Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende Een gier in volle vlucht Een gier in volle vlucht Schiet neder uit de lucht: Hij heeft een nest gezien met jonge leeuwerikken, Waar ginds dat koren wiegt, En vader zingend naar den hemel vliegt. Hij valt op 't nest, en - dood nu pikken, Verscheuren, binnenslikken, Duurt enkel oogenblikken, Voor onzen held, In 't korenveld. [pagina 157] [p. 157] De gier in volle vlucht Schoot weder uit de lucht. Maar ditmaal naar een nest verscholen in de biezen Die rond een grooten vijver wiezen. Het was een zwanennest. De vader pikte juist Het reuzenei kapot, zoo dik wel als mijn vuist, Dat kakelnestje kon versmachten. Het jong sprong 't water in, waar broedertjes het wachtten, Bij zustertjes, ook pluimeloos en bloot. Ha! d'ouders hieven 't hoofd nog hooger dan zij plachten. En heel 't gezin dreef voort gelijk een koningsvloot. ‘Toch mijn!’ Kreet onze gier, En schoor de watervlakte schier. Al sneller kwam hij nader. ‘Het zal niet zijn!’ Riep Zwaan de vader. ‘Hier zijt gij niet Op uw gebied!’ En rees zoo hoog, Met zooveel gramschap in het oog, Dat onze gier, na éénen vleugelslag, Met open bek op 't water lag, Verdronk, En zonk. Hier was hij niet Op zijn gebied..... Vorige Volgende