Werken. Deel 5(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf I Vorige Volgende Oud Antwerpen, 1894 EEN DANSLIEDJE ter eere van Jan Adriaensen, Florent Donners, Frans Van Kuyck, Armand de Nieulant, August Possemiers, Max Rooses, Alphons de Wolf en Eugène Geefs. Daar was een stad, een schoone stad, Die, o! zoo gaern een Jonksken had, Dat meer dan Meeken zelf zou zijn, Wel eens zoo oud en eens zoo fijn..... - Dat kon niet bestaan! - En toch is 't gegaan. Wie heeft dat gedaan? De Sus van Kuyck, de Sus van Kuyck, Met zijn pots en zijn bril en zijn dikken buik. [pagina 210] [p. 210] Hij riep: ‘Komt, Vrienden, springt nu bij!’ En Max en Jan stond hem ter zij, En Flor en Gust en Fons en Zjeen, Ook een Vicomte, maar anders geen. En zie het daar staan, Bij zon als bij maan! Wie heeft dat gedaan? De Sus van Kuyck, de Sus van Kuyck, Met zijn pots en zijn bril en zijn dikken buik. Hier zwanst men nu bij pijp en flesch; Hier danst men nu een maand of zes. Zoo'n stad heeft niemand ooit gedroomd: Uit ieder land komt volk gestroomd. Zie z'allemaal daar staan! Ze gapen ons aan. Wie heeft dat gedaan? De Sus van Kuyck, de Sus van Kuyck, Met zijn pots en zijn bril en zijn dikken buik. Vorige Volgende