Werken. Deel 7
(1909)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendProza: De waarheid over de Vlaamsche Beweging; Het tooneel in Vlaamsch België; Verspreide en onuitgegeven stukken
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het tooneel in Vlaamsch België | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het Tooneel in Vlaamsch België
| ||||||||||||||||||||||||||||
I
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Turnhout, rijmelen in atheneums en colleges. Volstaat dit tot het begrijpen, tot het bewonderen, tot het navolgen van Raphaël, van Canova, van Layens, van Meyerbeer, van Corneille? Volstaat het tot scheppen? Academies, Conservatoriums, Hoogescholen zijn gesticht om de geheimen van 't schoone geheel te ontsluieren; wie ze verlaat is als de jonge arend bij 't uitvliegen uit het ouderlijk nest: hij bezit genoeg om den hoogsten top te bereiken en zich niet te laten blindstralen door eene zon. Hij mag durven wat de machtigsten deden. De uitslag zal groot of klein wezen, naar de mate zijner ingeboren begaafdheid. Waarom bestaat in Vlaamsen België geene Tooneelschool? Zou de tooneelkunst de offers niet waard zijn, die men brengt aan andere kunsten? 't Is waar, de tooneelspeler laat na zijn leven niets achter dan herinneringen; zijne kunst zelve verdwijnt elken avond met hem van de planken; maar ook Orpheus' tonen en de zang van Jenny Lind zijn niet opgevangen en voor onze ooren vereeuwigd. Als een uitvinder het stemgeluid zal vestigen, zal de grootste rijkdom verworven zijn, dien 't menschdom ooit zal hebben gedroomd: de toekomende Patti's en Garrick's zullen immer in aller nabijheid zingen en spreken, en hunne handeling zal de photographie ons toonen... Maar, in afwachting van zooveel nieuw kunstgenot, is het wel waar dat het tooneel weinig is in 't leven en voor de eer van een volk? Zou Frankrijk, b.v., nog heden ten dage, zijne zedelijke grootheid niet ook wat aan het Théâtre Français te danken hebben? Spreken, van daar uit, niet gedurig tot het geheele land Molière, Corneille, Voltaire, Beaumarchais, Hugo, al de meesters, die den stam voorlichten op zijn weg? Ontlenen alle volkeren, zelfs in de Nieuwe Wereld, geene Fransche stukken, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||
spelers en speleressen? Dringen met hen Frankrijks taal, kunstsmaak, zeden, mode, ja wetten, niet den vreemde binnen? Maakt dat niet een groot deel van Frankrijks eer en invloed uit? Wie kan het loochenen! En juist om daartoe te komen, heeft Frankrijk gedaan wat noodig was: sinds een paar eeuwen de tooneelkunst aangekweekt en vereerd, omtrent zoo mild als de andere kunsten... Bij het muziek-conservatorium te Parijs bestaat eene volledige tooneelschool; daar worden, op 's lands kosten, bestendig achttien tooneelspelers gevormd, negen van elk geslacht - gevormd voor 's lands schouwburg, het Théâtre Français. Dien leerlingen houdt de Staat eene beschermende hand boven het hoofd; bij 't verlaten der school, hebben zij op de kleinere schouwburgen van Parijs of de departementen geene broodwinning te zoeken; neen, reeds tijdens hunne opleiding en bepaald na dezer voltooiing, treden zij op, om hunne eerste proeven te doen voor het publiek in het Théâtre Français. Dat is hun recht. Worden zij goed genoeg bevonden, dan verbindt men ze met een vaste jaarwedde aan dien schouwburg, om er soms nog vele jaren beproefd, en eindelijk al of niet als Sociétaires aangenomen te worden. Wie in 's lands tooneelschool niet heeft gestudeerd, heeft geen recht in het Théâtre Français als proefdoener of medespeler op te treden; die gunst wordt echter aan sommige rijkbegaafden verleend. De Sociétaire heeft den maarschalksstaf veroverd; hij wint zooveel aan goud als aan eere; en, overvalt hem een gebrek, knakt hem de ouderdom, een pensioen van 4000 franks wordt hem toegekend, en hij trekt, op den hoop toe, uit eene veilige kas, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||
een voor hem bijeengespaard kapitaal. Zijn ouden dag slijt hij zonder kommer, rijk aan de herinnering van behaalde zegepralen. Vraagt men wat zulke toestanden, die zelfs niet in de Fransche departementen, maar alleen te Parijs in wezen zijn, met Vlaamsch België uitstaans hebben? Dan is ons antwoord, dat het Théâtre Français sinds Molière den toon voert en geeft aan gansch een land, ondanks de schuddingen der politiek en de wispelturigheden der mode: nogmaals, dat al de meesters in de kunst van 't aanschouwelijk maken van daar uit hunnen stam voorlichten op zijn weg. En heeft ons vervallen, onbewust Vlaamsche volk geene stemmen noodig, die wekken uit den slaap en de onwetendheid; geene daden die dwingen tot nadenken, inkeer en schaamte; die bezielen met moed en wil; die doen oprijzen tot waardiger leven en handelen? Dat een katholiek bisschop ‘neen’ zegge, is te begrijpen; dat echter een liberaal staatsman in onze eeuw het tooneel tot een middel van herleving zou inrichten, ware even eenvoudig te verstaan. | ||||||||||||||||||||||||||||
II
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Best ware 't die te Antwerpen te stichten, de stad die in 't midden der Nederlanden is gelegen en eene zuiver Vlaamsche bevolking bezit, dweepend met kunst; de stad die nog in de negentiende eeuw Brussel en Amsterdam in de schaduw zal plaatsen. Gesteld dus, de Tooneelschool zou bij ons Vlaamsch muziek-conservatorium ingericht worden, dan zou zij ook tot leeraars, tot toezichters, kunnen hebben de spelers en speleressen welke aan onzen Schouwburg verbonden zouden zijn als Sociétaires; deze zouden er les, zouden er wenken geven in ruil voor de hoogere geldwinst, het pensioen en de spaarkas waarvan wij verder spreken zullen. Zouden zij alléén er leeraren? Neen; een uitstekend lesgevend bestuurder schijnt ons onmisbaar, zooals wij verder aantoonen zullen; een professor zou bestendig, in alle vakken, dienen te onderwijzen; onze tooneelspelers zouden er komen om dien raad, die voorbeelden te geven, welke tot volmaking leiden, en alleen door ervaring in 't vak worden verworven. En de leerlingen? De Staat zou eenige studiebeurzen verleenen, toe te wijzen door een jury; de steden zouden ook hulpgelden schenken kunnen; en wie zonder onderstand de leergangen zou willen volgen, dien zou de jury evenzoo mogen aannemen. Wie met een diploma van bekwaamheid de school uit zou treden, zou recht hebben op voordeelen in den aard van die, welke in Frankrijk worden toegekend. Bleve hij in ons land niet, overal zou het diploma hem vereeren, vooral in Noord-Nederland hem den weg in de kunstwereld vergemakkelijken. Het is goed hier te melden dat, sinds de stichting onzer declamatieschool in l859 tot heden, honderden meisjes en jongens, allen van Antwerpen of | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||
uit onze voorsteden, de lessen hebben gevolgd. Hun getal was bestendig vóor in de dertig. Thans zijn er 34. Breidt dit uit over gansch het Vlaamsche land, met aanwakkering van hoogerhand en uitzicht op eene heerlijke toekomst: het getal leerlingen, dat van Veurne tot Maaseik ons toe zou stroomen, zou verbazen. Maar dàt zoeken wij niet. Zeer weinig gediplomeerden schijnen ons noodig om in de behoeften te voorzien. Onze meening op dit punt verschilt veel van die der Noord-Nederlandsche stichters. Naar óns oordeel, zou de school geene middelmatige spelers te vormen hebben; zulke zouden er altijd genoeg zijn onder de uitgestudeerden zelven en in de vrije kringen over heel het land. Echte kunstenaars alleen hebben wij te leveren; de anderen zouden volgen op den hoop toe. Om schilder, beeldhouwer, bouwmeester, toonkunstenaar te worden, is ernstige studie noodig in teekening, kleuring, perspectief, meetkunde, notenleer, rythmus, harmonie, enz., altemaal kennissen die men thuis, op de straat, in de lagere school, weinig of niet aanleert; die studie vraagt veel tijd, oefening en raadgeving; eerst na jaren begrijpt en bezit men de middelen, en eerst dan neemt de kunst aanvang. Maar met tooneelspelen gaat het zóó niet: de middelen tot deze kunst bestaan in lezen, spreken en begrijpen, en terstond daarop begint de beoefening der kunst zelve. Voor het tooneel stellen wij tot regel dat de jongelieden die zich voor de aannemings-jury aanbieden, reeds in maatschappijen of thuis als zeer bekwaam bekend hoeven te zijn, door de vox populi reeds tot muzenkinderen gedoopt. Geene twintig sukkelaars, slechts een paar mildbedeelden per jaar | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hebben we noodig om Catharina Beersmans en Victor Driessens ter zij te staan en op te volgen. Laat ons in de gebreken onzer Noorderbroeders niet vervallen: overladen wij het studieprogramma niet met nuttelooze leervakken. Met artisten hebben wij te doen. Vragen wij niet of men van in de wieg de opleiding niet moet beginnen. Kunst is uiting van hartstochten, waartoe kinderen, Goddank! niet rijp zijn. Nemen wij niemand aan vóór zijn 18e jaar, niemand zonder het diploma van volledig lager onderwijs, zelfs niet hen, die komen zouden met studiebeurzen van steden of op eigen kosten. Staatsbeurzen zouden we niet verleenen dan aan hen, die toegerust zijn met volledig middelbaar onderwijs, ja meer, en nooit dan aan zulken, die de gave der ‘daarstelling’ bezitten, aan mildbedeelden. En als wij er jaarlijks zoo vier hebben, laten wij met hen verstandig handelen: maken wij hun het kunstenaarsleven niet beu, van in de school, door vervelende studiën, door 't blokken op dorre wetenschap. Hun behoeft opwekking, geene ontmoediging; het afkijken en afhooren, niet het foliantlezen en 't suffen. Een kunstenaar wil snel begrijpen, noodige kennis met breede trekken in zijne ziel prenten, geene wetenschap uitpluizen als een avoué een artikel over rechtspleging. Ietwat teekenen, schermen, dansen zijn voor den tooneelspeler wenschelijke kennissen; laat ons echter geene nieuwe school noch nieuwe professoren eischen voor dingen die onderwezen worden in onze Akademie en in Turnbonden. Verplichten wij onze leerlingen niet de fransche, duitsche en engelsche talen machtig te worden; dat ware meer dan men vraagt voor het Théâtre Français. Op één avond moet een goed verteller hun genoeg kunnen leeren van mythologie; op | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ééne week genoeg van Nederlandsche letterkunde, om hun de poorten tot die kennissen open te zetten: dringt hen ooit de lust of de nood, dan weten zij den weg die leidt tot voldoening. Evenzoo met aardrijkskunde en met alle geschiedenis, nederlandsche als algemeene. Zang leidt niet tot ontwikkeling van het spreekorgaan, en muziekscholen bestaan. Rythmisch gevoel moet ingeboren zijn; de leeraar moet het wekken, even als zijn woord de schoonheid, den rijkdom, de prosodie, het zangerige onzer taal inspreken moet. Hoofdzaak is: de jongelieden niet afschrikken door 't lang- en moeilijkmaken. Moeilijk is het ook niet - voor de begaafden, de eenigen die wij te lokken hebben. Gewis, alles wat op het Amsterdamsch school-programma voorkomt, is den mensch nuttig; maar zooveel mèer kennissen zouden hem nuttig wezen: een diploma van ingenieur of advokaat zou een artist niet bezwaren. Men zal het verder zien in Duitschland. - Mijn hemel! leert men dan niets in lagere en middelbare scholen, en is de zucht tot bijleeren denkers en voelers dan niet eigen? Zou een waar tooneelspeler onkundig willen optreden, waar de schouwburg-bibliotheek hem kan inlichten? Zal hij in moderne kleeding een middeleeuwsche rol vervullen, een vlaamsch kasteel met vreemde meubelen stoffeeren, als hij vertrouwbare plaatwerken voor de hand heeft? Zijn er gevoeliger menschen dan kunstenaars; kent ge er die het belachelijkzijn minder verdragen? Eenvoudiger nog - en hier zijn wij aan de zending van den bestuurder onzer Tooneelschool: - één man kan in menig geval werk verrichten voor | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||
twintig artisten. Waarom zou onze Bestuurder de costumen, meubelen en décors niet aanduiden voor den schouwburg van Antwerpen, voor dien van Brussel, voor dien van Gent? Waarom zou hij in die steden elk nieuw werk niet opvoeren? Waartoe dient het, artisten bij elk gewrocht met opzoekingen te vermoeien, als die last hun zoo gemakkelijk te sparen, en al hunne kracht niet te veel is voor 't scheppen der karakters? Te Amsterdam duurden de studiën aanvankelijk vier, thans duren zij nog drie jaren..... 't Is voor vurige geesten om ervan te huiveren! Wij zouden onze leerlingen - onze vier arenden - op één jaar bekwaam willen zien. Het repeteeren vóór een goed régisseur, het spelen vóór het publiek is nog elken dag versche studie - de beste. Wil men sukkelaren zoolang les geven als ze komen, ons is 't onverschillig. Wij houden slechts aan ‘geboren’ spelers, aan ‘natuurlijke’ opvolgers van Beersmans en Driessens. De anderen zal men toch op tien jaar, zoomin als op één, tot menschen van genie of talent herscheppen..... En hoe gaat het in Duitschland? Dank aan 't verplicht onderwijs, zijn allen die zich aanbieden, met veel kennis toegerust; ook wordt bij de Duitsche studenten meer gevoel en kunstsmaak ontwikkeld dan bij de onzen; het is niet zeldzaam dat jongelingen de Hoogeschool verlaten voor de Tooneelschool, zoo sterk is de kracht der roeping. De heer Taco-H. de Beer, die onlangs van de Duitsche Tooneelscholen eene studie maakte, is mee van gevoelen dat overal de cursus die met een eind-examen sluit, niet langer duurt dan hoogstens een jaar, veelal maar zes maanden. Maar bij hun intreden kunnen de jongelieden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dan ook schier alles wat men hun in N.-N. nog leeren wil. Ze gaan direkt aan 't spelen. In Kierschners Theaterschule, te Berlijn, ‘die door de eerste mannen van Duitschland geprezen wordt,’ legden ‘in zeven maanden 50 leerlingen hun eind-examen af, en 25 daarvan waren dadelijk geplaatst’! Te Hamburg bestuurt Mev. Stolte de Theaterschule alléén, geeft alle lessen zelve, en nog in 1879-80, bij het einde van den cursus, hadden vele harer leerlingen uitmuntende engagementen. Te Leipzig, aan Hübners Theater-Akademie, waren van 1873 tot Juli 1879 zes-en-vijftig leerlingen, waaronder niet minder dan 16 Universiteits-studenten. Te München aan de Königliche Musikschule, afdeeling Theaterschule, moeten de mannelijke leerlingen 18, de vrouwelijke maar 16 jaar zijn; de wetenschappelijke vorming omvat hier zeer veel, waarschijnlijk ‘meer dan aan eenige andere inrichting van dien aard’; ook duren de klassen van 1 1/2 tot 2 jaar; maar men oefent er zich het derde halfjaar ‘in zelfstandig optreden en tooneelspel in den wijdsten zin des woords.’ Te Weenen, zoowel aan het Conservatorium für Musik und darstellende Kunst als in de Theater-Vortragsschule van Frau Prof. Valerie Grey, gaat het ongeveer als te München. Op dit punt zijn alle Duitsche tooneelscholen het eens, dat optreden, spelen hoofdzaak is. Men geeft overal voorstellingen, soms voor genoodigden, soms voor het publiek, en de duitsche critici toonen zich streng. Bij het verlaten der school, is de naam van menig acteur, van menige actrice reeds half gemaakt. Onze overtuiging staat vast; eene Tooneelschool | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mag de Regeering niet afschrikken: veel zou ze niet kosten. Alles zou zich bepalen bij deze punten: met Staatsbeurzen (van 1000 à 1500 fr. elk) één jaar verplichte studie in de school; - jaarlijks vier Staatsleerlingen, van 18 jaar of daarboven, uitgekozen door een jury; - van provincie- en gemeentewege, en op eigen kosten, zooveel leerlingen en voor zoolang als de jury er zou toelaten; - een schouwburgje met bijhoorigheden; - een lesgevend Bestuurder, beslagen in kunst- en historiekennis, tevens opvoerder bij de Nederlandsche schouwburgen van Antwerpen, Brussel en Gent; - één betaalde professor voor alle vakken; - tot hoogere leeraars zonder jaarwedde, de Sociétaires van den Antwerpschen schouwburg. Dit alles in de gebouwen van het Muziek-Conservatorium. Meer niet. | ||||||||||||||||||||||||||||
III
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Men zal verder zien dat de Staat in het Théâtre Français oppermachtig regeert, en censureert naar willekeur. In België zou dit tegen onze zeden en tegen de Grondwet strijden. Van censuur kan hier te lande geen sprake wezen; doch de Staat heeft rechten zoodra hij hulp verleent. Die hulp schijnt ons onontbeerlijk, evenzeer als van Staatswege verplicht. Men zou die tusschenkomst der Regeering op verschillende wijzen kunnen regelen; doch, na alles wat wij daarover lazen en te denken hadden, zouden wij deze grondslagen voorstellen: De steden Antwerpen, Brussel en Gent zouden hunne huidige ondersteuning blijven verleenen: dat is een schouwburg en een jaarlijksch hulpgeld. De Staat zou eene pensioen- en eene spaarkas helpen stichten voor de Sociétaires of Deelgenooten. Zetten wij dit plan practisch uiteen: a) In elke der drie genoemde steden zouden de beste tooneelspelers, dames en heeren, zich in eene commanditaire maatschappij vereenigen, onder 't beheer van den Staat. Wij stellen hier voor elke stad zeven zulke Deelgenooten. Die zeven Deelgenoten bestaan nog niet; in Brussel en in Gent zijn er slechts twee of drie; in Antwerpen maar vier of vijf: het getal zeven zou in elke stad volledig worden gemaakt met gediplomeerde leerlingen uit de Tooneelschool, of uitstekende niet-gediplomeerde spelers die zich mochten voordoen na verloop van tijd. In elke stad zou een jury - wij zouden hem Tooneelraad noemen - samengesteld door den Staat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en de Stad, den titel van Deelgenoot toekennen volgens stipt bepaalde regels. Wanneer genoegzaam Deelgenooten zouden bestaan - b.v. vijf aan één schouwburg - zouden zij zelven in de jury vertegenwoordigd zijn op gelijken voet als Staat en Stad. De leden van de jury zouden benoemd zijn voor drie jaren; hun mandaat zou vernieuwd kunnen worden. Deelgenooten zouden onafzetbaar wezen, tenzij om oorzaken en in gevallen door een koninklijk besluit uitdrukkelijk voorzien. Tegen de beslissingen van de jury zou beroep zijn bij den Koning. Deelgenooten zouden recht hebben op pensioen en op aandeel in eene spaarkas. Buiten de Deelgenooten, zou elke troep voltallig worden gemaakt met medespelers door de Deelgenoten van den schouwburg zelven aan te werven, maar door de jury of door de abonnenten aan te nemen. Leerlingen der Tooneelschool zouden proefdoende optreden daar, wanneer en in de stukken en rollen die zij zouden verkiezen. Door de jury bekwaam bevonden, zouden zij vóór alle anderen als medespelers aan den verkozen schouwburg worden verbonden, met rechten en volgens regels voorop te bepalen. Eerst na drie jaren zouden medespelers tot Deelgenooten kunnen bevorderd worden. Het spelen buiten de stad zou streng worden geregeld, en nooit geschieden mogen zonder de toestemming van de jury. b) De drie steden zouden ieder eenen schouw- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||
burg verleenen - den schouwburg van heden - doch met alle de zalen en plaatsen die van zulk een gebouw deelmaken. De geldmiddelen zouden voor elke maatschappij bestaan:
Die verpachting zou niet mogen geschieden dan op voorwaarden welke de kunst tegen alle hindernis vrijwaren. Noch rechtstreeks noch onrechtstreeks zou een der Deelgenooten mogen zijn: de tapper, de restaurateur, de balhouder, de concert-inrichter. Maar men zou uit de gebouwen al de geldelijke voordeden trekken welke zij geven kunnen, en die schenken aan de tooneelspelers. En al de gelden van denzelfden schouwburg zouden in ééne kas worden gestort, vertrouwd aan een borgstellenden rekenplichtige, te benoemen door den Staat, ten laste van de kas. Uit die kas zouden worden gelicht:
Het overschot zou elke maand aan de aandeelhouders worden uitbetaald. c) Er zouden bestaan voor elken schouwburg 8 aandeelen, ieder splitsbaar in 1/2 1/4 en 1/8 van een aandeel. Het bezit van elken Deelgenoot zou, alle zes maanden vastgesteld worden door de jury. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Nooit zou een Deelgenoot minder mogen trekken dan de hoogstbetaalde medespeler. De Staat zou voor de Deelgenoten van de drie schouwburgen te zamen stichten en beheeren: 1o eene pensioenkas, 2o eene spaarkas. Een half aandeel uit elke stad zou aan de pensioenkas worden toegekend: Een vol aandeel aan de spaarkas. Van de 6 1/2 anderen zou niets ingehouden worden; de Deelgenooten zouden ze allen bezitten, volgens de zesmaandelijksche toewijzing van de jury. De Staat zou jaarlijks (b.v.) 10.000 fr. in de pensioenkas storten. Wanneer deze genoeg zou bevatten om de eventueele pensioenen te betalen, zou de som van 10.000 fr. in de spaarkas worden gestort. Op het pensioen zou niemand beslag kunnen leggen; op een aandeel in de spaarkas slechts dan, als de Deelgenoot uit de maatschappij zoude treden, en alleen op dat gedeelte 't welk voortkomt van de intreeprijzen, nooit op hetgene door Stad of Staat is bijgebracht. Er zal jaarlijks, in elke der drie steden, eene vertooning gansch ten voordeele der pensioenkas gegeven worden. Pensioen- en spaarkas zou de Staat bevoegd verklaren om giften en legaten te ontvangen. Afzonderlijke statuten zouden het bedrag vaststellen waarop de Deelgenooten in pensioen- en spaarkas aanspraak zouden hebben, in aanmerking nemende ouderdom, dienstjaren, bijdragen, enz. d) Voor medespelers, beambten en bedienden kan op deze pensioen- en spaarkassen geen recht bestaan:
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Door aldus aan onze beste tooneelspelers, tijdens hun kunstenaarsleven, een onbekrompen bestaan te verzekeren, en hunnen ouden dag voor gebrek en kommer te vrijwaren, zouden Staat en Steden voor onze kunst een schoonen uitslag bekomen: Noord-Nederland zou onze verdienstelijkste artisten niet telkens meer weghalen, als Driessens gisteren, Beersmans heden, Maria Verstraete en Lemmens morgen; de ouders zouden voor hunne kinderen over de Tooneelschool niet meer verlegen, maar trotsch wezen; onze kunstenaars, in 't aanzien der bevolking hooger gerezen, zouden uit een gevoel van veredeling zich meer volmaken. Dan zouden misschien echt dramatische schrijvers opstaan. En het tooneel werkt op de volksmassa zoo krachtig in: er zou als een adem van herleving over 't land waaien; minder gemakkelijk zou onze bevolking terugvallen onder de regeering van inslaapwiegers. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||
IV
|
Als één stuk heel het schouwspel uitmaakt, bekomt dat stuk de | 15% | |
Als twee gelijke stukken het schouwspel uitmaken, bekomt ek stuk | 71/2, te zamen 15% | |
4 of 5 bedrijven | 11} te zamen 15% | |
1 of 2 bebrijven | 4} te zamen 15% | |
4 of 5 bedrijven | 9} te zamen 5% | |
3 bedrijven | 6} te zamen 15% | |
3 bedrijven | 10} te zamen 15% | |
1 of 2 bedrijven | 5} te zamen 15% | |
3 gelijke stukken, ieder | 5 te zamen 15% |
4 of 5 bedrijven | 8} te zamen 15% |
1 of 2 bedrijven | 3 1/2} te zamen 15% |
1 of 2 bedrijven | 3 1/2} te zamen 15% |
4 of 5 bedrijven | 7} te zamen 15% |
3 bedrijven | 5} te zamen 15% |
1 of 2 bedrijven | 3} te zamen 15% |
3 bedrijven | 7} te zamen 15% |
1 of 2 bedrijven | 4} te zamen 15% |
1 of 2 bedrijven | 4} te zamen 15% |
3 bedrijven | 5 1/2} te zamen 15% |
3 bedrijven | 5 1/2} te zamen 15% |
1 of 2 bedrijven | 4} te zamen 15% |
Daarenboven heeft de schrijver een stalzetel in den schouwburg: 3 jaren lang voor een stuk van 5 en 4 bedrijven; 2 jaren voor een werk van 3 bedrijven; 1 jaar voor een van 1 of 2 bedrijven. Heeft hij twee stukken van 5 of 4 bedrijven, of drie van 3 bedrijven, of vier van 1 bedrijf geleverd, en zijn ze op het repertorium gebleven, dan heeft hij een stalzetel zijn leven lang.
Minder mag de Schouwburg den schrijver niet toestaan; meer wel: het keizerlijk besluit van 19 november 1859 zegt uitdrukkelijk dat schrijvers en spelers in der minne alle andere overeenkomsten mogen sluiten, maar nooit de schrijversrechten verminderen.
Te Kopenhagen, aan het Koninklijk Theater, wordt het schrijversrecht geregeld door het volgend tarief:
Voor een stuk dat den geheelen avond inneemt, krijgt de schrijver bij de aanneming 150 rijksdaaldersGa naar voetnoot(1) honorarium, en
van de 2e tot de 6e opvoering, | 1/6 van de ontvangst; |
van de 7e tot de 11e opvoering, | 1/4 van de ontvangst; |
van de 12e tot de 16e opvoering, | 1/3 van de ontvangst; |
van de 17e tot de 21e opvoering, | 1/5 van de ontvangst; |
van de 22e tot de 26e opvoering, | 1/7 van de ontvangst; |
Het is waar, dat bij die ontvangst niet gerekend wordt wat van de bovenplaatsen voortkomt, welke den abonnenten zijn voorbehouden; het geldt alleen de benedenplaatsen; maar dat deze ontvangst nog aanzienlijk moet zijn, blijkt hieruit, dat na de 26e opvoering 150 rijksdaalders worden toegestaan, zoo wat 420 frank per avond!
Voor een stuk dat slechts een gedeelte der vertooning uitmaakt:
Honorarium bij de aanneming, 50 tot 100 rijksdaalders, en
van de 2e tot de 6e opvoering, | 60-120 kronen; |
van de 7e tot de 11e opvoering, | 75-150 kronen; |
van de 12e tot de 16e opvoering, | 90-180 kronen; |
van de 17e tot de 21e opvoering, | 60-120 kronen; |
van de 22e tot de 26e opvoering, | 45-90 kronen; |
en na de 26e opvoering | 150-300 kronen; |
derwijze dat een stuk hetwelk 2/3 eener vertooning uitmaakt, altijd recht geeft op het maximum.
Op even breede schaal wordt den schrijver plaats in den schouwburg toegestaan.
Ook omgewerkte stukken en vertalingen worden in de Deensche hoofdstad goed betaald.
In België geeft de Staat aan een stuk als Jane Shore 125 frank per opvoering, doch maar tien keeren in de stad waar het de eerste maal wordt gespeeld; in de andere steden 62 1/2 fr., ook tien keeren; en vijf jaren na de eerste opvoering ontvangt de schrijver niets meer... Wij willen den Staat niet hard vallen:
hij doet toch iets. De schouwburg-bestuurders verleenen niets; ja, sommigen eischen een deel van de staatspremie voor zich!
Betere vergelding moet er komen, want zonder eigen stukken geen eigen tooneel. Een goed loon naast een groote eer zou ook toelaten in 't vervolg alle prijskampen tusschen tooneelschrijvers af te schaffen: voor de jurys van onze drie schouwburgen zou het strijdperk bestendig openstaan, zonder die gekke eischen welke gesteld worden in gekke tijden en gekke plaatsen, zonder andere voorwaarden dan die van 't schoone.
Zou, boven de staatspremie, 10% van de brutoontvangst, ten laste van de schouwburgkas, te veel zijn, en dit niet slechts voor tien vertooningen, maar voor geheel den duur van 't schrijversrecht? Zouden gelukte omwerkingen geene 7, goede vertalingen geene 4% van de bruto-ontvangst verdienen?
Hier rijst de gewichtige vraag: wie zou over de aanneming van een stuk beslissen?
Aan het Théâtre Français beslist een Comiteit van negen der oudste Sociétaires. Dat Comiteit werd vroeger samengesteld door den surintendent van den schouwburg, die zelf benoemd werd door den Keizer. (Decreet van 1812). De surintendent is vervangen door een administrateur, die benoemd wordt door den minister van binnenlandsche zaken. Deze administrateur is nog bijna almachtig; hij beslist definitief, o.a., over de samenstelling van 't repertorium. (Decreet van 1850). Werkelijk is art. 46 van den akt der ‘Société entre Messieurs et Mesdames les Comédiens français’ nog immer in voege: ‘Aucune pièce ne pourra être représentée sur le théâtre des dits Sociétaires que
revêtue de l'approbation du Gouvernement.’ (27 Germinal, an 12).
Ook in Kopenhagen oefent een staatsambtenaar de censuur uit.
Elders..... - maar wat scheelt dat?
In óns land kan van censuur geen sprake zijn: ‘zij mag nooit weer ingevoerd worden’, zegt de Grondwet, zoodat men, voor 't aannemen of afwijzen van stukken, slechts heeft om te zien naar het beste, eerlijkste middel ter beoordeeling.
Zou in elke stad een jury - de Tooneelraad - samengesteld uit (b.v.) twee leden door den Staat benoemd, twee door de Stad, en twee Deelgenooten, geen voldoenden waarborg aanbieden, zoowel voor de schrijvers als voor de regeeringen en voor de spelers?
Wij denken het wel, en diezelfde jury zou men naar onze meening ook gelasten mogen met het opmaken van 't repertorium, mits toevoeging, voor deze taak, van twee vrouwelijke Deelgenooten.
Het programma van elken avond zou door de Deelgenooten worden samengesteld; doch de jury zou 't recht hebben de opvoering van miskende stukken te bevelen, niet méér echter dan ten beloope van 1/3 per maand.
Onze taak raakt ten einde. Slechts met breede trekken hebben wij de wenschelijke hervormingen aangeduid. Straks zullen wij ze samenvatten in Besluiten. Tot de uitvoering van die Besluiten zouden tal van statuten en reglementen noodig zijn. Deze zijn echter gemakkelijk op te stellen; wij zouden ze reeds
hier nederschrijven, ware 't niet beter daarmee te wachten totdat de grondslagen der vaste inrichting zullen gelegd zijn, totdat men, o.a., weten zal of de Staat tot de inrichting wil medewerken, en op welken voet. Wilde de Staat het niet, wat ons weinig te vreezen schijnt, dan zouden wij eene samenwerking der steden Antwerpen, Brussel en Gent voorstellen; en kwam ook deze niet tot stand, dan bleve ons, Antwerpenaren, geene andere plicht te vervullen dan den bloei van het Nederlandsch tooneel in de Scheldestad te verzekeren
Eer wij besluiten, nochtans, moet ons een steen van het hart, tot vrienden eene harde waarheid gezegd.
Zal men ons weer met woorden afschepen; van censuur spreken in een land waar zij niet bestaan mag; de krachten der bestmeenenden verlammen?
't Was in 1874. De stad Antwerpen ging den nieuwen schouwburg openen, hem inwijden met verschbekroonde stukken, hem inrichten naar den raad van een jury samengesteld uit hoogleeraar Heremans, voorzitter, van Beers, Tony Bergmann, Frans de Cort, Em. Rosseels, Sleeckx, leden, en Julius de Geyter, verslaggever. Sinds jaren had men op de Taalcongressen de inrichting van 't Nederlandsch tooneel besproken; in Augusti 1873, op 't Congres van Antwerpen, had genoemde jury veler hulp en meer bepaald die van de eersten onder de Noord-Nederlandsche schrijvers ingeroepen; die hulp was toegezegd, en de jury stelde den Gemeenteraad voor:
‘Art. 20. - Uiterlijk op 1o September van ieder jaar,
zal de Tooneelraad voor den Bestuurder een lijst opmaken van ten minste 200 eigene en vreemde, oude en nieuwe tooneelstukken, tusschen welke de Bestuurder voor de vertooningen van het geheele jaar te kiezen zal hebben.
‘Art. 21. - Buiten de stukken kan de Bestuurder nog alle andere, en meer bepaald de nieuwstverschenen, stukken aan den Tooneelraad voorstellen, die macht heeft om ze te laten vertalen, te laten omwerken en op het repertorium te brengen.’
Van 't eerste jaar af 200 stukken, goede, speelbare stukken, 't ware een schat!
En wat gebeurde?
Een... advokaat zag in die hulp van de besten uit Zuid- en Noord-Nederland censuur, en vroeg voor den Bestuurder alleen de vrijheid en de macht om op te voeren wat hij wilde. Twintig deskundigen, de eer onzer letteren, waren gevaarlijk; één man, met volmacht om af te wijzen naar willekeur, was het niet; belangloozen zouden misbruik maken, schrijvers de censuur herstellen; de Bestuurder, de geldbejager, zou reiner gevoelens koesteren, zijn belang opofferen, geen schijn van censuur te vreezen geven...
Niet ééne stem ging in den raad op, om de jury en 't gezond verstand te wreken; met algemeene handen werd het edelmoedig aanbod ter zij geschoven, en den Bestuurder de volste vrijheid geschonken...
Ook heeft het sinds dan draken geregend; stukken, door de stad bekroond, werden te laat of in het geheel niet opgevoerd; en waar een repertorium van honderden puikwerken prijken moest, liggen heden nog ledige planken!
De jury vroeg ook (art. 17) dat het orkest, vóór en na de stukken en akten, de muziek zou uitvoeren welke de Bestuurder der stedelijke Muziekschool zou
aanduiden, met het recht voor den Tooneelraad om bij weigering of moeilijkheden te beslissen; - die bepaling werd eveneens geschrabd. De eerste de beste wordt aan den lessenaar gezet, en beveelt muziek van Offenbach tusschen de meest dramatische bedrijven in.
De jury vroeg nog:
‘Art. II. - Van den Bestuurder wordt verwacht, dat hij een man zij doordrongen van de aesthetische en beschavende roeping der tooneelkunst, die nooit uit het oog verliest, dat de Regeering hem aanstelt om de bevolking in smaak, kunstzin en zedelijkheid te verfijnen en op te heffen.’
Ook dat artikel moest verdwijnen.
Vrienden! Vrienden! die beslissingen hebben zooveel te denken gegeven..... binnen en buiten Antwerpen.
En 't eerste natuurlijk gevolg ervan was, dat de maagdelijke kunsttempel, die een tijdvak van bloei en eer ontsluiten moest, baldadig werd ontheiligd.
Reeds de brief, waarbij de Bestuurder de opening aankondigde, was in kremerstaal opgesteld, en behelsde geen woord van de veredelende zending welke de kunst van hem verwachten mocht.
Achter stukken vol wansmaak, werd op zijn Barnumsch: ‘Vermaard drama! - Beroemde comedie!’ gedrukt en aangeplakt.
De schouwburg zelf werd beurtelings: ‘Vlaamsche’, ‘Antwerpsche’, ‘Nationale’, ‘Nederlandsche’ geheeten.
De plaatsen kregen de vroegere fransche namen, de zetels een plaatje met het woord loué, en op de
programma's krioelden taalfouten als waarover een lager scholier zich schaamt.
De ‘Tooneelraad’ zelf, dat Germaansche woord met Germaansche bedoeling, werd herdoopt tot ‘commissie’, een eng woord dat denken doet aan Gallische meesterschap.
Reeds in 't midden van 't eerste speeljaar schreef men in 't buitenland (het Nederlandsch Tooneel, 4e jaargang, no 7) dat men in onzen nieuwen schouwburg ‘geen begrip had van de eischen der kunst’....
Het kwaad, sedert zes jaren aangericht, is inderdaad erg. Alles moest alstoen geschapen of hervormd worden met den geest die sticht: door eenheid in denken en doen, hadde men in 't gemoed des volks diep ingegrepen. ‘Alles te gelijk of snel op elkander,’ was de taak. 't Was kort na den duitsch-franschen oorlog - de tijd was gunstig voor een stam die ontwaakt en om zijne zelfstandigheid strijdt: als ieder volk, heeft ook het onze zijnen beslissenden tijd, en evenals Duitschland moest Vlaamsch België juist dàn luide verklaren: ‘Nu of nimmer!’
Dat voelde men toen in heel den lande. Het Parlement stemde wetten om de Vlaamsche taalgrieven te weren; in Antwerpen was de landtaal reeds tien jaren vroeger in haar recht hersteld; aan de rationeele, levenskrachtige inrichting van het tooneel mocht niet getwijfeld worden.
En toch bleef de inrichting met schier al de gebreken van vroeger behept.....
Is de beslissende tijd thans geheel voorbij? Neen. Maar een nieuwe rassenstrijd daagt in 't verschiet op, - en wee ons, zoo Vlaamsch België dan geen Vlaamsch België is, zoo het de echo blijft van wat
men uitkraamt in Parijs, de maan die al haar licht ontleent van de fransche zon!
Het tooneel is maar één schakel in de keten onzer rechten; maar krachtiger dan wetten zelf, vormt het de zeden van een volk. Wij smeeken onze Vrienden, toch weer niet van de hand te wijzen wat de Tooneelraad hun als het beste aanprijzen zal; den schouwburg niet te laten voortsukkelen; maar hem eindelijk te stichten op een grond waar hij groeie, bloeie en vruchten drage voor gansch een stam!
Besluiten
Gelieve de Tooneelraad den wensch uit te drukken:
1o Dat de Staat een Nederlandsche Tooneelschool zoude stichten; jaarlijks aan vier belovende jongelieden van beider geslacht studiebeurzen zou verleenen; en de leergangen ook zou laten volgen door hen die zich zouden aanbieden met hulp van gemeenten of voor eigen rekening.
2o Dat de Staat met de steden Antwerpen, Brussel en Gent zou onderhandelen, om te komen tot het stichten, in elke dezer steden, van een commanditaire maatschappij, staande onder 't beheer van den Staat, en samengesteld in elke stad uit zeven tooneelspelers, te kiezen tusschen de thans gekenden en de toekomstige gediplomeerden, met het doel:
a) Om, met behoud der thans verleende hulpsommen, den Nederlandschen Schouwburg ter beschikking dier Deelgenooten te stellen voor het geven van vertooningen en 't verpachten der ongebruikte zalen en plaatsen, naar bepaalde voorwaarden;
b) Om voor de Deelgenooten der drie steden te
zamen een pensioen- en een spaarkas te stichten, te beheeren door den Staat, met gelden van Staat en Deelgenooten.
3o Dat die schouwburgen aan de tooneelschrijvers te betalen zouden hebben, zoolang als het schrijversrecht duurt: voor ieder oorspronkelijk stuk, bij elke opvoering, 10% van de bruto-ontvangst, indien het stuk den geheelen avond inneemt; minder, evenredig naar 10% voor een geheel schouwspel, indien het stuk maar een gedeelte van de vertooning uitmaakt.
Dat het recht van een schrijver op een zetel in den schouwburg behoorlijk geregeld zoude worden naar het getal der aangenomen stukken.
En dat ook het honorarium voor omwerking en vertaling zou worden vastgesteld.
4o Dat een Tooneelraad zou worden benoemd, door Staat, Steden en Deelgenooten:
a) | Om leerlingen voor de Tooneelschool te aanvaarden, en na de studiën hun al of niet diploma's van bekwaamheid uit te reiken; |
b) | Om gediplomeerde leerlingen tot medespelers, en medespelers tot Deelgenooten te bevorderen; |
c) | Om de uitvoering van al de bepalingen, voor 't inrichten en 't voortbestaan der commanditaire maatschappij genomen, te verzekeren; |
d) | Om over de aanneming van nieuwe tooneelstukken en 't opmaken van 't repertorium te beslissen; |
e) | Om voor ambten en plaatsen nederlandsche benamingen vast te stellen, en ze bij de drie schouwburgen tegelijk in te voeren. |
Winter van 1880-81.
P.S. Den 25n Maart 1881, heeft de Tooneelraad, bij den Nederlandschen Schouwburg te Antwerpen aangesteld, na lezing en beraadslaging, besloten tot de stedelijke regeering de volgende wenschen te richten:
1o Dat de Staat te Antwerpen eene Nederlandsche Tooneelschool zoude stichten, en jaarlijks aan vier belovende jongelieden van beider geslacht studiebeurzen zou verleenen.
2o Dat de Staat met de stad Antwerpen en andere Vlaamsche steden zon onderhandelen, om te komen tot het stichten, in elke dezer steden, van eene commanditaire maatschappij, staande onder 't beheer van den Staat, en samengesteld in elke stad uit een zeker getal Deelgenooten, te kiezen tusschen de thans gekende tooneelspelers en de toekomstige gediplomeeeden, met het doel:
a) | Om, met verleening van de noodige hulpsommen, den Nederlandschen Schouwburg ter beschikking dier Deelgenooten te stellen, voor het geven van vertooningen en 't verpachten der ongebruikte zalen en plaatsen, naar bepaalde voorwaarden; |
b) | om voor de Deelgenooten der Vlaamsche steden te zamen een pensioen- en eene spaarkas te stichten, te beheeren door den Staat. |
3o Dat die schouwburgen voor 't opvoeren van oorspronkelijke stukken rechtmatige vergelding zouden schuldig zijn, zoolang als het schrijversrecht duurt; en ook het honorarium voor omwerking zou vastgesteld worden.
4o Dat een Tooneelraad zou worden benoemd, door den Staat en de Steden:
a) | Om leerlingen voor de Tooneelschool te aanvaarden, en na de studiën hun al of niet diploma's van bekwaamheid uit te reiken; |
b) | Om gediplomeerde leerlingen tot medespelers, en medespelers tot Deelgenooten te bevorderen; |
c) | Om de uitvoering van al de bepalingen, voor 't inrichten en 't voortbestaan der commanditaire maatschappij genomen, te verzekeren. |
2e P.S. In 1880 had de Minister van binnenlandsche zaken eene commissie benoemd, met zending aan den Staat maatregelen voor te stellen ten gunste van het Nederlandsch tooneel in België. In 't begin van 1881, werd schrijver dezes bij die commissie gevoegd, en op 30 Maart nam de commissie met eenparige stemmen de volgende besluiten:
De Commissie drukt den wensch uit:
1o Dat de Staat een Nederlandsche Tooneelschool zoude stichten, jaarlijks aan vier belovende jongelieden van beider geslacht studiebeurzen zou verleenen, en de leergangen ook zou laten volgen door hen die zich zouden aanbieden met hulp van gemeenten of voor eigen rekening.
2o Dat de Staat met de steden Antwerpen, Brussel en Gent zou onderhandelen, om te komen tot het stichten, in elke dezer steden, van eene commanditaire maatschappij, staande onder 't beheer van den Staat, en samengesteld in elke stad uit een bepaald getal tooneelspelers, te kiezen tusschen de thans gekenden en de toekomstige gediplomeerden, met het doel:
a) Om, met verleening der noodige hulpsommen, eenen Schouwburg ter beschikking dier Deelgenooten te stellen voor het geven van Nederlandsche vertooningen;
b) Om voor de Deelgenooten der drie Steden te zamen een pensioen- en een spaarkas te stichten, te beheeren door den Staat, met gelden van Staat en Deelgenooten.
3o Dat een Tooneelraad zou worden benoemd, door Staat, Steden en Deelgenooten:
a) | Om leerlingen voor de Tooneelschool te aanvaarden, en na de studiën hun al of niet diploma's van bekwaamheid uit te reiken; |
b) | Om gediplomeerde leerlingen tot medespelers, en medespelers tot Deelgenooten te bevorderen; |
c) | Om de uitvoering van al de bepalingen, voor 't inrichten en 't voortbestaan der commanditaire maatschappij genomen, te verzekeren: |
d) | Om over de aanneming van nieuwe tooneelstukken en 't opmaken van 't jaarlijksch repertorium te beslissen. |
- voetnoot(1)
- Verschenen te Antwerpen, Drukkerij Mees & Co, 1881. Overgedrukt uit Nederlandsch Museum. Jaargang 1881. Blz. 140.
- voetnoot(1)
- Een deensche kroon, ongeveer fr. 1.40.
Een deensche rijksdaalder, ongeveer fr. 2.80.