| |
| |
| |
VIIIe Tafereel
In 't legerkamp een groote zaal, waarin de officieren bijeen zijn, na een dag van verblijden, bij 't verlaten van den mess. Wel honderd man. Geestdrift bij allen. Champagne op alle tafels. Eenieder rookt, klinkt en drinkt. Men ziet links een streep van de straat en het huis waarin de Koning verblijft.
Tot allen.
Ook hier, kameraden, op Rombout den Koning!
Het klink hem toe tot in zijn woning!
Met het glas omhoog.
Het klink hem toe tot in zijn woning!
En op zijn staf nu, op zijn staf,
Die zóóveel bewijzen van heldenmoed gaf!
Van 't Laar komt binnen.
Hoezee voor van 't Laar, den koenen, den dapperen,
Die 't hoogste zijn vlag vóór de vreemden deed wapperen!
Die 't eerste den degen ontnam aan de hand
Des veldheers rukkende in ons land.
| |
| |
Alleen graaf van Pelt juicht niet.
Klimt op een stoel.
De Koning vernam uwe toasten met klank:
Hij zond' mij tot u met zijn innigsten dank.
Neemt een glas.
Ik drink in zijn naam op de schare der trouwen
Waar hij en ons volk en de Vrijheid op bouwen;
Op U, officieren, die steunt op uw zwaerd,
Wakend dat niemand ons Vaderland daert!
Gejuich, behalve door graaf van Pelt. Fernand treedt van den stoel af.
Wij zijn officieren, wij steunen op 't zwaerd,
Wakend dat niemand het Vaderland daert!
Gaat tot van Pelt, steekt zijnen rechterarm onder dezes linker, leidt hem ter zijde, en zegt hem minzaam:
Genoeg nu gejubeld, eh, vriend uit mijn jeugd?
Kom, doen wij ons hart aan het spel nog eens deugd!
Zet zich aan eene tafel neer en neemt kaarten op.
Toont den heer.
Hij drinkt.
| |
| |
Op vele tafels gaat men aan 't spelen.
Voor een flesch, kameraad, is vandaag niet te veel?
Voor een flesch, - al zal het toch niet falen
Dat gij zult winnen, ik betalen.....
't Is al begonnen met dien boer!
Hij drinkt.
Heureux au jeu, malheureux en amour!
Ze spelen, Fernand vooral, zwak door.
Het wordt er wel twee, en ook vier, en ook zes.
Een adjudant brengt een brief en een doosje aan een generaal.
Vijf kruisen reeds voor 't feit van gister!
Morgen nog andere, schrijft de minister.
| |
| |
Zijn commandeurs: Delvaux, Renard,
Urban, Vermeulen en van 't Laar.
Hoezee voor hen, en dank den vorst!
Komt voor, die hecht ik op uw borst.
Tot van Pelt.
Dat wist ik niet...... 't Is onverdiend.....
Spijtig.
Dat Gij nog geen kruis hebt, mijn edele vriend!
Hij drukt hem vurig de hand, en gaat dan tot den generaal, die den vijf commandeuren de eereteekens om den hals hangt.
Als van t' Laar zich verwijderde
'k Heb ook geen vrouw in ruil te geven!
Hij drinkt.
Geestdrift en gelukwenschen door heel de zaal.
Terug.
Vriend, wij zegden dan zooeven.....
Wat zijt ge mooi! Dat draagt ge daar?
Waarom niet op 't voorhoofd, juist onder het haar.
Hij drinkt.
Wat wilt ge zeggen? 'k Vat het niet.
Wij zien zooveel wat gij niet ziet!
| |
| |
Van Pelt zwijgt, maar drinkt.
Gij zult verklaren wat gij meldt!
Gij hoont mij toch niet uit vermaak?
Ook niet uit afgunst, noch uit wraak?
Van kindsbeen waren wij gespelen,
Met Herman, den Kroonprins, op onze kasteelen;
En nu, - spreek op: wat wilt gij thans?
Zijt ge dan toch blind, heel en gansch?
Hoe kent gij dan zoowel de kunst
Van steeds te klimmen in 's Konings gunst?
Die zocht ik niet; die schonk hij mij,
En stelde geen beding daarbij.
Natuurlijk! zijn zoon en uwe vrouwe zorgen.....
Opspringend.
Slik in dat woord, of 'k zal u worgen!
Ge zijt dan steke-, stekeblind?
Uw oudste kind is Hermans kind!
En op dees ure ligt hij weer,
Weer in heur armen, eens te meer!
| |
| |
Springt over de tafel.
Hij steekt hem met den degen naar de tong.
Vliegt de zaal uit. Onbeschrijfelijk gewoel. Men komt van Pelt, die neergestort is, ter hulp. Na eenigen tijd.
Van 't Laar is al lang niet meer daar!
Geen wind zou Negro achterhalen.
De bane was licht van de vonken en stralen!
Op een draagstoel wordt van Pelt weggedragen
Hij zal op den laatsten trein nog springen,
Nog zullen te Boschvliet de vogels niet zingen,
De verslagenheid duurt voort. Men woelt nog altijd dooreen. Op eens de Koning, slordig aangekleed, geweldig ontroerd.
Men ziet zijn baard en hoofdhaar grijzer worden. Op een wenk doen generaals de zaal ontruimen. Er blijven maar eenige opperofficieren.
| |
| |
Per draad bevel, per draad het sein:
Een trein voor mij, terstond een trein!
De Dood rijdt mee; met Fernand rijdt ze mee:
Ik moet ze vóór zijn, of wee! wee!
Opperofficieren stuiven uiteen om te telegrafeeren. Men hoort een paerd stampen en brieschen. Af. met teekens van wanhoop.
|
|