Werken. Deel 6
(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II
IHet huizeken stond zoo alleen in het veld.....
Ze hield haren zoon aan heur harte gekneld.....
‘Ach! ween niet meer, moeder, en laat mij nu gaan:
Zie, de anderen wachten mij ginds op de baan.
Dag vader! dag zuster!’ - hij rukte zich los,
En toog naar de stad langs het sombere bosch.
| |
[pagina 144]
| |
IIDe Keizer der Franschen wou nog een kroon;
Hij wilde over lijken ten zevenden troon.
‘Vuur juist, kanonnier! Schiet me Weenen in brand,
Dan schenk ik u 't kruis met mijne eigene hand.’
Van 't westen naar 't oosten, van 't noorden naar 't zuid,
Alom was 't één wasem van bloed en van kruit;
Maar stormden als wolken de volken opeen,
't Kanon overklonk het geknars en 't geween.
't Kanon, zijn kanon, dat zoo menig hoef
In puin schoot, en 't volk in de puinen begroef.
| |
IIIMaar, prijkt nu de borst des soldaats met een kruis,
Hij denkt toch zoo dikwerf, zoo dikwerf aan huis,
Aan 't hutje dat staat gansch alleen in het veld,
Waar moeder hem zoo aan heur hart had gekneld.....
‘Nog éénmaal een zege behaald, kanonnier,
Dan keert gij naar huis, en dan zijt ge officier!’
Nog éénmaal..... Daar strekte de Keizer de hand:
En 't leger rukte op naar des jongelings land;
En 't was op het veld waar het huizeken stond
Dat nu het bevel klonk: ‘Het vuur aan de lont!
| |
[pagina 145]
| |
Scheer weg wat den staf van den vijand beschut;
Scheer weg; kanonnier, die ellendige hut!’
‘Genade!’ zoo smeekt hij, en wit wordt zijn haar:
‘Genade! mijn vader, mijn moeder woont daar!’
‘Scheer weg! of gij zelf vóór 't kanon, als een hond!’
Maar hij klemt zich vast aan den koperen mond.
‘Scheer weg!’ en op eens, met de romp van den held,
Is 't huisje verpulverd, dat stond in het veld.....
|
|