Werken. Deel 6
(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II
I
mannen
Wij zien ze hand in hand nog vóór het wiegje staan.
Ze staarden, blozend zelf, hun blozend kindjen aan.....
vrouwen
Wij hooren van hun lippen
Nog beider harten glippen.....
| |
[pagina 124]
| |
de jonge moeder
‘Hadde 't ook vleugeltjes rozig en fijn,
't Zou een engel zijn!’
de jonge vader
‘Droom voor den hemel van anders geen engelen,
Dan die op aarde hun moeders omstrengelen.....
zij
Oh
Vlei me niet zoo ....’
hij
‘Engeltjes worden uit vrouwtjes geboren,
Vrouwtjes als gij.
Hemel en bogen en vleugels en koren
Droomt men daarbij.’
kinderen
‘Engeltje!’ fluistert de moeder bij 't wiegen.
‘Engeltje!’ lispelt het slapende wicht.
't Ziet in zijn droomen zijn moedertje vliegen,
Vliegen rond hem met een stralend gezicht.
het koor
Engeltjes worden uit vrouwtjes geboren,
Vrouwtjes als gij.
Hemel en bogen en vleugels en koren
Droomt men er bij.
| |
[pagina 125]
| |
‘Engeltje!’ flluistert de moeder bij 't wiegen.
‘Engeltje!’ lispelt het slapende wicht:
't Ziet in zijn droomen zijn moedertje vliegen,
Vliegen in 't rond met een stralend gezicht.
| |
II
vrouwen
Wie zou deze aarde niet
Een lustwarande noemen,
Als hij prieelen ziet
Van bloemen, immer bloemen,
Die wegewieglen in de zon,
En 't fluistren beluistren der kronklende bron?
kinderen
Hoe frisch! hoe frisch!
Een Paradijs, gewis!
mannen
Hoe frisscher nog zijn meisjeskringen
Die juichende zwieren en dansende zingen:
‘'t Is in de Mei!’
Wier stemmen rein en helder schallen,
Als waren 't zilveren en kristallen:
‘'t Is in de Mei!’
Die achter vlinders en kapellen
Door tuin en wei en dreve snellen,
Met glinstrend' oogen als gazellen:
‘Ei!
't Is in de Mei!’
| |
[pagina 126]
| |
zij
Hoor hare stem de rijkste klinken.....
hij
Geen andere oogen die zoo blinken.....
zij
Op geene schouder danst er haar
Gelijk bij haar.....
hij
O! Late zij in heel haar wezen
Altijd zoo gul haar zieltje lezen!
zij en hij
Altijd,
Lief kind,
Benijd,
Bemind!
Altijd!
beurtzang van knapen
- Wien van ons vliegt z'eenmaal tegen
Met heur armen open?
- Vrienden, wien?
- Gun ze mij dien zegen!
- Laat ze mij dat hopen!
- Treedt ze mij toe op mijn wegen,
'k Zal ze danken op de knien!
| |
[pagina 127]
| |
koor
Ja, wien vliegt zij eenmaal tegen
Met heur armen open?
Knapen, wien?
Wien gunt zij dien zegen?
Wie mag dat verhopen?
Wien zij toetreedt op zijn wegen,
o! Die dank haar op de knien!
| |
III
koor
In jonkvrouwkringen, op feest en bal,
Is zij de schoonste, de liefste van al.
Nu smeeken haar om blik of groet
Een zwerm van jonkers met warm gemoed.
De moeder dankt de goedheid Gods:
Des vaders harte zwelt van trots.
Maar wien, maar wien
Mag zij tusschen allen het liefste zien?
moeder
Ik weet het wel, ik weet het wel!
Gaat dan bij u het vergeten zoo snel?
't Was op een plein in het midden der stad.
|
|