Werken. Deel 7
(1909)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendProza: De waarheid over de Vlaamsche Beweging; Het tooneel in Vlaamsch België; Verspreide en onuitgegeven stukken
[pagina 72]
| |
Over Kunst en CritiekGa naar voetnoot(1)
| |
IIWat is er dan? Nu en dan een mensch die met scheppende kracht is begaafd, die zwanger gaat van iets dat nog niet bestaat, en behoefte heeft dat ter waereld te brengen; nu en dan iemand die eene eigenschap heeft van..... God, ook edelmoedig is als God, en het meedeelt. | |
IIIHoe zal hij dat mededeelen? Op zijne wijze, eigenaardg, in den vorm dien hij verkiest. | |
[pagina 73]
| |
IVLeg zulkeen mensch geen dwang op, leg hem geen toonbeelden voor. Hij heeft geene hulp noodig voor 't kleine, hij die het grootste vermag. Hebt gij hem geleerd zich te bevruchten? | |
VHij heeft geene hulp noodig; - 'k wil zeggen: meer noodig. Zijn geheele leven heeft hij, bewust soms, meestal onbewust, rondgezien, gezocht naar een mooie kleedij voor zijn lieveling. Eene moeder bereidt immers den kindskorf eer zij baart? Hij heeft reeds lang gekozen. | |
VIEn waarom zou hij, bij 't mededeelen, een ander nadoen? Is eenvormigheid dan geen armoede, verscheidenheid dan geen rijkdom? | |
VIIHij heeft maar één verlangen: dat men zijn geschenk waardeere in al zijne heerlijkheid. Hij zal doen lachen of weenen, verrukken of bedrukken; wij zullen met hem zweven door licht en hemelen, afdalen tot in de kolken der onderwaereld: hij zal te werk gaan naar de vereischten die hij voelt; maar - hij zal boeien. | |
[pagina 74]
| |
VIIIJa, boeien. Na ‘bevrucht zijn’ is ‘boeien’ het éénige dat hem te doen blijft. Ware ‘boeien’ slechts op ééne, slechts op tien wijzen mogelijk; ware 't onder regels te brengen, ‘boeien’ zou de vorm zijn die voor elk kunstgewrocht wordt vereischt. Maar het middel verschilt zooveelmaal als er scheppende kunstenaars zijn. 't Is ieders oorspronkelijkheid. | |
IXWat vermag dan critiek? Hier is geen sprake van onvruchtbaren, die meenen dat kunst, dat ‘scheppen’ aan te leeren is; geen sprake van kunstmakers. Wat vermag dan critiek? Niets om kunst te doen ontstaan, ook niets om kunst te doen vergaan, zoomin als om ééne sterre te voegen bij de velen die flonkeren, zoomin als om er ééne uit te dooven in hare wording, of als zij medeflonkert in het ruim. De waereld kan eens meelichten, ja..... met een gazbek, gelijk de zee een pooze verduisteren kan..... met een wolk. | |
XHeeft critiek geene wenken te geven ter verbetering? | |
[pagina 75]
| |
Niet bij den kunstenaar, niet bij den schepper: deze kon niet anders dan hij deed; voor hem was 't volmaakt. De maan, de zon zelf heeft vlekken: wie ze schiep, vond dat goed; wie onder de menschen 't niet goed vindt, - die verbetere 't. | |
XIMaar op de millioenen, op de milliarden die 't menschdom samenstellen; op het nageslacht tot in de verste toekomst, vermag critiek veel. Wij zien niet immer, en gewis niet allen, wat prachtig, wat bewonderenswaerdig is rondom ons: hoe weinigen staan opgetogen voor de schoonheden der natuur! hoe velen loopen niet als blinden door de schepping! Die blinden heeft zij te verrukken met het schoone der kunst. Critici zijn priesters eener godheid. | |
XII‘Hier is de schoonste vrucht uit mijn tuin, eene rijpe perzik. Welk een blos en welk een dons! Wat moet ze goed zijn! Meisje, zet er een vol korf je te midden der tafel. Proeft, lieve dischgenooten.’ En elke hand vat er eene met de vingertoppen, fijn, als een juweel uit een kistje; zij draait die om en rond, terwijl de oogen ze verslinden. ‘Uw mes, - och, jongen, leg het weer neer: aan zulk een vleesch rake geen metaal; pel zulke vrucht met de hand. Laat ze nu smelten in den mond; geniet nu de heerlijke perzik..... | |
[pagina 76]
| |
- O!’ ruischt het uit de bolle wangen: ‘z' is er binnen.’ Maar op het bord, vóór hem die juichte, ligt het blozende, donzige ‘vel’. ‘Binnen’ is de vrucht; het andere was maar de vorm.
Nacht van 12-13 December 1889. |