Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] Leve de kalot! Op dien voet is schrijven geene kunst, - en wat dies meer. Professor David. - Taal- en letterkundige Aanmerkingen. Ach, vrienden, jonge vrinden, Waarom toch schrijft gij voort? Hebt gij dan, als ontzinden, Hun krijgsroep niet gehoord!’ ‘Wij zullen ze eens gaan kloppen!’ Zoo riepen zij met spot. Gij - zijt nog kroezelkoppen, Zij - dragen een kalot! Het zal u weinig baten, Wat bijval gij ontmoet. Gij zult uw pluimen laten: Zij steken ze op den hoed. Met u geen zegeprale; Ons Zaak ginge eer kapot: Gij kunt nog zelfs de tale, De taal niet der kalot! Zij toch zijn hooggeleerden, Erkend door Kerk en Staat. 't Is waar, voordezen scheerden Ze als wij denzelfden draad: Zij schreven ook gedichten; Maar, ach! 't liep in den pot..... Nu kniezen zij en ziften; Dat zit in hun kalot! [pagina 192] [p. 192] Als Dionys ten troone, Beslissen ze over kunst. Wel hem wien 't faalt aan 't Schoone, Maar hoog staat in hun gunst. Al ware hij te erbarmen, Al wat hij schrijft een klod, Zij dragen hem op de armen Tot boven hun kalot! Het moet haar smertlijk wezen, Belangelooze schaar, Dat 't volk haar toch niet lezen, Niet knielen wil voor haar. 't Volk mist gezonde reden..... 'k Heb deernis met zijn lot. Als rechter opgetreden, Vertrapt het hun kalot! Maar ik, mijn goede vrinden, Wanneer mijn poëzij Geen lezers meer kan vinden, Dan doe ik zoo als zij. A - B der middeleeuwen, 'k Word taalgeleerde op slot; Schoon alle menschen geeuwen, Ik ook koop een kalot! Augustus 1856. Vorige Volgende