Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
[Ik droome alreê van u, mijn kind]aant.Ik droome alreê van u, mijn kind,
en van de blijde dagen, de dagen,
dat samen wij, en welgezind,
vliegt dagen vliegt voorbij gezwind,
ons lief en leed gaan dragen.
Ik droome alreê van u, mijn kind,
noch late ik mij gelegen, gelegen
aan al dat aardsch en bitter smaakt,
dat 't lijf en 't lijf alleene raakt,
en daar de geest kan tegen.
Ik droome alreê van u, mijn kind,
gij hebt hem doorgestreden, gestreden
den nacht dien 's vijands booze hand
gespreid had om 't beloofde land:
gij zijt erin getreden.
Ik droome alreê van u, mijn kind,
en, ga ik langs de straten, de straten
daar heemlijk in mijn herte weunt
't gedacht, daar al mijn hope op steunt:
God zal u mij toch laten!
Aan Eug. Van Oye ..... 12/2/'97. |
|