Werken. Deel 6
(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II
Een nieuwe rijke tot een armen kunstenaarGa naar voetnoot(1)‘Nu ieder hoofd voor onzen wil moet bukken,
Nu alles plooit voor d'almacht van het goud,
Zou zich de Kunst uit onze banden rukken,
Zoudt gij het zijn die ons bespotten zoudt?
Gij zult voor ons als d'andren nederknielen,
Want gij zijt arm, en droevig is uw lot.
Goud lokt en knakt de schoonste en vrijste zielen;
Goud, goud alleen, laat baden in genot!
| |
[pagina 29]
| |
Gij roemt de vrouw en hare liefdelonken.
Zeg, is 't uw wijn die jonge meisjes lust?
Doet gij hun blik om uw juweelen vonken?
Is 't op uw borst dat ook de schoonste rust? -
Spot over u! Als zij in koetsen rijden
Aan onze zij, en vliegen door de stad,
Kunt gij - te voet - slechts wrokken en benijden,
Wordt gij door 't slijk der wielen nog bespat!
Waar prijkt een Troon, dien 't goud niet af kan breken,
Al stond hij vastgeworteld in een rots?
Zie, uit zijn puin rijst op één enkel teeken
Een nieuwe Troon - als uit den bliksem Gods.
Het volk, zoo raast ge, mint de kunstenaren.....
Goud, goud alleen, is meester over 't volk:
Wij rinklen, - en het springt op legerscharen,
Valt vóór kanons gelijk een hagelwolk!
Geen adel meer dan die der millioenen;
Geen majesteit dan die van geld en goed;
Vervloekt ons een, het goud zal ons verzoenen;
Kleeft bloed op ons, het wascht ons van het bloed!
En na de macht, de weelde van het leven,
Verrijzen wij in marmersteen en brons:
U en uw soort geen standbeeld meer verheven;
Ons hoort die eer: uw kunst vereeuwigt ons!
Dat zal, dat zal! Want onze wil, al viele
Ook elke kerk, is eeuwig en alleen.
Ge weet het, gij, in d'onmacht uwer ziele.
Verknaag uw hart of maak het tot een steen.
U zal ik eens tot mijn paleis zien komen:
Reeds als gij aanbelt, siddert uw gemoed;
In mijn portaal ontwaakt gij uit uw droomen;
In mijn portaal, ja valt ge mij te voet.’
Juli 1857. |
|