Inleiding.
‘Er moet immers van Guido Gezelle iets meer overblijven dan een hoop boeken en gedichten.’
Hugo Verriest, Brugge 23-4-1906.
Het kwam den Schrijver van dit werk voor als had hij eene zware plicht te vervullen tegenover de gedachtenis van den Dichter Guido Gezelle zelf, tegenover de Roomsch-Katholieke Godsdienst en Kerk, wier heilige priester, en tegenover Vlaanderen, wiens wonderkind hij was.
Deze plicht bleef onvervuld, zoolang er geen breedvoeriger en diepgaander studie geschreven was over het Leven en de Werken van den Dichter, dan de reeds bestaande; eene levensbeschrijving, waarin veel onbekends wordt aan 't licht gebracht, veel duistere punten worden klaar getrokken en betwiste punten toegelicht.
Is die plicht nu vervuld? In zooverre het ons vermogen toeliet, betrouwen we van ja. Er scheen ons nu genoeg te zijn, van hetgeen de Franschen noemen recul, tusschen ons en Guido Gezelle's levenstijd, om het te mogen wagen eenen kijk te nemen op dit belangrijk leven, zonder te groot gevaar van partijdigheid of verbijsterende geestdrift.
Overtuigd dat dit nog het werk van Guido Gezelle niet zal zijn, geven wij het voor wat het waard is: alwie iets in te brengen heeft ter opheldering of aanvulling, wete nu op welke deur geklopt.
C.G.
Versailles, 27 Maart 1918.