Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende Consciences lijkzang I Gestorven, gestorven, wie dooden weer leven, Wie Vlaandren weer kracht en weer trots heeft gegeven... Gesloten de mond nu, de geest nu gebluscht, Die 't land als bezaaide met sprankels en vonken, Den roem onzer vaadren ons weer heeft geschonken, En de hei tot een tuin schiep vol frischheid en lust.... Halletoren, Halletoren, Laat nu Vlaandrens weeklacht hooren; Hijsch half-top de Leeuwenvlag. Kempenland, zijn uitverkoren, Zij geen dorpje zóó verloren, Of het klokje, dezen dag, Kleppe, kleppe: ‘Vlaandren, ach!’ [pagina 123] [p. 123] II Nu dat oog is geloken, dat harte gebroken, Nu, vrienden, nu wij op de Dood hem gewroken. O, dragen wij hem als een Koning naar 't graf! Hij ruste op een duin, op een vaderlandsch outer, In de eindlooze hei of op Groeninger kouter, Gestrekt als een Koning met mantel en staf. Halletoren, Halletoren, Laat nu Vlaandrens weeklacht hooren Hijsch half-top de Leeuwenvlag. Kempenland, zijn uitverkoren, Zij geen dorpje zóó verloren, Of het klokje, dezen dag Kleppe, kleppe: ‘Vlaandren, ach!’ Vorige Volgende