Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Courtrai!aant.Het vierig gedrochte,
geklauwd in de schenen,
geweldig geschuifel
ontlatende, vliegt,
van Lendlee, te Leye- en
te Kortrijkwaard henen,
met mij in zijn lanken,
gehutst en gewiegd.
Daar zitte en aanschouwe ik,
in 't wolklooze westen,
de zonne, de groote,
de roode, die vaart,
zoo vast als ik vare, en
die de uiterste vesten
des werelds in brande
steekt. Alles, of waar 't,
doorberst en doorberrent
zij: huizen en koten,
en kerken ontsteekt zij,
en laat ze, in nen niet,
weêr duister, om, verder
en verder geschoten,
naar Kortrijk te varen.
- Wat is er geschied?
'k en zie mij noch zonne,
noch boomen meer branden:
is 't vaartuig aan 't zinken,
met allen aan boord?
Wat hoore ik voor vreemde
geruchten? - Wij landen:
‘Courtrai!’ 't Is al schuiflen
en fransch, van nu voort!
10/7/'95. |
|