Werken. Deel 6
(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II
[pagina 158]
| |
IDe lente is een maged die zweeft in de lucht,
Met vleugeltjes aan en een lach om het mondje;
Een kuisch, ongekleed en verrukkelijk blondje,
Die gloeit van gevoel, die naar meer nog verzucht,
Wier harteken tiktakt van liefde.....
| |
IIZe strooit uit een korfje - en ledig is 't nooit -
Miljoenen, miljarden van bloemen op d'aarde;
Zij schept het hier om in een hemelsche gaarde,
En zingzangt, zij Engel, terwijl ze zoo strooit:
‘Mijn harteken tiktakt van liefde.....’
| |
IIIEn blikt zij naar onder, zij hoort uit die pracht
Door orglende kelen, haar lof kwinkeleeren:
Geen vogel die haar niet met zang wil vereeren;
Geen bloem, die niet rilt, haar niet toegeurt en -lacht;
Geen hart dat niet tiktakt van liefde.....
|
|