Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Casselkoeienaant.Aanschouwt mij, hier en daar,
die bende Casselkoeien;
die, louter bruin van haar,
als zooveel blommen bloeien,
in 't gers en in de zon, die, zinkend henentiet:
die, rood, het roode veld vol roode vonken giet.
't Is prachtig overal,
't is prachtig, hoe de huiden
dier koeien liefgetal
van vouwe en verwen luiden;
't is prachtig, hoe ze staan, gebeiteld en gesneên,
lijk beelden, over heel die wijde weide heen.
Daar zijnder, roode als vier;
castanjebruin geboende;
naar donkerbaaide bier,
naar bijkans zwart bier doende;
beglinsterd en beglansd: van vel en verwigheid,
gelijk en ongelijk, - terwijl de zonne beidt.
Al langzaam langer speelt,
dwersdeur de weidegronden,
't zij welker koe een beeld
van schaduw bijgebonden;
en, wangedrochtig groot, in 't donker gers, voortaan,
zie 'k zwarte spoken van gevlerkte koeien staan.
Goên nacht! De zonne beet
ten neste neêr: tot morgen
is al dat verwe heet,
en oogen aast, verborgen:
de koeien zijn voorbij, gedelgd en uitgedoofd,
en...morgen weêr, ontwekt ze 't blinkend zonnehoofd.
13/9/'96. |
|