Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] IV. - Loover, bloemen, vruchten Om een plank De stoomer sneed en gleed al voort, De zee was of ze sliep; Jan keek weemoedig over boord; Hij staarde strak en diep. ‘Waar droomt mijne jonge Vriend weer aan?’ Vroeg kapitein Verbist. Jan Gijs was liever heengegaan, Als of hi 't zelf niet wist. Maar als Verbist de hand nu zacht Hem op den schouder lei, Deed Jan als een die stille lacht; Hij kuchte wat, maar zei: ‘'t Was op den Amstel, en 't was nacht. Wij stoomden naar de Kaap. Piet Nuggelmans had mee de wacht; En ik lag mee in slaap. ‘Op eens een bons, of op ons dek De hoogste hemel viel. En water, water! - 't was geen lek; In stukken heel de kiel. [pagina 110] [p. 110] Ik vloog in zee. Wel honderd zoo. De meesten zonken weg. Daar dreef een plank; ik greep ze, o! Wat anders dan ik 't zeg. Ze redde mij, al was ze klein, Daar greep haar plots nog een, - Piet Nuggelmans.... - o, Kapitein, Een vriendenhart wierd steen. De plank ging onder; wij, wij mee; Maar elk was als een flesch: 't Kwam alles vlot weer op de zee; Doch.... Piet zocht naar zijn mes. Goddank, dat ik niet werd verrast: De maan brak door, God dank! Hij hield het met de tanden vast. En ik lag op de plank. Hij zwom naar mij.... Wat hielp nu schrik? Zijn oogen schoten vier. Maar ik had ook een lemmer, ik. Wie zou er sterven hier? Ik sprong hem toe..... - Ach, Kapiten, Rond ons werd alles rood..... - 'k Ben opgevischt op Mein of Rhein, Daar zwalpend, weg, halfdood.... De plank hield ik omarmd..... Maar Piet Omklemt mij ook sinds dan.... Dien nacht, dat bloed, vergeet ik niet, Al spreek ik nooit daarvan....’ Vorige Volgende