| |
| |
| |
VIIe Tafereel
Het legerkamp aan de grenzen. - Allerlei oorlogstuig, gerucht, beweging. - Een dorpstraat met vele woningen; daartusschen een nog al groot huis: op dat huis de nationale vlag; schildwachten er voor. - Dat alles links. - Vlak voor den toeschouwer, een weinig rechts in een burgershuis: de schrijfkamer van baron van 't Laar. Al wie nu opkomt, in krijgskleedij.
Aan een tafel, belt. Een adjudant verschijnt.
Zijn nog de brieven niet gebracht?
Nog niet, maar elken stond verwacht.
Laat, als hij komt, den drager binnen.
(Adjudant af).
Het wil niet, - het wil niet uit mijn zinnen!
Haalt twee brieven uit zijn zak; leest.
Eerst zóó: ‘Bewaak uw vrouw toch meer!’
En daags nadien: ‘Keer toch naar Boschvliet weer!’
Wie wordt bedoeld? Wat moet ik vreezen?
De Prins is hier..... Wie kan het dan wezen?
Zendt men vandaag mij nog 't zelfde te lezen?
| |
| |
Op zijn hart drukkend.
Als hier knaagt aan geene bloem een worm.....
Als hier giert op geene zee een storm...
En al mijn vaderen staren mij aan
‘Het zwaêrd in de vuist, of ons volk zal vergaan!’
Mijn bloed mag stroomen; maar, Bertha, dat gij.....
Hemel en hel, wat wilt ge van mij?
De Koning komt binnen als opperbevelhebber uitgedoscht.
Hem de hand toereikend.
Hoe vaart Fernand? Steeds wel? Mijn vriend,
Een harde tijd is 't die begint.
Hij schudt hem opgeruimd de hand; plots.
Hoe! Weet gij 't reeds? Ge schijnt bezwaard.....
'k Weet niets, Heer Koning; wie 't mij verklaart,
Zal 't lijden verkorten dat schrijnt in mijn borst.
Dat houdt geen sterveling uit, mijn Vorst.
Ik vat u niet..... En ge zijt bleek.....
't Is van een veldslag dat ik spreek.....
En ik van mijn harte, dat bloedt van een steek.....
| |
| |
Zeg m' alles, alles..... Beschouw m' als uw vader......
Uw harte bloedt: wie is de dader?
Fernand reikt hem de twee brieven toe. - De Vorst leest.
‘Bewaak uw vrouw,..... uw vrouw toch meer!’
‘Keer toch naar Boschvliet,.... Boschvliet weer!’
Geschokt, ter zijde.
Met zelfbeheersching, de brieven verscheurend.
Geen naam, - geen naam. -
Lafaards alleen zijn daartoe bekwaam!
Hecht toch geen waêrde aan zulke brieven!
Doe toch geen eer aan eeredieven!
..... Ginds trippelt eene vrouwe, lustig en vlug;
Daar sluipt een vermomde, en treft z' in den rug.....
Die kwam niet mee; die staat niet hier,
Hier vóór den vijand, met open vizier.
Veracht wie zoo schrijft; ga bij hem niet te rade.
En is niet uw moeder bij Bertha, uw gade?
Op de verscheurde brieven wijzende.
Uit de hoofdstad kwam het, van een vrouw.
Opdat het u zeker bedriegen zou!
Te min uit de hoofdstad, te min van een vrouw.
Genoeg daarvan, mijn edele vriend.
Ik zei: de harde tijd begint.
Reikt hem zijnen sigarenkoker.
| |
| |
Wat ik met zulke brieven doe.
Ontsteekt een stekje, raapt de brieven op, frommelt ze bijeen, doet ze vlammen, en rookt er een sigaar mede aan.
Er is een treffen geweest; het duurt nog voort;
Vier mijlen van hier, zoodat men het hoort.
Geen telegram komt aan, of het luidt:
‘De Franschen al meer en meer achteruit.’
Zij vluchten naar 't noorden, dus naar ons.
Gelukkig vernagelen zij hun kanons.
Zóó zijn ze niet erg, indien ze komen.
Maar toch hun getoond dat wij niet schromen!
Slagvaerdig moeten wij staan, Fernand,
Langsheen de grenzen van het land:
W' ontwapenen hen, of strijden en dwingen.
Gij hebt een uur om te paerd te springen.
Daar blaast men het sein voor heel onze macht.
't Zal bloedig zijn, Dappre, nog vóór den nacht.
Werpt zijne sigaar weg. Na een handdruk af. In 't gaan stil.
Het is dan waar dat z' alles weet.....
Baldwina, Baldwina, wat of gij deedt.
Fernand zit.
Beziet adres en stempel.
Van Moeder. - Geen tweede?
| |
| |
Er kwam uit Boschvliet nog een mede,
Maar voor den Kroonprins.
Af.
Springt recht.
Wie schrijft hem nu van ginds?
Uit Boschvliet voor Herman!
Daar gaat hi juist; en hij glimlacht en groet.....
Groet werktuiglijk tegen. De Prins komt binnen.
Met een handdruk.
Nu wordt het ernstig, kameraad.
Zeer ernstig, Kroonprins, inderdaad.
Gij kreegt uit Boschvliet ook een brief?
Ja..... Van mijn voedster. Vindt ge 't niet lief?
't Verwondert u, naar ik kan zien.....
't Was pas de naamdag van Karlien.....
Fernand buigt verlegen.
Ho! 'k zou hem u geven, Fernand van 't Laar,
Waar hij niet op aan mijn sigaar.....
| |
| |
Luchtig.
Wij moeten allen in het vuur!
De Koning wacht ons binnen 't uur.
Met een handdruk af.
Alleen.
Met wilskracht.
Kom, kom; - nu boven alles 't Land!
|
|