Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende In opstand ‘Hoe dokter, hoe! mijn zoon zou sterven? Mijn eenig kind, mijn Willem? Wat! Hij zieltoogt, hij, mijn trots, mijn schat? Neen! uw geleerdheid is bedrog: Kunt gij niet, dokter, God kan nog!’ Hij rukt zijn hoofdhaar uit, de vader; Hij kreunt en smeekt; hij knielt en kermt. Dan houdt hij Willems hoofd omarmd: ‘Hier aan mijn borst, zoon, rust gij goed..... Uit 's jonglings mond nu gudst er bloed. [pagina 119] [p. 119] 't Is frisch en warm; het kleurt het kussen. De vader staart het aaklig aan; Hij hoort nog nauwlijks adem gaan; Het oog wordt blind, het voorhoofd kil; In vaders arm ligt Willem stil. ‘Herleef, mijn zoon! Ontwaak, mijn jongen!’ Het helpt niet meer: hij slaapt zoo diep. De man vliegt op: ‘Wat of ik riep? Ik zegde: Dokter, nog kan God! En God heeft met mijn leed gespot!’ Hij loopt naar buiten als krankzinnig. 't Is alles hemel vóór zijn oog. Zijn blik doorpeilt dien blauwen boog: ‘Waar is hij, God?’ Hij zoekt, hij ziet, Heft zijn pistool omhoog, - en schiet. Carmen Sylva, nagezongen door Julius De Geyter. Vorige Volgende