerp. Veel van die boeken worden uit het Duits vertaald. Zo is Museum voor de jeugd (1806) een bewerking van Der neue Jugendfreund. Ein lehrreiches Buch für Kinder (1806). Het driedelige Muséum d'histoire naturelle à l'usage des enfants (1807-08) bestaat uit 139 afbeeldingen over dieren, voorzien van een Franse tekst. In De dierentuin te Amsterdam (1876) vertelt Pieter Jacob Andriessen allerlei wetenswaardigheden over de dieren aan de hand van een verhaal over twee kinderen die Artis bezoeken.
Met andere landen en volken kunnen kinderen kennismaken in het al genoemde Galerij van afbeeldingen voor de jeugd (1807), waarin illustraties staan van verschillende volken. De afbeeldingen ogen stereotiep voor hedendaagse lezers: de Germaan staat met helm en schild afgebeeld, de Duitser is een lezende man in burgerlijke kledij, de Chinees en
| |
| |
de Moor roken een pijp, en de zwarte is halfnaakt. De wereld in haar zondagspak (1834) is een aardrijkskundeboek voor gebruik buiten school, dat oorspronkelijk verscheen als The Costume, Manners, and Peculiarities of Different Inhabitants of the Globe, Calculated to Instruct and Amuse the Little Folks of All Countries (1821). De Nederlandse uitgave, waarbij soms geen auteur en soms de naam van C.P.E. Robidé van der Aa vermeld wordt, bevat zestien afbeeldingen van verschillende volken met daarbij steeds een zesregelig vers. Bij een afbeelding van een Turk met zijn gesluierde vrouw (van wie alleen de ogen te zien zijn) staat een kritische noot:
Uw tulband, bonte pels en baard
Zijn waarlijk wel onze aandacht waard;
Maar heeft de Koran voorgeschreven
Een muilband aan uw vrouw te geven?
Dan was, al had hij veel verstand,
Uw Mahomet niet zeer galant. (C.P.E. Robidé van der Aa, geciteerd
in Brantas et al. 1990, 248)
Het anoniem verschenen Korte merkwaardigheden van land- en volkenkunde (1826) bestaat uit negenentwintig houtsneden met mannen en vrouwen uit verschillende landen die in vergelijking met de beschaafde Nederlanders vaak niet positief worden voorgesteld (Brantas et al. 1989, 250). De auteur van Tafereel van Oost-Indië voor jonge lieden van beiderlei kunnen (1840), Johannes Olivier Jz., lijkt meer achting te hebben voor het volk dat hij beschrijft, namelijk de Javanen. Dat blijkt echter een bedenkelijke vorm van respect te zijn wanneer hij schrijft dat het de Javanen slechts ontbreekt aan de opvoeding waardoor ze net zulke verlichte denkbeelden hadden kunnen hebben als de Europeanen. De auteur acht geloofwaardige beschrijvingen van landen en volken, vooral die van het eigen land en de bijbehorende gewesten, bij uitstek geschikt ‘om het verstand te oefenen, het oordeel te scherpen en het hart te veredelen’ (2).
Eenzelfde fascinatie voor onbekende landen en volken is te vinden in de Vlaamse jeugdliteratuur van de negentiende eeuw. Lodewijk van der Schoepen neemt de jonge lezers mee op reis in De wereldomvaarders. Vermaarde zeereizen om den aardbol sedert Magelhans tot op onze dagen (1883). Veel van deze boeken voor de jeugd getuigen van eenzelfde westers superioriteitsgevoel als uit de Nederlandse boeken spreekt: de niet-Europese, niet-blanke volken worden het meest beschreven met sub- | |
| |
stantieven als ‘wilden’ en ‘heidenen’, en de adjectieven ‘wild’, ‘ruw’, ‘onbeschaafd’ en ‘arm’, in de betekenis van beklagenswaardig. Zwarten en indianen, verstoken van elke beschaving en van de weldaad van de godsdienst, gaan zich te buiten aan allerhande onmenselijke praktijken, die niet alleen in de kinderboeken, maar ook in de populaire burgerpers en in de pedagogische periodieken beschreven worden. Beschaafde mensen leven alleen in (Noordwest-)Europa en met name in België, althans volgens het Gesprek over den wilden en den beschaafden mens (1887) van I. Albert (Van Coillie 1988, 877).
Een prentenboek waarin verslag wordt gedaan van ontwikkelingen op het gebied van onderwijs, vervoer, arbeid en ontspanning in de negentiende eeuw is Toen en nu: van 1801 tot 1901 (1901), met tekst van Frits H. van Leent en illustraties in kleur en zwart-wit van Jan Rinke. De ‘electrieke tram’ bijvoorbeeld, wordt daarin geprezen als een comfortabel alternatief voor een dagje uit:
Die droeg een reiszak mee
En was men dan in 't bosch
Dan deed men zich te goed
aan 't meegebrachte eten.
Nu reist een elk naar welbehagen,
En zonder mondkost mee te dragen,
Het zij per spoor of electrieke tram,
En eet in een Cafe een lekkre boterham.
De zogenoemde ‘ontspanningsboeken’, veelal vertaald uit het Duits, vormen ook een populair soort informatieve boeken. Het gaat om boeken over kinderspelen, lichamelijke activiteiten, handenarbeid, goocheltrucs, verzamelingen of natuurkundige proeven. Internationaal bekend zijn bijvoorbeeld de boeken met proeven en kunstjes van Tom Tit, een pseudoniem van Arthur Good, die eerder in afleveringen in het Franse weekblad L'Illustration verschenen. Eveneens populair was La science amusante (1889), een boek met proeven dat werd vertaald als Natuurkunde in de huiskamer. Het genre van de ‘ontspanningsboeken’ maakt in de loop van de eeuw een ontwikkeling door: van ‘sturing van
| |
| |
het kinderlijk gedrag door aangename maar vooral nuttige bezigheden’ begin negentiende eeuw naar een aanbod na 1860 dat zich vooral kenmerkt door plezier, ook al is het leerzame nog niet verdwenen. De rol van de volwassene wordt kleiner, de mogelijkheid tot zelfwerkzaamheid van het kind groter (Buijnsters 2001, 343-344).
Tom Tit.
Aan het eind van de negentiende eeuw veranderen ook de boeken over de natuur van karakter. De achttiende-eeuwse Katechismus der natuur van Martinet probeerde bij kinderen via het bewonderen van de natuur vooral eerbied voor de Schepper op te wekken; De schoone natuur in den winter (183x) van Johannes H. Niewold had daarbij nog als doel om kinderen te leren lezen. Hoe anders is dat bij de nog steeds bekende natuurboeken van Eli Heimans en Jac. P. (Jacobus Pieter) Thijsse: zij willen de lezers in de eerste plaats liefde voor de natuur bijbrengen. Hun zesdelige
| |
| |
serie met titels als Van vlinders, bloemen en vogels (1894), Door het rietland (1896) en In het bosch (1901) is bedoeld om kinderen erop uit te laten trekken en de natuur zelf te laten bestuderen en waarderen, en getuigt van een nieuwe pedagogische aanpak van kennisoverdracht, die niet wordt gedomineerd door moraliseren.
Belangrijke Vlaamse auteurs van informatieve boeken uit deze periode zijn André Ernest Hahn en Maria Goutier-De Smet. Van Hahn verschijnen De lentekrans (1856), De zomerkrans (1862), De herfstkrans (1865) en De winterkrans (1864). Elk van deze boeken bevat een bonte verzameling informatieve teksten, opgefrist door verhalen en gedichten. De ondertitel geeft de intentie van de auteur goed weer: ‘Eene letterkundige verzameling, bevattende de beschrijving eeniger landen en volken van Europa, de afbeelding ettelijker bloemen, planten en dieren, alsmede een aantal geschiedkundige voorstellen, stichtende verhalen en gedichten als eene ware uitspanningslectuur en feestgeschenk.’ Informatie en ontspanning moeten elkaar in evenwicht houden, terwijl ook de literaire inbreng van belang is. Goutier-De Smet werd vooral bekend met haar reeks De kleine diergaarde voor brave kinderen (1877).
| |
De eerste helft van de twintigste eeuw
Vanaf het einde van de negentiende eeuw komen er in de West-Europese landen steeds meer uitgeverijen die zich specialiseren in het informatieve boek voor de algemene markt, en sommige auteurs kunnen in hun levensonderhoud voorzien door het schrijven van informatieve boeken (Hussong 1984, 75). Dat betekent dat niet meer alleen leerkrachten of religieuzen boeken voor kinderen schrijven. Bovendien veranderde de visie op kinderen en jeugdliteratuur. De overtuiging groeit dat boeken voor kinderen in de eerste plaats ontspanning moeten bieden: ‘Morele overwegingen werden nog steeds toegepast, maar de meelevende moraal was door de auteurs vervangen door zelfcensuur. De kinderkamer had geen uitzicht meer op de wereld van de volwassenen: kinderen leefden in hun eigen jeugdland’ (De Vries 1996, 711). Die ontwikkeling was gezichtsbepalend voor boeken die bedoeld waren om kinderen de wereld te leren kennen.
Hoewel er in Nederland en Vlaanderen meer informatieve boeken op de markt worden gebracht, maken ze in de eerste helft van de twintigste eeuw naar schatting toch niet meer dan een paar procent uit van de totale nieuwe productie aan jeugdboeken. Populaire subgenres zijn geschiedenisuitgaven (inclusief biografieën), natuurboeken, knutselboe- | |
| |
ken en boeken over wetenschap en techniek (Van der Veer 2004, 75). Verschillende tijdschriften, zoals De Kleine Vlaming en Zonneland, bevatten eveneens interessante informatieve rubrieken over wetenschap, natuur en geschiedenis. De historische uitgaven gaan vooral over vaderlandse geschiedenis. Een boek dat vanwege zijn grote succes begin twintigste eeuw verschillende (bijgewerkte) herdrukken krijgt is Geïllustreerde vaderlandse geschiedenis voor jong en oud Nederland (1886-88) van Pieter Louwerse, met illustraties van Johan Braakensiek. Het verscheen bij Van Holkema & Warendorf. Van dezelfde uitgeverij is de Geïllustreerde Wereldgeschiedenis voor oud en jong Nederland (1914) van Evert Molt, met een bandtekening van opnieuw Braakensiek. Zowel Louwerse als Molt verantwoordt in het voorwoord zijn visie op de geschiedenis. Voor Louwerse, in die tijd een bekend auteur van historische verhalen, moet de geschiedenis worden ‘ontdaan van het romantisch kleed’. De geschiedenis moet plezierig zijn om te lezen, maar moet in de eerste plaats lessen bieden ‘om het volk krachtig, vroom, vroed en welvarend te maken’ (geciteerd in Duijx en Linders 1991, 21). Molt wil vooral plaats inruimen voor de spannende gebeurtenissen en boeiende figuren en benadrukt het belang van oog voor detail. N.V. Hollandia-Drukkerij publiceert De vaderlandse geschiedenis in een notedop. Een boek voor de jeugd (1937) van N.Tj. Swierstra, met illustraties van E. Reitsma-Valença. Deze uitgeverij brengt
ook De wereldgeschiedenis in een notedop voor de jeugd (1927) van V.M. Hillyer uit, een oorspronkelijk Amerikaanse uitgave die naar het Nederlands is bewerkt. Tot de categorie geschiedenisuitgaven behoren ook levensbeschrijvingen van helden en wetenschappers, zoals Edison (1927) van E. Angel. Volgens de jeugdboekengids De kleine vuurtoren (1932) wil Edison jonge lezers het besef bijbrengen dat technische vooruitgang niet vanzelf gaat:
De tegenwoordige jeugd, die vele der electrische wonderen als vanzelfsprekend beschouwt, zal door het sober weergegeven verhaal van dit geniale werkleven iets meer beseffen van den rusteloozen strijd en de oplossing van steeds nieuwe problemen die iedere nieuwe uitvinding meebrachten. (geciteerd in Van der Veer 2004, 77)
In de reeks Vlaamse Filmpjes is de historische biografie een populair genre. Davidsfonds brengt op zijn beurt een reeks ‘geromanceerde levensverhalen’ van bekende Vlamingen zoals Guido Gezelle, Albrecht Rodenbach en beiaardier Jef Denyn voor kinderen uit (Ghesquière et al. 2003).
| |
| |
In het subgenre van de natuurboeken valt vooral het grote aantal uit het Engels vertaalde uitgaven over dieren op. Zo brengt uitgeverij W.L. en J. Brusse de zestiendelige serie William J. Longs werken op de markt, waarin kinderen kunnen lezen en zien hoe dieren leven in het bos, de wildernis of het Hoge Noorden. Oorspronkelijk Nederlandstalige uitgaven zijn het prentenboek In den hoenderhof (1905), en de verhalenbundel Sprekende dieren (G.J. Visscher, 1914). Thieme brengt een serie boeken over natuur en techniek met titels die de doelgroep overduidelijk aangeven, zoals Jongens en natuurkunde (1936) en Jongens en techniek (1938) van Jan Coenraad Alders. In 1941 verschijnt Het jongens fotografieboek van Leonard de Vries, in 1950 gevolgd door Het meisjes fotografieboek, dat een ondertitel meekrijgt die niets aan duidelijkheid te wensen overlaat: ‘Een complete handleiding voor alle meisjes die begrijpen dat de fotografie meer is dan zo maar domweg een plaatje maken en die inzien dat een camera een levenloos technische instrument is, waaraan menselijke verstand, gevoel en een open oog te pas moeten komen om er het leven en de schoonheid mee vast te leggen en steeds betere foto's te maken.’
In de periode net voor de oorlog verschijnen verder enkele kinderkookboeken, waarbij de naam van het hoofdpersonage of de ondertitel verwijst naar het vrouwelijke doelpubliek, zoals in Liesje bakt poffertjes: een kookboek voor kleine meisjes (Villa Thrap Wahl 1938, een vertaling uit het Noors). Deze kookboeken zijn bedoeld om kinderen in hun vrije tijd aangenaam en nuttig bezig te laten zijn. Dat geldt al evenzeer voor de knutselboeken die in deze periode verschijnen. In de jaren dertig geeft uitgeverij Koster tal van knutseluitgaven van Daan Hoeksema uit met titels als Teken- en kleurwerk van Daan Hoeksema met ruitjes voor kleine snuitjes (z.j.) en Wat ik al plakken kan: kleuren zonder krijt (1930). Van Holkema & Warendorf brengt Voor altijd bezige kinderhanden (1926) van de Zweedse auteurs Anna Warburg en Elsa Beskow op de markt. Dit door Verrijn Stuart naar het Nederlands bewerkte boek voor kleuters biedt tal van tips om kleuters op een goedkope manier speelgoed en handwerkjes te laten maken. Eveneens van deze uitgeverij maar dit keer van eigen bodem is de reeks praktische boekjes van Willy Schermelé. De recensent van Het Vaderland noemt 'k Weet steeds wat leuks (1931) een perfect boek voor grote gezinnen met een titel die de lading volkomen dekt: iedere pagina is verrassend (Duijx en Linders 1991, 65).
Bijzonder populair waren de plaatjesalbums die in grote aantallen verschenen, zoals de bekende albums van koekfabrikant Verkade over onder meer het thema natuur. Het zijn boeken waarin kinderen plaatjes
| |
| |
moesten plakken die je alleen kon krijgen door koekjes van Verkade te kopen. Concurrent Bussink geeft vanaf 1928 elf albums uit over de Nederlandse provincies onder de titel Mijn land (Van der Veer 2004, 81-82). In Vlaanderen verzamelen talloze kinderen en volwassenen vanaf 1948 de punten en plaatjes van Artis (later Artis-Historia) en van Chocolade Jacques, die ze kunnen inplakken in boeken over geschiedenis, aardrijkskunde en de natuur.
Informatieve boeken over kunst en sport zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw niet of nauwelijks voorhanden (Van der Veer 2004, 82). Het bruine voetbalmonster (z.j.) van sportverslaggever Han Hollander, een reclame-uitgave uit de jaren dertig van biskwie-, koek- en beschuit-fabrieken Paul C. Kaiser, houdt het midden tussen fictie en non-fictie. Een uitgave die sport en techniek combineert is Het geïllustreerd album ter herinnering aan de Londen-Melbourne race (1934), ook wel Het Uiver Album genoemd, van Adriaan Viruly en Hartog Hollander.
Tot slot kan nog gewezen worden op het missieverhaal, dat in de eerste helft van de twintigste eeuw een sterke bloeiperiode kent. In deze verhalen worden fictieve personages en gebeurtenissen verweven met informatie over het leven van missionarissen en van inwoners in landen als Kongo, Suriname of Nederlands-Indië, bezien door een westerse bril (Ghesquière et al. 2001 en Ghonem-Woets 2011).
| |
De tweede helft van de twintigste eeuw
Ontwikkelingen op verschillende terreinen zorgen in Nederland en Vlaanderen voor een gestaag toenemende vraag en productie van het informatieve boek na 1945. Nieuwe pedagogisch-didactische visies, toegenomen technische mogelijkheden, specialisatie bij uitgeverijen en internationale samenwerking tussen uitgeverijen gaan hierbij hand in hand. Een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling en uitgave van informatieve boeken is de onderwijspraktijk. In het onderwijs is het vooral vanaf de jaren zeventig gebruikelijk om kinderen niet alleen met behulp van schoolboeken te laten werken, maar ook met allerlei andere bronnen, onder meer informatieve boeken. De werkwijze past in het kader van de information skills movement, die kinderen betere vaardigheden wilde aanleren in het verzamelen en verwerken van informatie (Heeks 1996, 439). Uitgevers spelen hierop in met boeken die diverse soorten kennis toegankelijk maken voor kinderen, en die hen uitnodigen om zelf actief te onderzoeken en te observeren.
In de eerste twee decennia publiceren auteurs die voor de oorlog al
| |
| |
informatieve boeken op hun naam hadden staan, nieuwe titels over eigentijdse onderwerpen. Leonard de Vries bijvoorbeeld, schrijft verschillende informatieve boeken over techniek, zoals Ons Schiphol. Een luchtvaartboek voor jonge mensen (1948) en Het electron omspande de wereld: een boek van uitvindingen, ontdekkingen en ondernemingsgeest (1951). In deze periode worden ook informatieve reeksen in het leven geroepen. In Vlaanderen oogt de vijfdelige reeks Het grote avontuur (1962-64), waarin Leo Roelants de grote ontdekkingsreizigers volgt vanaf de Oudheid tot en met ruimtereiziger Joeri Gagarin, nog vrij traditioneel. De oorspronkelijk Zwitserse reeks Jongens en wetenschap (1946-57) is origineler qua onderwerpen en aanpak; jongens worden expliciet uitgenodigd om zelf te observeren en te experimenteren. Een belangrijk initiatief bij uitgeverij Averbode is de Windroosreeks (1948-59), die interessante Zonneland-bijdragen over onder meer grondstoffen, voeding en insecten in boekvorm bundelt. In 1965 publiceert inspecteur-auteur Cyriel Verleyen de reeks Van tijd tot tijd over de geschiedenis van België.
Het is dankzij de productie van series dat uitgevers kunnen voorzien in de toegenomen vraag. Technologische ontwikkelingen zorgen ervoor dat deze series aantrekkelijk kunnen worden vormgegeven en via coproducties gemakkelijker - want goedkoper - internationaal kunnen worden verspreid. Grote uitgeverijen, zoals Meulenhoff in Nederland of Averbode in Vlaanderen, roepen aparte divisies in het leven die zich met de productie van informatieve jeugdboeken bezighouden. Andere uitgevers die veel series publiceren zijn Ars Scribendi, Deltas, Gottmer, Lannoo, De Ruiter en Versluys. In de jaren zeventig neemt het zakelijke boek bij Averbode een hoge vlucht. Verschillende reeksen worden uit het Engels vertaald en uitgegeven samen met Nederlandse uitgevers zoals Helmond en Kok (Ghesquière et al. 2003). Daarnaast ontwikkelen educatieve uitgeverijen naast hun schoolboeken ook fondsen met informatieve uitgaven voor de algemene markt. Wat dit alles betekent voor de productie vanaf vooral de jaren tachtig van de twintigste eeuw mag blijken uit steekproeven die Mooren (1989, 62) neemt: in de periode 1976-80 traceert hij zo'n 1100 non-fictietitels; voor 1981-85 zijn dat er 1359.
Een belangrijke ontwikkeling in de tweede helft van de twintigste eeuw is het groeiende belang van illustraties in informatieve boeken voor de zogenoemde ‘televisiegeneratie’. Terwijl vroeger de tekst vooropstond en de illustraties er ter verduidelijking bij stonden, is de verhouding in de nieuwe generatie informatieve boeken omgekeerd: ‘Nu lijkt de tekst in veel gevallen grotendeels een aanhangsel, een middel om de illustraties met elkaar te verbinden. Er is nu werk in kleur van hoge kwa- | |
| |
liteit beschikbaar tegen relatief bescheiden kosten, en informatieve boeken zijn visueel aantrekkelijk geworden, zoals in de producties van Dorling Kindersley’ (Heeks 1996, 441). Toch zijn er ook jeugdauteurs, zoals Gaston Van Camp en Paul Kustermans in Vlaanderen, die het informatieve boek vooral een literaire invulling geven. Van Camp kwam aan zet met Het bonte boeketboek bij uitgeverij Davidsfonds. In deze reeks verschijnen uiteindelijk acht delen over heel diverse onderwerpen, zoals Water en zee (1969), Lucht en ruimtevaart (1970), Sport (1972) en Onstuitbare techniek (1974). Het initiatief van Davidsfonds wordt bijzonder goed onthaald door de kritiek. Dat heeft zeker te maken met de reputatie en de vlotte stijl van jeugdauteur Van Camp. ‘Bijwijlen spannend, steeds onderhoudend, wetenschappelijk betrouwbaar en taalkundig onberispelijk. Wat wil je nog meer?’ schrijft Jeugdboekengids in 1973 (geciteerd in Ghesquière et al. 2003, 118). Van Camp verraste later opnieuw met Van aapmens tot Titanic: 10 grote opgravingen (1989) en De waanzinnige twintigste eeuw in 10 eigenzinnige verhalen (1992). Kustermans schreef naast zijn Egypte-roman Timoe (1987) ook het informatieve In het rijk van de farao's: 30 eeuwen Egyptische geschiedenis (1993).
In wat volgt worden de belangrijkste ontwikkelingen in de tweede helft van de twintigste eeuw geïllustreerd aan de hand van vijf onderwerpen: series die vernieuwend of populair zijn geweest, de invloed van andere media op de vormgeving van informatieve boeken, het ontstaan van wat ‘literaire non-fictie’ wordt genoemd, boeken over natuur, en boeken over landen en volken.
| |
Series
Vanaf begin jaren 1970 ontwikkelt uitgeverij De Ruiter drie informatieve series voor basis- en voortgezet onderwijs, die vooral door scholen in de vorm van een abonnement worden aangeschaft. Ze zijn daarnaast in de openbare bibliotheek te vinden. De kijkdoos, Informatie Junior en Informatie richten zich op drie verschillende leeftijdsgroepen, en houden rekening met de cognitieve ontwikkeling, de leesvaardigheid en de leeservaring van de doelgroep. De boeken uit De kijkdoos lijken nog op prentenboeken; in de andere twee reeksen neemt het aandeel tekst gradueel toe. De series zijn een origineel Nederlandse productie, met een uitgebreide redactie, aangevuld met fotografen en tekenaars, en auteurs die werkzaam zijn (geweest) in het onderwijs (zie Smit 1990). De Ruiter behoudt met deze series lange tijd een monopoliepositie (Van Coillie 1999, 235).
Bijzonder populair is ook Hoe en waarom van de in Antwerpen geves- | |
| |
tigde Zuidnederlandse Uitgeverij. Deze serie uit de jaren zestig en begin zeventig is bedoeld voor lezers vanaf ongeveer tien jaar. Elk deel is een verzameling interessante weetjes rond een bepaald onderwerp. Na Onze aarde volgden onder meer Ons lichaam, Atoomenergie, De sterren, De microscoop, De voorhistorische mens en Reptielen. Sommige onderwerpen zijn eigentijds en verrassend, andere doen het al decennialang goed in de informatieve kinderliteratuur.
Ooggetuigen.
De Ooggetuigen-serie is maatgevend geweest voor informatieve boeken vanaf de jaren 1990 als je het soort kennis, de rol van beeldmateriaal en de lay-out in ogenschouw neemt. Deze serie is in het leven geroepen door de Britse uitgeverij Dorling Kindersley in 1988 en telt intussen tientallen delen over uiteenlopende onderwerpen als treinen, geld, walvissen, het schrift, de woestijn en de Azteken. De opzet van elk boek is steeds hetzelfde: het gekozen onderwerp wordt opgesplitst in hapklare informatie die op een dubbele pagina in korte teksten, omringd door een groot aantal tekeningen en foto's wordt gepresenteerd. Hierdoor krijgt de lezer een caleidoscopisch beeld dat dynamisch wordt opgebouwd. Het taalgebruik is niet eenvoudig voor de doelgroep, kinderen vanaf twaalf jaar. Vanwege de grote hoeveelheid beeldmateriaal zijn de boeken wel ideaal als voorbereiding op spreekbeurten of werkstukken. Ooggetuigen is inmiddels ook de naam van een op de boeken geïnspireerde dvd-reeks (Memphis Belle). Lannoo's encyclopedie voor de jeugd (1992) is eveneens een Dorling Kindersley-uitgave. Journalist en jeugdau- | |
| |
teur Dirk Musschoot redigeerde de Nederlandse tekst. Jan Van Coillie schrijft: ‘Het boek bestaat niet zoals vroegere encyclopedieën uit talloze korte, vaak weinig zeggende stukjes, maar is opgebouwd rond zo'n vierhonderd thema's die jongeren boeien. Elk trefwoord krijgt één à vier pagina's tekst en illustraties. Er zijn meer dan 3500 illustraties in kleur. In Groot-Brittannië is vijf jaar lang aan dit project gewerkt door een team van vijftien wetenschappers, bijgestaan door tal van deskundigen uit verschillende disciplines’ (1999, 238).
Een serie die eveneens vertaald is, in dit geval uit het Frans, maar die na redactie wel is toegesneden op Nederlandstalige kinderen, is De wereld op zak (vanaf 1988). De reeks kent drie deelseries. Zwijsen heeft twintig titels uitgegeven in De wereld op zak - Start (vanaf vier jaar), 62 in De wereld op zak (vanaf acht jaar) en 23 in De wereld op zak - Plus (vanaf tien jaar). Alle titels bieden een wereldoriënterend, mondiaal perspectief op onderwerpen als rivieren, bossen, woningbouw of ontdekkingsreizen. De deelreeksen tellen zeker negentien titels die verre oorden behandelen. Ze gaan over het leven in China, de Sahara en op de Noordpool, over bergen, vulkanen en oceanen, alsook over de keerzijde van de menselijke aanwezigheid op de planeet, namelijk de vervuiling van water, lucht en bossen. Het bijzondere aan de serie is het kleine formaat (met desondanks toch een grote hoeveelheid informatie) en de toevoeging van literair ‘strooigoed’ in de vorm van gedichten, versjes, weerspreuken en feest-, gedenk- en naamdagen. Voor beginnende lezers geeft uitgeverij Zwijsen sinds 2009 Lees alles over uit, een reeks informatieve boeken bij de leesmethode Veilig leren lezen. Zoeklicht Informatief (vanaf 2010) is een serie voor kinderen met leesproblemen. In 2001 komt uitgeverij Querido met de iQ-reeks. De serie kent een veelbelovende start met Het koeienboek (2001) van Bibi Dumon Tak, dat direct een Zilveren Griffel krijgt. De reeks loopt een aantal jaren, maar verdwijnt dan geruisloos van de markt.
Het seriegewijs, in coproductie uitgeven van non-fictieboeken oogst naast waardering ook kritiek (Vos 1981 en 1988). De vertaling is niet altijd geslaagd, en er wordt te weinig rekening gehouden met internationale verschillen. Zo worden kinderen in boeken die over dieren in de ‘eigen’ omgeving gaan, geconfronteerd met afbeeldingen van dieren en planten die zij daar niet tegen kunnen komen.
| |
Invloed van andere media
Kleurig, vol en stripachtig: dat lijken de kenmerken te zijn waarmee informatieve boeken interessant gemaakt worden voor de jeugd, vooral
| |
| |
als het gaat om aardrijkskundige thema's. De groeiende invloed van het beeld en van andere media is onmiskenbaar. The Most Stupendous Atlas of the Whole World (2008) van Simon Adams, met illustraties van Lisa Swerling en Ralph Lazar, oogt zo vol dat lezers niet weten waar ze moeten lezen of kijken. In dit grote boek voor kinderen vanaf tien jaar zijn steeds twee pagina's gewijd aan typisch aardrijkskundige thema's, zoals de aarde als planeet, het binnenste van de aarde, het aardoppervlak, het weer, het klimaat en de oceanen. Deze pagina's worden afgewisseld met een dubbele bladzijde over een van de zes werelddelen. Wat dit boek bijzonder maakt, is de speelse manier waarop toch lastige begrippen en verschijnselen worden uitgelegd. Er is steeds een pacman-achtig mannetje te zien, een zogenoemde ‘breinbreker’, die met zijn soortgenoten de tekeningen verlevendigt. Ze beelden soms natuurverschijnselen uit, door bijvoorbeeld met hun lichaamshouding te laten zien hoeveel beaufort een bepaalde wind is, maar ze zorgen met name voor humor door hun acties en droge opmerkingen.
Ook bij jonge kinderen komt de wereld via de televisie al vroeg binnen. Een boek voor kleuters waarmee die wereld wat kan worden ‘uitgelegd’ is Autour du monde (2008), van Anne-Sophie Baumann, met illustraties van Laurence Jammes. Het biedt informatie over het dagelijks leven, feesten, rituelen en bezienswaardigheden in tien verschillende landen, van China tot Brazilië. Voor in het boek staan de namen van de landen op een wereldkaart, met daarbij de kinderen die de lezer iets laten zien van hun leefomgeving. Om het spannend en verrassend te maken is het een boek met flapjes. Op elke twee pagina's zien we steeds een scène uit het leven binnen of buiten, en kunnen we naast allerlei vragen een flapje openen voor het antwoord. De dubbele pagina's vormen één geheel, waarin de auteur op speelse wijze geografische en historische feitjes over de betreffende landen verwerkt. Zo brengt de postbode de Russische Monica een kaartje waarop, via een flapje, te zien is hoe de hoofdstad Moskou eruitziet.
Een fenomeen dat niet nieuw is, maar wel aansluit bij het meerdimensionale karakter van andere media, is het pop-upboek. Voor jonge kinderen is er bijvoorbeeld Deep Blue Sea (2007) van Richard Ferguson. Samen met On Safari (Wilde dieren), Dinosaurs, en Polar Life (IJsberen en pinguïns) maakt het deel uit van een reeks pop-upboeken voor nieuwsgierige lezers vanaf een jaar of zes. Kenmerkend zijn de stevige kartonnen kaft en daarbinnen zes dubbele, glanzende pagina's met kleurrijke, opvouwbare en uitklapbare pop-ups. Ze laten kleurenfoto's en details van de dieren en hun leefomgeving zien. De toelichtende tekst van een
| |
| |
tiental regels biedt voor veel lezers al voldoende informatie, maar voor biologen in de dop zijn er de uitschuifbare kaarten met extra weetjes. Een voorbeeld voor oudere kinderen is The Most Amazing Pop-up Science Book (1994) van Jay Young. Wanneer je het boek opent, komen er een platenspeler, een kompas, een microscoop, een camera obscura, een zonnewijzer, een caleidoscoop en een periscoop tevoorschijn, waarmee je proeven kunt doen.
Met de computer gemaakte 3d-illustraties zijn een ander fenomeen in non-fictie voor kinderen aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Uitgeverij Gottmer lanceert bijvoorbeeld in 2009 een uit het Engels vertaalde non-fictieserie onder de titel Insiders. Deze titel slaat zowel op de vakmensen die de verschillende delen hebben geschreven als op de met de computer gemaakte 3D-illustraties. Vulcanoes and Earthquakes (2007) van Ken Rubin bestaat uit een inleiding over de samenstelling van onze planeet, uitdijende zeeën, de botsing van tektonische platen, het werk van vulkanologen en wat er gebeurt bij aardbevingen en tsunami's. In het tweede gedeelte wordt letterlijk en figuurlijk ingezoomd op vulkaan-uitbarstingen en aardbevingen uit de geschiedenis: van de eruptie van de Vesuvius tot en met de tsunami van 2004. De lezers worden verder geholpen met een website waar ze allerlei beelden en grafieken kunnen downloaden voor spreekbeurten en werkstukken.
| |
Literaire non-fictie
Na 2000 is er in de jeugdliteratuur ook sprake van wat in de literatuur voor volwassenen ‘literaire non-fictie’ heet. Dat zijn boeken waarin de auteur probeert de overdracht van feiten te combineren met literaire verbeelding en vormgeving:
Het gaat om waar gebeurde verhalen, die de werkelijkheid zo dicht mogelijk trachten te benaderen, maar met behulp van literaire invloeden tot stand zijn gekomen. De realiteit wordt, door middel van het inzetten van fantasie en verbeelding, van compositorische, stilistische en andere literaire technieken ‘verliteratuurd’. Anders gezegd: de auteur benadert de objectieve werkelijkheid op een subjectivistische wijze, als een fictieschrijver dus. Zij/hij vormt de realiteit om tot een meeslepend en spannend verhaal, maar het blijft wel gaan om de, weliswaar op een specifieke manier geordende, feiten. (Van den Hoven 2011, 117)
| |
| |
Dat hierdoor spanning kan ontstaan tussen educatie, ontspanning en esthetiek - de drie aspecten die onlosmakelijk verbonden zijn met informatieve boeken - is duidelijk: ‘want hoever kun je gaan met het verdichten van datgene wat waar gebeurd is zonder dat non-fictie tot fictie wordt?’ (Van den Hoven 2011, 117).
Als voorbeelden van auteurs van ‘literaire non-fictie’ noemt Peter van den Hoven onder meer Jan Paul Schutten, Bibi Dumon Tak, Joke van Leeuwen en Ted van Lieshout; voor Vlaanderen kunnen daar auteurs als Kathleen Vereecken, Kolet Janssen, Brigitte Minne, Katharina Smeyers en Paul De Moor aan toegevoegd worden. Jan Paul Schutten schreef Kinderen van Amsterdam (2007) en Kinderen van Nederland (2008), beide met illustraties van Paul Teng. In Kinderen van Amsterdam wordt aan de hand van levensverhalen van kinderen uit acht verschillende tijden de geschiedenis van Amsterdam verteld. Dat kunnen historische figuren zijn, zoals Anne Frank en Rembrandts zoon Titus, of door de auteur bedachte personen. Die geschiedenis begint zo rond 1200, toen de eerste bewoners, op de vlucht voor overstromingen elders in het land, zich vestigden op de moerassige plek waaruit later Amsterdam zou verrijzen. Elk verhaal wordt voorafgegaan door een gebeurtenis uit het heden, die de aanleiding vormt om in het verleden te duiken. Elk hoofdstuk begint met een strip van vier pagina's. Onder aan de bladzijden staan, gedrukt in een ander lettertype, allerlei wetenswaardigheden over Amsterdam naar aanleiding van bijvoorbeeld archeologische vondsten of straatnamen. En passant legt de auteur uit welke bronnen en vondsten historici gebruiken om de geschiedenis te reconstrueren, zodat kinderen niet alleen leren over de geschiedenis, maar ook over de geschiedschrijving. Zo valt er onder het kopje ‘Sinterklaas in Amsterdam’ over een schilderij van de zeventiende-eeuwse schilder Jan Steen te lezen: ‘Je ziet kinderen die heel blij zijn met hun cadeautjes. Alleen één jongen huilt. In zijn schoen zit een roe. Daar werd je dus niet mee geslagen, je kreeg hem in je schoen als je stout was geweest! Al bijna sinds het begin van Amsterdam wordt er Sinterklaas gevierd [...] Veel van de tradities die wij nu
nog kennen, zoals schoenen zetten en lekker snoepen, zijn in Amsterdam ontstaan’ (106). Schutten kreeg voor dit boek in 2008 een Gouden Griffel en was daarmee de eerste auteur in de Griffelgeschiedenis die de prijs ontving voor een non-fictieboek.
In 2013 verscheen van Schutten Het raadsel van alles wat leeft en de stinksokken van Jos Grootjes uit Driel, met illustraties van Floor Rieder. Het boek gaat over het ontstaan en de ontwikkeling van de aarde en de mens, en is bekroond met de Gouden Griffel, het Gouden Penseel, de
| |
| |
Nienke van Hichtum-prijs en De Gouden Tulp. Ervan uitgaande dat kennis vergaren begint met het stellen van vragen, staan de meeste titels van hoofdstukken en paragrafen in vragende vorm. Het begint al met de intrigerende vraag: ‘Waarom moeten we applaudisseren voor het pantoffeldiertje?’ Hierna neemt de auteur zijn lezers in elf hoofdstukken mee op een reis langs cellen, atomen, moleculen en genen tot hele oerzeeën, en door het land van de wetenschappelijke ontdekkingen en theorieën. Het bijzondere van dit boek is de combinatie van vragen die de nieuwsgierigheid oproepen, feitelijke informatie, de directe manier waarop de lezer wordt aangesproken, de wijze waarop biologen en archeologen in de dop worden geprikkeld, de manier waarop Schutten ruimte laat voor alles wat we (nog) niet weten en voor verschillende opvattingen ten aanzien van de evolutie, en de humor in tekst en beeld. Zo schrijft Schutten nadat hij heeft verteld over het verdwijnen van reptielen en het aanbreken van het tijdperk van de zoogdieren: ‘Gelukkig maar, want met een reptielenbrein was je nooit slim genoeg geworden om te leren lezen’ (125).
Het raadsel van alles wat leeft (Ill. Floor Rieder). © Floor Rieder en Uitgeverij Gottmer.
Joke van Leeuwen publiceert in 1988 Duizend dingen achter deuren, dat een verhalende en tegelijkertijd informatieve rondgang is door allerlei mogelijke musea. In woord en beeld wordt duidelijk dat een museum altijd begint met verzamelen. Als je allerlei dingen van jezelf bewaart, kun je dus een ‘Museum van Mezelf’ beginnen. In hetzelfde jaar verschijnt We zijn allang begonnen, maar nu begint het echt, waarin veel informatie te vinden is over hoe een theaterstuk tot stand komt. De kennis
| |
| |
is ingebed in een verhaal over een theatergezelschap. In Waarom een buitenboordmotor eenzaam is (2004) gaat Van Leeuwen in op de dynamiek van de Nederlandse taal. Ze schreef en tekende het boek met steun van de Nederlandse Taalunie, die op deze manier aandacht wilde vragen voor de ontwikkeling van onze taal. Op de haar kenmerkende speelse manier laat zij zien dat taal verandert en dat je sommige woorden wel en andere juist niet in een bepaalde situatie gebruikt, ook al betekenen ze eigenlijk hetzelfde:
Aanschijn, aangezicht en gelaat betekenen gezicht. Maar je zegt niet tegen een klein kind: ‘Je moet nu even je aanschijn gaan wassen.’ Smoelwerk, toet, tronie, snuit, bakkes en snoet zijn ook woorden die gezicht betekenen. Maar een verslaggever op televisie zal nooit zeggen: ‘We zien nu achter het raam de snuit van onze koning verschijnen. En ook het smoelwerk van de prins wordt zichtbaar, met daarachter de toet van zijn aanstaande bruid.’
(Van Leeuwen 2004, 65)
In Een halve hond heel denken (2008), dat bekroond werd met een Zilveren Griffel, beschrijft Van Leeuwen hoe we de werkelijkheid kunnen vastleggen in foto's, schilderijen en andere beelden, en welke middelen (perspectief, lichtinval, kleur en dergelijke) je tot je beschikking hebt om de blik en dus ook de interpretatie van de kijker te sturen.
Ted van Lieshout is auteur, dichter en schilder, en pleit ervoor informatie over kunst op een voor kinderen en jongeren persoonlijke, aantrekkelijke en prikkelende manier te brengen. In Stil leven, een tentoonstelling (1998) vertelt hij over vijftig kunstwerken waar hij in positieve of negatieve zin door is geraakt. Doordat hij steeds twee kunstwerken naast elkaar zet, confronteert hij de lezer met hoe je kunst kunt ervaren én geeft hij inzicht in de kunstgeschiedenis. In Papieren museum: Heer Beeld, ik wil u niet ontrieven (2002) neemt hij de lezer/kijker mee langs zijn particuliere verzameling van interessante kunstwerken. Dat kunnen schilderijen en voorwerpen zijn die hij zelf fotografeerde of waarvan hij een reproductie heeft. Hij vertelt er zijn eigen verhaal bij en geeft informatie over techniek en achtergrond. In Papieren museum 2 (2004) bouwt Van Lieshout een expositie op van zestig gedichten die in duo's met overeenkomsten in thema, vormgeving of stijl bij elkaar zijn geplaatst. In het laatste deel van het drieluik gaat hij op zoek naar kunst als inspiratiebron voor hedendaagse Nederlandse en Vlaamse illustratoren. In 3 (2007) heeft Van Lieshout kunstwerken uit het Amsterdamse
| |
| |
Rijksmuseum geselecteerd waarmee te tellen valt. Bij elk kunstwerk is een getal gezet, maar wát er geteld moet worden, wordt aan de kijker overgelaten. Deze originele manier van kunsteducatie sluit aan bij de voorliefde van kinderen voor tellen en zoekplaten. Zo worden kinderen op speelse wijze gestimuleerd een kunstwerk aandachtig te bekijken. Het kan hierbij gaan om schilderijen, beeldhouwwerken, meubels, gebruiksvoorwerpen, foto's of tegeltableaus.
Informatieve boeken vanuit een persoonlijke kijk op kunstgeschiedenis en kunstenaars lijken de laatste decennia in aantal toe te nemen. In Het kleine schilderboek (2002) vertelt Wim Pijbes, toenmalig directeur van de Rotterdamse Kunsthal, aan de hand van zeer uiteenlopende, opmerkelijke schilderijen uit alle tijden wat het kijken naar kunst spannend, boeiend en leuk maakt. Hij vergelijkt de appels en peren van Magritte, Pyke Koch, Ferdinand Bol en Albrecht Dürer om uit te leggen wat perspectief is. Petit musée (1992), samengesteld door Alain Le Saux en Grégoire Solotareff, is een dik, klein boek waarin honderdvijftig namen en begrippen in alfabetische volgorde worden gepresenteerd bij (delen van) afbeeldingen van bestaande schilderijen uit de vijftiende tot en met de twintigste eeuw. Bij elke afbeelding is vermeld wie de maker is en waar de originele afbeelding te bewonderen is.
In recente kunstboeken worden fictie en non-fictie volop vermengd. Wouter van Reek voert in zijn prentenboek Keepvogel en Kijkvogel in het spoor van Mondriaan (2011) Kijkvogel op, waarvoor Piet Mondriaan model heeft gestaan. Kijkvogel gaat op zoek naar de toekomst. Volgens Keepvogel komt de toekomst altijd vanzelf, maar Kijkvogel bedoelt een andere toekomst, met dingen die zo nieuw zijn dat nog niemand ze kent. Keepvogel kan alleen nog maar denken aan alle onbekende dingen die hij misloopt als hij thuisblijft. Daardoor ziet hij niet meer waar Kijkvogel naartoe gaat en raakt hij ook nog zijn hond Tungsten kwijt. In dit prentenboek staan illustraties in de stijl van Mondriaan, met de bekende zwarte lijnen en vlakken in primaire kleuren. Ook integreert Van Reek afbeeldingen van Mondriaan in zijn boek, zoals zijn rode boom. De uitgave is een samenwerking tussen uitgeverij Leopold en het Gemeentemuseum Den Haag, dat een tentoonstelling wijdde aan Mondriaan. De samenwerking leverde nog verschillende andere prentenboeken over kunstenaars op.
Kunstenaarsprentenboeken voor kinderen zijn ook in Vlaanderen een recent en populair fenomeen. In De schilder, de duif en de dingen (2009) schetst Paul De Moor in twintig hoofdstukken de jeugdjaren en de artistieke ontwikkeling van Roger Raveel, die al jong weet dat hij een
| |
| |
groot schilder wil worden. Andere relevante titels zijn Luc Tuymans. Schilderen op ijs (2009) en Raoul De Keyser. De schilder schilderde (2012), waarin De Moor de visie van de kunstenaars voor kinderen verwoordt. Van Katharina Smeyers, ten slotte, verschijnt in 1999 Schapenvellen en ganzenveren: het verhaal van het middeleeuwse boek, waarvoor ze een Boekenwelp krijgt. De jury omschrijft het als ‘een knappe visuele prestatie ondersteund door een wetenschappelijk onderbouwde tekst, die zich bovendien laat lezen als een boeiend historisch verhaal’ (Ghesquière et al. 2003, 199).
De opkomst van de literaire non-fictie lijkt deels te verklaren door de concurrentie die het informatieve boek ondervindt van het internet. Kinderen gebruiken in toenemende mate het internet als bron van informatie, zowel thuis als op school. Daar vinden ze de pure feitjes en weetjes. Literaire non-fictie biedt daarvoor een alternatief doordat ze kennis overbrengt in de vorm van verhalen.
| |
Natuur en techniek: opvallende uitgaven
Boeken over onderwerpen die met ‘natuur’ te maken hebben, zijn door de geschiedenis heen het meest uitgegeven soort informatieve boeken (Vos 1988; Van der Veer 2004). Daarbinnen zijn boeken over dieren het populairst, naast uitgaven over techniek. Auteurs die opvallen door hun nieuwe aanpak van informeren over de natuur zijn Midas Dekkers, Ditte Merle en Bibi Dumon Tak.
Bioloog, journalist en columnist Midas Dekkers begint voor kinderen te schrijven op verzoek van uitgeverij Meulenhoff. Als bioloog wil hij mensen niets voorschrijven, maar hun laten zien hoe ze met de natuur omgaan. Hij vindt dat over dieren geschreven moet worden zoals ze in het wild voorkomen: ‘De kinderwereld is geheel gestoffeerd met dieren waar niets van klopt’ (geciteerd in Linders-Nouwens 1989, 2). Daarom schrijft hij eerst Het Walvismeer (1982), een informatief verhaal over een expeditie van Greenpeace. Daarna volgen het informatieve Kijken met je handen (1984), Je binnenste buiten (1986) en Eten is weten (1988), alle drie met illustraties van Angela de Vrede. De natuur in en dicht bij huis staat in deze boeken centraal. Dekkers laat kinderen proefjes doen om te ontdekken hoe dieren in elkaar zitten of hoe het menselijk lichaam werkt. De boeken onderscheiden zich op dat moment van andere informatieve uitgaven ‘door originele en verrassende vormgeving en humoristische toonzetting’ (Linders-Nouwens 1989, 4). Voor Kijken met je handen krijgt Dekkers een Zilveren Griffel, en in 1990 krijgt hij er weer een, nu voor Het grote moment; hoe dieren geboren worden (1989).
| |
| |
Ditte Merle timmert al lang aan de weg als auteur van informatieve boeken waarin ze over de eigenaardigheden van alle mogelijke soorten dieren schrijft. Behalve auteur is ze hoofdredacteur van het vaktijdschrift Natuur aan de basis. Haar debuut als schrijver maakt ze met een deeltje in de serie Mini Informatie van De Ruiter. Tot nu toe heeft ze aan deze serie en aan Informatie junior meer dan vijftig bijdragen geleverd, meestal over dieren. Haar debuut voor de algemene markt is Ergens onder een blaadje (1986), vier informatieve verhalen voor kinderen vanaf zes jaar over de pissebed, de worm, de slak en de oorwurm. Merle varieert in het vertelperspectief; zo laat ze een van de dieren in de ik-vorm vertellen, en kiest ze een andere keer voor de beproefde methode van de ‘samenspraak’, zoals die in de achttiende eeuw vaak voorkwam. Zeer succesvol, want meermaals herdrukt, is Lekker vies! (1998), voor lezers vanaf negen jaar. Dit boek gaat over mensen en al hun viezigheden, zoals oorsmeer, braaksel en ontlasting. Merle plaatst de onderwerpen in een historische context en stimuleert kinderen tot eigen onderzoek. Voor dezelfde leeftijd is IJsberen en andere draaikonten in de dierentuin (1997). Het boek is verdeeld in vijf hoofdstukken die gaan over de geschiedenis van de dierentuin, over veranderende opvattingen over hoe dierentuinen eruit moeten zien, over voedsel, voortplanting en medische verzorging van dieren die in dierentuinen leven. Op elke twee pagina's wordt een ander onderwerp of dier behandeld onder spannende koppen als ‘Klikt het of niet?’, ‘Knakworst met bier’ of ‘Vliegend zaad’. Merle slaagt erin ingewikkelde zaken helder uit te leggen. Ze schrijft met humor, stelt intrigerende vragen en getuigt van engagement voor dieren en hun welzijn. In IJsberen en andere draaikonten
is de samenwerking met illustrator Alex de Wolf interessant. Hij heeft op creatieve wijze gebruikgemaakt van de ruimte op de grote bladzijden door bijvoorbeeld een giraf zo af te beelden dat je het boek even moet draaien. Dit grapje komt vaker voor, net als stukken tekst die je pas kunt lezen als je het boek rond blijft draaien. Het spel met de lay-out heeft een duidelijke relatie met de inhoud. De Wolf heeft ook kleine grapjes verborgen in zijn tekeningen. Zo zie je op de tekening waarop een dierenruil tussen dierentuinen wordt afgebeeld een krokodil een traantje laten omdat een soortgenoot zal moeten verhuizen. Merle kreeg voor Wild verliefd. Alles over liefde en seks bij dieren (2009) zowel een Zilveren Griffel als de Gouden Uil Jeugdliteratuur. Ze schuwt de taboes niet, en beschrijft het seksleven van dieren in een sprankelende taal:
| |
| |
Veel mannetjes springen niet meteen hop erbovenop. Vaak leven mannetjes en vrouwtjes het grootste deel van het jaar apart. Ze trekken zich weinig van elkaar aan. Dat verandert in de paartijd. Ze zoeken elkaar op voor de seks. Maar als ze de ander dan tegenkomen, is het wennen en soms bekvechten. Ze moeten elkaar leren kennen. Ze moeten kijken of het klikt. Dieren dansen samen, ze knuffelen en snuffelen. Sommigen geven een show of spelen toneel. Ze versieren en verleiden. Klikt het niet, dan zoeken ze een ander. Klikt het wel, dan stijgt de stemming. De vonk slaat over en het vuurwerk begint. (63)
Na elk hoofdstuk krijgt de lezer bovendien wat ‘tips & tricks’ mee voor de seks, al blijken die voor mensen moeilijk te volgen. ‘Kom je weinig partners tegen en ben je traag, word dan een hermafrodiet,’ raadt Merle haar lezers bijvoorbeeld aan, naar analogie met de regenworm (76).
De passie voor dieren van Bibi Dumon Tak heeft niet alleen geresulteerd in Het koeienboek (2001), dat eerder al kort werd genoemd. In Bibi's bijzondere beestenboek (2006) beschrijft ze veertig bekende en minder bekende dieren vanuit het perspectief van kinderen. Dumon Tak kiest in haar boeken over dieren vaak voor bijzondere gebeurtenissen. Zo gaat het Kinderboekenweekgeschenk Laika tussen de sterren (2006) over het hondje dat met een raket de ruimte in werd geschoten, en Soldaat Wojtek (2008) gaat over een beer die tijdens de Tweede Wereldoorlog door een groep Poolse soldaten wordt geadopteerd. Dumon Tak hanteert een journalistieke aanpak: ze ontleent informatie over haar onderwerpen aan boeken, documentaires en films, interviewt deskundigen en betrokkenen, en verwerkt die informatie in verschillende vormen in een boek: in informatieve teksten in een verhalende stijl of in toelichtende teksten in de marge. Voor Winterdieren (2011), met illustraties van Martijn van der Linden, krijgt Dumon Tak een Gouden Griffel. De lezer kan zo meegesleept worden in dit boek over dieren die op de polen wonen dat Dumon Tak voorin de volgende ‘waarschuwing’ heeft opgenomen:
In dit boek staan dieren die wonen in de gebieden op en rond de zuidpool en de noordpool van onze aarde. Ze houden best van zon, maar dan moet het wel een koud zonnetje zijn. Eentje waarvan je haren rechtovereind gaan staan.
Dus: kun jij niet tegen min twintig, pak dan je koffer en verdwijn naar een warmer oord. Koop daar, als je het toch niet laten kunt, een ijsje. Maar vergeet de ware kou. (3)
| |
| |
Hierna maken we kennis met drieëntwintig dieren, van de wolf en narwal tot de walrus, de noordse stern, de poolhaas en de ijsbeer. En met de Antarctische ijsvis, van wie we pas honderd jaar weten dat hij bestaat. Na onderzoek bleek het volgende: ‘Wat wetenschappers hebben ontdekt is dat de Antarctische ijsvis antivries door zijn aderen heeft stromen. Dat spul breekt ijskristallen af. Handig als je in de zuidelijke ijszee woont, of als je een bevroren slot wil openmaken’ (44-45).
Natuur wordt meestal in één adem genoemd met techniek. De bekendste auteur-illustrator in dit subgenre is de Engelse David Macaulay. Met zijn eerste boek voor kinderen, Cathedral (1973), heeft hij direct internationaal succes. Hij krijgt er in Nederland een Zilveren Griffel voor. Daarna volgen onder meer City (1974), over Romeinse stedenbouw, Pyramid (1975) en Castle (1977). De boeken bestaan grotendeels uit paginagrote, nauwkeurig uitgewerkte pentekeningen, waarin Macaulay alle stadia van de bouw verbeeldt. De korte verklarende teksten erbij zijn ook van zijn hand. Macaulay verweeft non-fictie met fictie, in die zin dat hij meestal kiest voor een verzonnen bouwwerk, maar in zijn beschrijving daarvan wel allerlei details gebruikt van bestaande bouwwerken. Hij richt zich vooral op de technische kanten van de bouw, en niet of nauwelijks op de historische en maatschappelijke context. Daarbij lukt het hem om de informatie begrijpelijk te maken voor kinderen vanaf een jaar of twaalf. Voor The Way Things Work (1988, vertaald als Over de werking van de kurketrekker en andere machines) krijgen Macaulay en Neil Ardly een Zilveren Griffel en een Zilveren Penseel. In dit omvangrijke boek wordt de werking van allerlei machines in woord en beeld uitgelegd. Het gaat van alledaagse gebruiksvoorwerpen als de afstandsbediening en het rolgordijn, tot geavanceerde apparaten zoals een spaceshuttle.
| |
Landen en volken: opvallende uitgaven
In het subgenre ‘landen en volken’ staat beeldvorming van ‘de ander’ centraal. Hoe kinderen over andere landen en volken in achttiendeeeuwse en negentiende-eeuwse boeken zijn geïnformeerd, is hierboven al ter sprake gekomen. Een hedendaagse auteur die in belangrijke mate bijdraagt aan beeldvorming van andere landen, volken en culturen, is de Vlaamse Marita De Sterck. Haar debuut, Hakim de kleine ezeldrijver (1982), wordt meteen bekroond met de prijs van de Provincie Antwerpen voor het beste kinderboek. Het bevat verhalen over het dagelijks leven van kinderen in andere landen. In haar informatieve boeken schetst De Sterck een beeld van andere culturen om kinderen zo te wapenen tegen
| |
| |
vooroordelen en discriminatie (De Schepper 2001, 3-4). Voor Indianen verhalen (1996) interviewde De Sterck jonge indianen en bezocht ze het Navajoreservaat. Een deel van het boek bestaat uit informatie over verleden, heden en cultuur van de belangrijkste groepen indianen in de Verenigde Staten en Canada. Tegenover het beeld dat velen hebben van de indianen als woeste of edele wilden zet De Sterck niet alleen feiten, maar ook verhalen van indianen waaruit blijkt hoe zij denken over de natuur en de wereld, en wat hun rituelen en verhalen zijn. Het boek bevat zwartwitfoto's en een literatuurlijst met zowel fictie als non-fictie. Een vijf met negen nullen (1993, Boekenwelp) is een boek over fysieke gelijkenissen en verschillen tussen mensen. Aan de hand van gekleurde tekeningen en kleurenfoto's wordt uitgelegd waarin de vijf miljard bewoners van de aarde zichtbaar en onzichtbaar verschillen en op elkaar lijken. In Alle dagen feest (1997) geeft De Sterck informatie over diverse religies aan de hand van onderwerpen als scheppingsverhalen, feesten en heilige boeken. Ze legt verbanden tussen verschillende religies door te zoeken naar de kern, die voor alle godsdiensten neerkomt op het zoeken naar de betekenis van het leven. Daarnaast verbindt ze de verschillende en overeenkomstige opvattingen aan het samenleven van diverse culturen in één land, en zet ze lezers aan tot kritisch nadenken.
Charlotte Dematons maakt prentenboeken waarin reizen, ruimtelijke oriëntatie en beeldvorming centraal staan. Wat de Japanse prentenboekenmaker Anno deed in Anno's Journey (1978), namelijk het combineren van een geografische en een historische blik, aangevuld met humor en zoekelementen, doet Dematons voor heel ver weg én heel dichtbij. In het tekstloze prentenboek De gele ballon (2003) neemt Dematons de lezer mee op een reis rond de wereld en laat ze behalve de verschillende gebieden en landschappen ook een stukje ontwikkeling in de geschiedenis zien: van indianen tot ridders in een burcht en van een piraten- tot een vliegdekschip. Deze historische elementen zijn naast elkaar te vinden. Eveneens tekstloos is het prentenboek Nederland (2012), dat op groot formaat een gecomprimeerd beeld schetst van Nederlandse landschappen, steden en bouwwerken. Alle provincies komen aan bod. Maar dit tekstloze prentenboek geeft ook een beeld van het dagelijks leven, nationale feesten en rituelen (Koninginnedag, Sinterklaas) en verwijst volop naar historische gebeurtenissen, verhalen en liedjes uit de kindercultuur en films en schilderijen die tot het nationaal cultuurgoed behoren. Daardoor herbergt het boek zowel non-fictie als fictie. Verder is het een zoekboek, waarin je veel figuren uit de jeugdliteratuur kunt ontdekken. Met Nederland kan geografische en andersoor- | |
| |
tige kennis opgebouwd dan wel ‘getest’ worden. Hoe meer er ontdekt en herkend wordt, hoe groter het eurekagevoel zal zijn. Bij het boek hoort een ‘notitieboekje’, waarin Dematons extra toelichting geeft over de achtergrond en betekenis van figuren en plaatsen.
| |
Veranderende waardering
In de receptie in het algemeen en de literaire kritiek en literatuurgeschiedschrijving in het bijzonder waren informatieve boeken lange tijd ondergeschoven kindjes. Bregje Boonstra spreekt begin jaren 1980 over informatieve boeken voor kinderen als ‘een stiefkind in het kwadraat’ (geciteerd in Heerze 1989, 31). De laatste jaren is er het nodige veranderd in de waardering. Volgens Bas Maliepaard verschijnen er dankzij auteurs als Merle, Schutten en Dumon Tak steeds meer informatieve boeken die ‘ook in literair opzicht interessant zijn en die je voor je plezier leest’. Tot voor kort bleef het genre voor kinderen ‘synoniem aan handige spreekbeurtboeken. Op de plank met non-fictie vond je vooral boeken met veel foto's en weinig tekst, om in te grasduinen bij het maken van een werkstuk. Niet echt lectuur om met een zaklamp onder de dekens te lezen.’ Een literairder toon en een journalistieke werkwijze zijn de belangrijkste ontwikkelingen (Maliepaard 2010).
Een interessante graadmeter voor aandacht en erkenning zijn bekroningen. Die zijn er tot de jaren 1970 bijzonder weinig. Informatieve boeken van Vlaamse bodem die prijzen hebben gekregen zijn bijvoorbeeld De jonge Edison (Boni 1945), De weide (1953) van Elsa Van Hagendoren en Het bonte boeketboek (1971) van Gaston Van Camp. De Gouden en Zilveren Griffels en Penselen doen hun intrede in respectievelijk 1971 en 1973. Het eerste informatieve boek dat bekroond wordt, is het eerder genoemde Cathedral (Macaulay 1974, Zilveren Griffel). Vanaf 1987 is er structureel aandacht voor informatieve boeken; er zijn Zilveren Griffels en Vlag en Wimpels (de eervolle vermeldingen) uit te delen binnen vier leeftijdscategorieën en een categorie Informatief. Daarnaast zijn er prijzen waarvan te verwachten is dat ze eveneens naar informatieve boeken gaan, omdat ze ter bekroning dienen van auteurs die een bijdrage leveren aan de bevordering van kennis en/of begrip van andere culturen, zoals de Glazen Globe, de tweejaarlijkse prijs van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, of de E. du Perron-prijs. Deze prijzen blijken echter vooral naar fictie te gaan. In 1988 is er wel een Glazen Globe voor Leven in Lapland van Bodil Hagbrink.
De veranderingen nemen niet weg dat het genre nog steeds minder aandacht krijgt dan fictieve teksten, zowel in de jeugdliteratuurkritiek
| |
| |
als in het onderwijs. Kinderen blijken over behoorlijke kennis te beschikken van narratieve genres, maar in veel mindere mate over die van informatieve genres en dat heeft te maken met het ‘literaire dieet’ dat kinderen op school voorgeschoteld krijgen. Kinderen zouden daarom meer informatieve teksten aangeboden moeten krijgen (Kamberelis en Bovino 1999, 165). Deze teksten brengen kinderen immers kennis van de wereld bij in de vorm van feiten, concepten en woordenschat. Het werken met deze teksten op de basisschool ondersteunt het opbouwen van kennis die kinderen niet alleen helpt om de wereld om hen heen beter te begrijpen, maar die ook weer als achtergrondkennis kan functioneren bij begrijpend lezen (Saul en Dieckman 2005, 508). Daarnaast sluiten informatieve boeken aan bij de interesses van kinderen en hun natuurlijke nieuwsgierigheid. Die nieuwsgierigheid is weer een belangrijke motivatie om te lezen, vooral voor zwakke lezers, die vaak een voorkeur voor non-fictie-onderwerpen blijken te hebben (Heerze 1990; Mooren 1996). Of zoals Ditte Merle het formuleert: ‘Boeiend lezen is niet alleen fictie lezen. Dus mijn advies is om informatieve boeken niet alleen te gebruiken bij wereldoriëntatie maar ook bij het leesonderwijs en waar mogelijk bij andere vakken. Als kinderen kunnen lezen wat hen interesseert, dan leest dat vanzelf makkelijker’ (2002, 201). Sommige auteurs van informatieve boeken laten zich dan ook inspireren door onderwerpen en vragen die kinderen aanreiken, zoals in de reeks Kinderuniversiteit van Lannoo (vanaf 2003).
Kinderen willen zo veel mogelijk weten. Hoe aan die behoefte tegemoetgekomen wordt, in welke vorm en met welk doel, daarover verschillen de meningen door de tijd heen. Wat blijft is dat aan jeugdboeken nog altijd een grote rol wordt toegekend in de kennisoverdracht aan kinderen, ook al moeten ze wel steeds vaker de strijd aangaan met de televisie en vooral het internet. De creativiteit waarmee veel auteurs van informatieve boeken door de eeuwen heen de talloze vragen van kinderen hebben weten te beantwoorden, onderscheidt het genre van de andere media en geeft het bestaansrecht.
|
|