Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Jam Hyems transiitaant.Ach, weêrom groent, alhier aldaar,
te gronden uit, het nieuwe jaar,
zoo lang verwacht en uitgesteld,
door 's winters onverwacht geweld.
Hoe hard- lag, en hoe diepversteend,
de moederschoot, die 't aas verleent,
daar man en muis op leven zal:
't was maanden ons ontgeven - al!
De wee hergroent, 't hergroent al, in 't
verschiet: waar hier waar daar begint
de naakte grond bekleed te staan
met hope weêr van gras en graan.
Den tragen os zie 'k werken, op
de velden, zijn' gekroonden kop
al schudden, na den tragen trant
des arbeids, op het akkerland.
Het schuim beleekt zijn' kromme knie'n,
terwijl hij, zonder ommezien,
verduldig heen- en wederzwoegt,
en 's koeiboers loopken land herploegt.
Het karit en het kurt, nooit moe,
vol vogelvee, heel 't hof, daartoe;
en telkens hoore ik, hier of daar,
den tegenroep van Canteclaar.
't Herleeft entwat, onzeglijk bij
der menschen mond, hoe schrander hij
ook wezen moge, en... 't leven is,
het leven - Gods geheimenis!
23/3/'95. |
|