Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Op zijn sterfbed Moed.... ik heb moed! Zetternam. Vlaanderen, 'k heb aan 't bed gezeten waar een dichter stervend lag; Op zijn wezen, wen ik weende, speelde een zaligzoete lach. ‘God! zoo zuchtte ik in mijn wanhoop, weer neemt ge ons een' strijder af; Weer versterkt de vreemde vijand: hij zal juichen op zijn graf... Is 't dan waar, o Volkenvader, houdt de vreemde 't lot van 't land?’ Doch nu voelde ik 's veegen vingren samenkrimpen in mijn hand. ‘Vlaandrens toekomst hoort den Vlaming!’ riep zijn mond, terwijl zijn oog, Reeds gebroken, plots herlevend, glansend blikte naar omhoog. ‘'k Zie die toekomst! sprak hij trillend; al wat valsch is, wordt verplet. Met verjongde kracht rijst Vlaandren, en zijn bloed is onbesmet. Kniel, kniel neder, juich in 't herte, buig het hoofd, en dank den Heer!’ En in zalige verzuchting gaf hij God zijn ziele weer. Oktober 1855. Vorige Volgende