Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende Ze deden uitbazuinen Ze deden uitbazuinen, Met vlag en trom daarbij: ‘Gelooven, niet gelooven, Staat elken burger vrij. Wij schrijven 't in de Grondwet; In d'allerhoogste wet; En wee, al waar hi Koning, Wie dat nog ooit belet!’ ‘Geen wurgen meer, geen branden, Geen delven in den grond; Verdraagzaam wandel ieder Vol broederliefde rond. Een heimlijkheid doorgronden, God kennen, - 't mag voortaan. Zoekt vrij naar 't goed en 't ware: Het zal u wel vergaan.’ [pagina 152] [p. 152] ‘'s Lands grooten zullen buigen Voor al wie zoekt en vindt; De heele Staat getuigen, Dat hij hen acht en mint; En wie het goede, 't ware, Omkleedt met eeuwig schoon, Den Kunstenaar, dien dragen Z'op d'armen naar een troon.’ Dat lieten z'uitbazuinen, Met vlag en trom daarbij: ‘Gelooven, niet gelooven, 't Staat elken burger vrij!’ II Ik weet er van te spreken, Lijk 't volk hier zegt, Ik weet er van te spreken, Van 't heilig recht. Ik hoorde, zag, ervaarde, Hoe valsch men loog; En millioenen andren Met mij bedroog. Vorige Volgende