Werken. Deel 7
(1909)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendProza: De waarheid over de Vlaamsche Beweging; Het tooneel in Vlaamsch België; Verspreide en onuitgegeven stukken
[pagina 57]
| |
Verspreide en onuitgegeven stukken | |
[pagina 59]
| |
Over Nichtjes en Kozijntjes
| |
[pagina 60]
| |
Heb dank! dank! Daar doet ge mij op eens de gewenschte gelegenheid aan de hand met het liedje over Nichtjes en Kozijntjes. 't Is nu al den tweeden keer, Meester Jan, dat gij dat liedje op uwe kosten laat herdrukken en uitdeelen. Zoodat niet veel bewijst voor uwe scherpzinnigheid, bewijst het toch dat gij een groot belang hecht aan uwe kiezing, en wel bij kas zijt. 't Is waar, de stadsregeering alleen heeft u, sinds een enkel jaar, duizenden laten winnen, - en daar het toch meer op haren rug is, dan op dien der provinciale raadsheeren, dat er thans slag geleverd wordt, eischt de dankbaarheid dat ge op uwe beurt een verstandig gebruik maakt van hare gegunde penningen. Op die wijze houdt de eene winkel den anderen in stand - voor 't algemeen welzijn. Maar de hoofdzaak is een verstandig gebruik. Welnu, Meester Jan, hij die zich met eene publieke zaak bemoeit, moet meer kunnen dan de rol spelen van avoué; hij hoeft ten minste kennis te hebben van die publieke zaak, zooniet, houde hij zich daarbuiten en late de kenners begaan. Ik wachtte zoo ongeduldig op eene gelegenheid; te vergeefs had ik er eene van 't Handelsblad verhoopt: 'k zou zoo graag die slang op den kop trappen; maar die slang heeft talent, al is het dan maar slangentalent. Gij, Meester Jan, gooit uwe eigen ruiten in. Zoo! 'k heb in den tijd geschreven tegen de kliek der nichtjes en kozijntjes! 'k Heb meer gedaan: 'k heb geschreven tegen 't verderf dat heerschte in de Liberale Associatie. En dàt herinnert gij aan het publiek om mijne verslaafdheid aan te toonen! Indien er in uw hoofd | |
[pagina 61]
| |
hersens staken, in plaats van iets als kurk, zoudt ge zien dat gij juist den lof maakt van mijn onafhankelijk karakter. Van Put zal u met de ooren trekken, en Jules van Havre u op de kneukels kloppen. Zóó lichtzinnig de spreuk vergeten, dat een onbehendige vriend erger is dan een verstandige vijand! Nogmaals, van mijnentwege, meester Jan, dank voor de gelegenheid die gij me aan de hand geeft. Ik ga er gebruik van maken, om op mijne wijs aan de Antwerpsche bevolking de lieve Waarheid te laten zien. Wie weet in Antwerpen niet dat, onder het burgemeesterschap van den heer Loos, de invloed en het gezag van dezes familie te groot en vernederend waren voor de andere burgers? Honderden liberalen hebben gewerkt om daaraan een einde te stellen; onder dat getal was ik. Wij wilden de liberale ZAAK dienen, zonder aanzien van personen. Vindt gij het misschien weerdiger, machtige PERSONEN en hunne gebreken te vleien, en 't algemeen belang op te offeren aan uw eigen welvaren? Wat verband bestaat er tusschen den toestand van destijds en den toestand van heden? De heer Loos en dezes familie zijn vandaag buiten zaak, en alleen onedele, lage karakters vervolgen nog den vreedzamen burger, die het politiek terrein verlaten heeft, om een rustig leven te leiden, waarop hij toch wel zooveel recht heeft als wie ook in Antwerpen. De partij die gij dient, zou niet durven zeggen dat de achtbaarheid en de kunde van onzen vorigen burgemeester in 't minste verdacht mogen worden. Alleen De Laet heeft daarover durven spreken, hij die onder de veropenbaringen der Finance moest verpletterd | |
[pagina 62]
| |
liggen! Gij zoudt openlijk geen vermoeden durven werpen op de eerlijkheid van één lid zijner familie; - waarom dan stelt gij een verband tusschen den toestand van vroeger en dien van heden? Sinds vijf-zes jaar zijt gij en uwe vrienden aan 't bewind: AAN DIE vraagt de bevolking rekening over hunne daden, niet aan den heer Loos. Gij zoekt met al uw kiespapier verwarring te brengen in den geest der burgers. Verwarring is uw grootste hulpmiddel; want uwe partij is een mengeling van mannen zonder politieke princiepen en hoogmoedige nulliteiten, die alle overtuiging slachtofferen aan 't welstaan met de klerikale kopstukken, die hen op een enkel teeken breken kunnen. Waart gij, Meester de Cleer, niet jaren lang Sekretaris in de derde wijk der Liberale Associatie? Zijt gij thans geen ieverige dienaar in den winkel der fanatieken? Waren de heeren Gerrits, Rul, Mintjens, Dhane, van den Bergh, en zooveel anderen ook jaren lang geen leden van dezelfde politieke maatschappij? Noemden de heeren Coremans, Schul, Gheysens, Peeters-Verellen, Eliaerts, ja van Put zelf, vroeger zich niet allen liberalen, die verklaarden dat het klerikalism overal eenen domphoren zet op het verstand en de volkeren aan banden legt? dat het menschdom niet vooruit kán, dan op een anti-klerikalen weg? Behooren zij thans nog tot de partij die in alle landen strijd voert tegen degenen die slechts heerschen kunnen door stilstand, leugen en bedrog? Gij zult het beweren, want de getuigenis hunner apostasie uit uwen mond zou u doen breken als glas. Doch wat hebben zij, sinds hunne kiezing, voor de zaak van 't menschdom gedaan? | |
[pagina 63]
| |
Niets! Wat hebben zij laten doen? De klerikalen hebben voet voor voet zich van gansch het terrein meester gemaakt, zonder dat uwe vrienden het hun ooit hebben belet. Hebben zij op het stadhuis al de bureelen niet opgepropt met congreganisten en voorvechters uit de Paulusstraat? Hebben zij er den espionnage niet ingericht, even als in een school der jezuieten? Hebben zij in de politie en in het havenbestuur geen zwerm benoemd van agenten gekend om hunne verkleefdheid aan het rijk der japneuzerij? Hebben zij geen lokaal geweigerd aan het komiteit voor het geven van conferentiën aan het volk? Heeft daarentegen de school van een dweeper aan de vest, van uwen provincialen raad geen hulpgeld gekregen van 1000 frank? Voor wie staat de stadsbibliotheek, met haren schat van verlichting, nog open als voorheen? Wie heeft nog altijd de komedie niet voor oogen, door de liberalen van den Gemeenteraad gespeeld met het voorstel om aan de Kamers de verplichtmaking te vragen van 't onderwijs? Wie herinnert zich niet hoe die rechtzinnigen, vóór hunne kiezing, tegen de Conventie van Antwerpen uitvoeren? Thans hebben zij niet alleen het gezag der priesters in de stadscholen behouden; zij hebben het uitgebreid, ja die zelfde Conventie toegepast op de scholen voor volwassen jongelingen! Er zijn honderd bewijzen van kazakkeerderij voorhanden. Aan geene enkele inrichting hebben zij een liberale strekking gegeven; alles lieten zij schoeien op een klerikalen leest. - O! 't is wel zeker dat Loyola's | |
[pagina 64]
| |
opvolgers in de Keizerstraat en de vadsige paters van den Oever, indien zij bidden, den hemel danken over zulke vaderlijke regeerders! En wat brengt gij allen ter verontschuldiging in? ‘Het liberaal ministerie zelf gaat niet vooruit.’ Neen, het ministerie gaat niet genoeg vooruit; maar helpt ons, progressisten, het vooruitstooten, en loopt niet over tot de partij welke juist allen vooruitgang bestrijdt en verhindert. De H. Haghe heeft uitgelegd hoe hij uwe vrienden op het stadhuis aan 't werk heeft gezien. Moet ik u herinneren, Meester Jan, hoe ik ze lang te voren in den Nederduitschen Bond bezig zag? Gij weet wel dat men u, over 4 jaar, tot kandidaat voor den provincialen raad niet wilde, en men Lamb. Van Rijswijck vooruitzette, die zijne verkleefdheid aan den heiligen winkel niet verbergt? Gij waart niet bekwaam, fluisterden die liberalen van oor tot oor; doch uw tegenstrever was nog minder een arend, en 't was zichtbaar dat gij uwe gewezen hoedanigheid van sekretaris der liberalen te boeten hadt. Omdat ik toen zoo ruw tegen hunne geheime bedoeling inging, nam men u toch aan, - en thans? Indien er iemand bij die aanneming ongelijk heeft gehad, waren het vast de vrienden niet der Paulusstraat. Kort daarop werd door diezelfde liberalen een weekblad, Het Vrije Woord, gesticht. 't Was met het geld van katholieken! Met verontweerdiging rukte ik mij van hen los, - en vandaag, na nog vier jaren medeplichtigheid in 't verkwezelen onzer bevolking, vandaag als Antwerpen voor heel het land het bolwerk is der klerikale gezindheid, zijt gij en uwe vrienden geene apostaten, neen, vous payez d'audace: ik heb mijne denkwijze verloochend! | |
[pagina 65]
| |
Dat, meester Jan, gaaft ge mij gelegenheid te zeggen door het uitgeven van een onnoozel liedje. Ziet ge thans hoe gij uwe eigen ruiten hebt ingegooid? Laat mij u een verzoek doen: geef ook iets uit dat ik schreef tegen de kasteelen, en vooral iets over de Vlaamsche Zaak. De Antwerpsche bevolking zou niets verliezen bij het bewijs dat die lieve kasteelen, die u en uwe vrienden op zoo'n zacht-fluweelen kussens hebben geholpen, niet mogen afgebroken worden, - en dat de edele Vlaamsche Zaak nog eeuwen op hare zegepraal wachten zou - in de handen der klerikalen. J. De Geyter. |
|