Werken. Deel 6
(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II
[pagina 92]
| |
Van de kruinen
Uwer duinen
Wou ik blijven, blijven zien,
Wou ik blijven, blijven hooren,
Wat ik nergens zoo mocht hooren,
Wat ik nergens zoo mocht zien.
'k Heb mijn land zoo lief gehad;
Maar geen man
Die als gij het minnen kan:
Houdt gij Nederland omvat,
Geeft gij het bij teeder prangen,
Al uw kussen, al uw zangen.
Wat gij fluistert, wat gij lacht,
Wat gij stormend giert bij nacht,
'k Weet het, 'k weet het van den wind:
‘G'overleeft mij, liefste kind!’
Ja, de kinderen overleven.
Maar gij, Moeder, zijt zoo frisch,
Lust en kracht nog zóó gewis,
Dat mijn volk dus eeuwig is?
Dat geen harten moeten beven?
'k Zou zoo gaerne mij ter rust
Nederstrekken op uw kust,
Noordzeelief, die tot beschermen
Neerland sluit in moederarmen....
|
|