Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Bezoek bij 't grafaant.Ik wandelde, ik wandelde alleen,
ik wandelde en sprak tot den Heer:
hij sprak en ik hoorde, en hij hoorde en ik sprak,
en 'k wandelde en 'k sprak tot den Heer.
Wie leedde, wie leedde er mijn schreên?
Waar leedden mijn schreden naartoe?
'k En wete, maar 't leedde mij entwie en ik ging,
en ik stond op het kerkhof, alleen.
Daar staat hij, de torre, 't is hij;
de hane op den torre, 't is hij;
daar staat hij die torre en die kerke en dat kruis:
hier hebbe ik nog eenmaal geweest.
Hier legde ik een vriend in het graf,
ik legde - en hij slaapt in het graf;
en jesus, die waakt in zijn heilige tent,
waakt neffens hem, neffens het graf.
Waar, zegt mij, o zwijgende veld,
waar ligt hij begraven?... Alhier?
Waar is 't, dat ik weenend mijne oogen verborg
en zeide: ‘Vaarwel, o vaarwel?’
Het water gaat open en toe,
het water gaat op en gaat neêr,
het water, als 't kind er een steentjen in smijt,
het water gaat op en gaat neêr.
Het water gaat op en gaat neêr,
het water gaat open en toe,
en haast is het water weêr heel en gansch stil:
waar viel en waar ligt nu de steen?
| |
[pagina 53]
| |
En de aarde gaat open en toe,
ook de aarde gaat op en gaat neêr,
wanneer er de putmakers geldwinnend hand
een kist in legt, open...en...toe!
En de aarde gaat op en gaat neêr,
ook de aarde gaat open en toe:
en, hooger als de andere graven, een tijd,
daar toogt men een graf en zegt: ‘Dáár!’
En de aarde zinkt langzamig neêr,
en de aarde zinkt wederom toe,
en wederom strekt er zijn armen naar uit
't vergetende gers, en 't groeit toe.
En de aarde gaat open en toe,
en de aarde gaat op en gaat neêr,
en haast is het alles zoo effen en groen,
zoo effen als al dat er leeft.
Wat zegt gij, o zwijgende veld?
Waar lag hij, waar ligt hij nu, hij?
Waar is 't, dat ik weenend mijne oogen verborg
en zeide: ‘Vaarwel gij, vaarwel?’
Een stemme, geen andere 'n sprak,
een stemme, geen andere, geen een:
‘Komt hier,’ zei een stemme, aan het Kruis, ‘hij ligt hier:
komt hier’ zei een stemme, ‘aan het Kruis.’
o Stemme van 't houtene Kruis,
o Kruis van den Heere, gegroet;
gij blozende vrucht aan den edelen boom,
gekruiste Verlosser, gegroet!
Waar staat gij, hooge over mijn hoofd,
waar staat gij, gedoken in 't gers,
waar staat gij, waar staat...dat ik groete u, o Kruis,
ik groete u, o edele Kruis?
| |
[pagina 54]
| |
o Stemme van 't houtene Kruis,
o stem van het houtene Kruis,
ik vraagde zoo dikwijls, ik vraagde en ik bad,
en... de antwoord is altijd: het Kruis.
o Kruis op den torre en in 't gers,
o Kruis aan 't gedokene graf,
o Kruis, waar gij staat ofte gaat, zijt gegroet,
gegroet zij mij 't heilige Kruis!
o Stam van het heilige Kruis,
triomphwinnend houtene Kruis,
gij toogdet...ik vond mijnen vriend, vinde mij,
die stierf aan het heilige Kruis!
|
|