| |
Driemaal XXXIII kleengedichtjes
|
<als de ziele luistert> |
|
|
Basistekst: Gedichten, Gezangen en Gebeden/Kleengedichtjes 1893, 151.
Jub. ggg. Kl. i, 140; vd 2, 180.
In de eerste druk van Gedichten, Gezangen en Gebeden (1862), p. 11-12 volgde ‘Als de ziele luistert’, eerst gepubliceerd in XXXIII kleengedichtjes (1860), onmiddellijk op het prozagedicht ‘De tale des vaderlands’ (cf. ‘De tale des vaderlands’). |
|
|
Datering: 1859. |
|
89 |
2 |
al: alles. |
|
3 |
't lijzigste: zachtste. |
|
4 |
taal en teeken: positieve pendant van ‘taal noch teken’, de uitdrukking die Gezelle in eerdere versies van het gedicht gebruikte. Vers 4 luidde immers oorspronkelijk: 't Geen noch tael noch teeken geeft’ (Jub. ggg. Kl. i, 140). |
|
8 |
klappen: praten. |
|
11 |
talen: spreken. |
|
12 |
gedoken: verborgen. |
|
|
<het bietje maakt den heuning> |
|
|
Basistekst: Gedichten, Gezangen en Gebeden/Kleengedichtjes 1893, 151-152.
Jub. ggg. Kl. i, 141; vd 2, 181. |
|
|
Datering: 1859. |
|
90 |
2 |
kobbe: spin. |
|
5 |
boomt: straalt. |
| |
| |
|
<o mocht ik> |
|
|
Dit gedicht verwijst duidelijk naar de tweede strofe van een Italiaans sacramentsgedicht, nl. A Gesu Sacramentato chiuso nella sacra custodia van A. de Liguori 1696-1787. Gezelle had deze tekst opgenomen in zijn bloemlezing Alcune Poesi de' Poeti Celesti (1860), en was ook vertrouwd met de bewerking die Frederick Faber van het Italiaanse vers maakte (Jub. ggg. Kl. ii, 221-222). |
|
|
Basistekst: Gedichten, Gezangen en Gebeden/Kleengedichtjes 1893, 160.
Jub. ggg. Kl. i, 151-152; vd 2, 192. |
|
|
Datering: vd: 1860?
Jub. ggg. Kl. ii, 222: kan van rond 1859 zijn. |
|
|
<weet gij waar de wind geboren> |
|
|
Basistekst: Gedichten, Gezangen en Gebeden/Kleengedichtjes 1893, 165.
Jub. ggg. Kl. i, 156; vd 2, 198. |
|
|
Datering: 29 juni 1860. (cf. het album van Hendrik Van Doorne, waar de tekst gedateerd werd ‘Op St. Pauwels ten 10 's avonds 1860’.) (Jub. ggg. Kl. ii, 230). |
|
|
Motto: Numquid nosti semitas nubium?: Kent gij de wegen der wolken? Komt uit Job 37, 16. |
|
92 |
8 |
bevat: bevat ligt. |
|
10 |
me: men. |
|
|
<de vlaamsche tale is wonder zoet> |
|
|
Basistekst: Gedichten, Gezangen en Gebeden/Kleengedichtjes 1893, 168. Voor het eerst gepubliceerd in De Vlaamsche Vlagge 5 (Pasen 1879), 71 en gebundeld in Driemaal XXXIII Kleengedichtjes 1881 (derde druk).
Jub. ggg. Kl. i, 159-160; vd 2, 202. |
|
|
Datering: ongedateerd, maar op basis van de eerste publicatie vanaf Dundrukeditie 19432, 504 gedateerd: 1879? |
|
93 |
4 |
onmondig: ongesproken. |
|
4 |
te gaar: tegelijkertijd. |
|
6 |
te monde uitgaat: (letterlijk:) tot in de mond en verder uitgaat. |
|
7 |
verruwprachtig hoortoneel: kleurrijk hoorspel. |
|
9 |
ontplooit: ontvouwt. |
| |
| |
|
<'k hoore tuitend' hoornen en> |
|
|
Volgens een getuigenis van Hendrik Van Doorne (1841-1914), Gezelles leerling te Roeselare, schonk de dichter hem dit kleengedichtje. De jongen schreef het, net zoals hij met andere Gezelleverzen deed, in zijn poëzie-album over. |
|
|
Basistekst: Gedichten, Gezangen en Gebeden/Kleengedichtjes 1893, 173. Voor het eerst opgenomen in de afdeling Bloembladeren van de eerste uitgave van Gedichten, Gezangen en Gebeden 1862, 145. Vanaf Driemaal XXXIII Kleengedichtjes 1881 (derde druk) bij de Kleengedichtjes ondergebracht. Ongedateerd in die uitgaven.
Jub. ggg. Kl. i, 165; vd 2, 209. |
|
|
Datering: het handschrift werd gedateerd ‘feest van S. Cyriacus en gezellen’ (8 augustus) 1860. Het werd geschreven op de keerzijde van een herdrukt 17de-eeuws contrareformatorisch bidprentje met een voorstelling van de kruisdragende Christus omringd van tal van kruisen. (Jub. ggg. Kl. ii, 244) (Cf. 's Avonds'). |
|
94 |
1 |
tuitend': tuitende, toetende (wdld: ‘Tuiten: Toeten, den hoorn blazen). |
|
1 |
hoornen: hoorns. Met ‘hoorn’ is hier bedoeld het blaasinstrument, de koehoorn of toethoorn, of een nabootsing daarvan in koper. De hoorn werd vroeger gebruikt om de veldarbeiders 's avonds naar huis te roepen (Janssen 1939, 66). Ook een klankcitaat van de naam Van Doorne (Claes 1990). |
|
2 |
de navond is nabij: de avond is nabij (cf. de woorden van de Emmaüsgangers, Luc. 24, 29: Blyf by ons; want het wordt avond, en de dag is reeds gedaeld). |
|
4-6 |
kinderen (...) komt bij: variatie op Jezus' uitspraak ‘laat de kinderen tot mij komen’ (Matth. 19, 14; Marc. 10, 14; Luc. 18, 16) (Claes 1990, 117-118). |
|
7 |
de Alderhoogste: Altissimus, naam van God de Vader in de psalmen en bij Lucas. |
|
|
(Lit.: Walgrave 1923b, 261, Jub. ggg. Kl. ii, 244-245, Janssen 1939, 66-67, e.a.), Westenbroek 1967, 169, D'haen (1987), 44, Claes 1990.) |
|
|
<mij spreekt de blomme een tale> |
|
|
Basistekst: Gedichten, Gezangen en Gebeden/Kleengedichtjes 1893, 189.
Jub. ggg. Kl. ii, 182; vd 2, 235. |
|
95 |
2 |
beleefd: met leven begiftigd. |
| |
| |
|
<inke> |
|
|
Basistekst: Gedichten, Gezangen en Gebeden / Kleengedichtjes 1893, 194.
Jub. ggg. Kl. i, 188; vd 2, 247. |
|
|
Datering: 1861?
Het gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in de derde druk van Gedichten, Gezangen en Gebeden/Kleengedichtjes (1893). Het komt echter al voor in het exemplaar van Gedichten, Gezangen en Gebeden van 1862 dat Hugo Verriest bezat. Gezelle bracht in dit exemplaar correcties aan, niet alleen in het tekstgedeelte maar ook in de 101 afschriften van Gezelleteksten die Verriest had laten inbinden op blanco bladen.
In dit exemplaar van Verriest bevatte de tekst nog drie extra regels: |
|
Pakt uwe stok
en ne wullene rok
en rydt er mee te peerde. |
|
|