Verantwoording.
Een ‘Intermezzo’ noeme ik elkeen van de hierachter volgende kiekjes uit ‘den levene der dieren,’ uit Gods heerlijke dierenwarande.
Immers hoevelen en zijn er niet, die uit eigen lust en tot jolijt van hunne levensgenoten, af en toe het lastig dagwerk laten staan, en gaan dichten een deuntje op de toetsen van hun klavier?
En wat wensche ik, tenzij dat de ‘Intermezzi’ wezen mogen voor hen die ze lezen, 't geen ze waren voor mij die ze maakte, een genoegelijk verbei en een spel ter ontspanning tusschen twee ernstige bedrijven van ons leven, dat, bij al zijne bonte verscheidenheid, zijne dagen heeft waarop het toch te derf is en eentoonig.
De levensbane is lang en de man wordt moe; dan laat hij hem neêr op den gerskant en rust daar; zijne oogen, binstdien, en zijn herte geeft hij hun heerlijk vermeien, met te schouwen, aan weêrzijden van den weg, op het rijk dat hij verbeurde, op het schoone gebied van zonne en mane en lucht en sterren, op het rijk van alderhande kruidgewas en dieren, daar eertijds hij gebieder over was en daar hij nu zijne erve hier op de aarde moet meê deelen.