Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] Het eeuwig verjongen Er werden op 't oude doodenveld Geen lijken meer ter aarde besteld; Men liet over hen die er lagen bedolven, Het gras en de boomen in vrede golven; Gebladert en hooi, 't werd alles weer mest: ‘Wat sterft bij het doode’, zoo zei men, ‘is best.’ ‘Geen leven, geen liefde, geen zuchten, geen lusten: Niets wekke wie eeuwig daar slapen en rusten.....’ Dus lag 't in zijn muren, verafschuwd en naar, Als dwaalden er geesten, of spookte het daar. Toen kwam een matroos, een die jaren en jaren, Met rouw in het hart, op zee had gevaren. Hij kwam in het dorp waar hij haar had bemind, Ook haar had gekist, had gekist het arme kind. Hij zelf had een kruisje geplant op de groeve, En was toen gaan zwerven, gaan zwerven, de droeve. Maar nu was hij weder; maar nu was hij thuis, En liep naar het kerkhof, en zocht er het kruis. Hij vond er - een Eden waar vogelen zongen, En boven op 't kruisje een nestje met jongen! Vorige Volgende