Werken. Deel 5(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf I Vorige [pagina 219] [p. 219] Een arme dichter toog door 't leven Den edelen Heere P. Bortier (na zijne vertrouwelijke mededeeling van 5 Juni 1878). Een arme dichter toog door 't leven, Als een Araab door zijn woestijn; Zijn Mecca lag zoo ver, zoo verre; Maar 't loeg hem tegen als een sterre, Hoe lang en dor de weg mocht zijn. Hij toog door 't leven, de arme dichter; En had hij dorst, er was geen bron; En had hij honger, niets dat groeide In 't eindloos zandvlak, waar 't verschroeide, Wat eens gekust werd door de zon. Hij toog al voort, en van zijn wezen Verdween de glimlach niet die blonk. Hij voelde geesten hem omzweven, En schiep Oasen vol van leven, Waaruit de stem van hoeris klonk. Hij toog al voort, en rijke Araben Voorbij in 't lommer hunner tent, Voorbij op hun bevrachte kemels, Als een die trots den gloed des hemels 't Gebied der zandwoestijn ontkent. Hij toog al voort, en schiep zich weelde: Een bloemtapijt was 't gloeiend zand, In 't frisch geruisch van springfonteinen Vermengde hij zijn hartrefreinen, En plukte oranjes met de hand. [pagina 220] [p. 220] Zoo reist geen koning door zijn landen. Wel zonk hij droef eens naast een boom: De vrouw zijns harten onderwegen Was met hun kindje neergezegen, Terwijl hij voorttoog in zijn droom.... Zijn hart kromp in: o spaar ze, zonne! Voor hen geen lommer, bron noch ooft.... Doch eensklaps juichte en rees hij blijde: Hij zag een Kalif aan hun zijde, Een vorstentent hun boven 't hoofd.... Zoudt Gij, mijn Vriend, de Kalif wezen Van wien ik droom in zorg en leed? Laat gij het oog beschermend zweven Op die mij meer zijn dan het leven, Tot ik mijn Mecca binnentreed?..... Vorige