| |
| |
| |
VIe Tafereel
Een zaal van de Kroonprinses in 't paleis van haar gemaal. De Kroonprinses en eene eeredame.
Driftig.
Onmogelijk, Emma, wat gij zegt!
Het is mij meegedeeld als echt,
Zoo waar en heilig als de trouw
Die hij mij zwoer vóór u, Mevrouw.
Maar gek zou ik zijn, zoo ik dat geloofde!
Met ernstigen nadruk.
De Prins zou mij bedriegen, mij?.....
Brengt uw van Pelt bewijzen bij?
Emma zwijgt.
| |
| |
Niet één..... Ho! ik ben zeker daarvan!
Maar ik doorzie geheel zijn plan:
Hij komt langs kronkelwegen aan,
Omdat hij niet recht door durft gaan.
Van 't Laar moet weg uit des Konings omgeving.....
En wie moet in zijn plaats gesteld?
Emma's verloofde, graaf van Pelt:
Dat is het doel, dat is de streving.....
Mevrouwe, neen! Beeld u niet in
Dat ik u zou leed doen, ik, uwe vriendin.
Speel de verwonderde niet: ik zeg
Wat mij de Koning zelf liet hooren:
Het moge mij het hart doorbooren;
De Kroonprins ga er om verloren;
Van Pelt zij de lievling; van 't Laar moet weg.
Bewijs, of 'k zal u mee verdenken.
Baldwina zal zóó toch haar Emma niet krenken.....
Hoe komt gij dan mijn hart doorsteken?
Ik zal mij wreken, Emma, wreken!
Op hem u wreken die niet liegt?
Aangedaan.
'k Had moeten zwijgen..... - God, o God!
| |
| |
Niet zwijgen moest ge, maar waarheid spreken.
't Is valsch dat Herman mij bedriegt!
Wee hem die dat zegde, die zóó mij bespot!
Breekt haren waaier in tweeën.
Bedaar, Mevrouw; op Hermans jaren.....
De hand op hare borst.
Het stormt hier binnen, en kan niet bedaren!
Mevrouw, is zijn harte voor u wel verkoeld?
Met inniger gloed dan hij ooit heeft gevoeld.....
Hij heeft mij niet, mij niet bedrogen!
't Is uw van Pelt die heeft gelogen!
Dien zal ik morzelen als glas.....
Verbrijzelt een kristallen beker.
Ook haar die mijn vrindinne was.....
Barst in snikken uit.
Bedaar, Mevrouw: ik deed geen kwaad;
En Hector gaf een wijzen raad.
| |
| |
Ik vraag geen raad; houd voor u den wijzen;
Ik wil bewijzen, bewijzen, bewijzen!
Schaft gij ze niet wat gij niet kunt,
Zoo wordt u tot heengaan één uur vergund!
Wijst haar de zaal uit
Geknield en snikkend.
Ik wilde na een korten strijd
Uw heil verzekeren voor altijd.....
Den Prins een liefde doen verzaken
Die eens hem zal rampzalig maken....
Die slechte vrouw uit schaamt en schand
Doen vluchten naar een ander land.....
Weer uw gemaal naar hier doen snellen,
Om trotscher dan ooit u in d' armen te knellen.....
Jaag mij niet weg, jaag mij niet weg!
Bewijs, - of ga, zooals ik zeg!
| |
| |
Nog gister, Mevrouw, zagen z' elkaar:
Toen gij zoo wachtet, was hi bij haar.
Zijn voedster Karlien.....
Met haar meestres is zij weer naar 't kasteel.
Wat spreekt gij valsch; wat liegt gij grof.....
Bewijs, bewijs, - of uit het Hof!
Emma rijst op, bevend door al hare ledematen.
Dof.
Zij gaan in een studeerkamer des Prinsen. Men ziet een bibliotheek, enz., en aan een muur allerlei wapens. - Zij keeren spoedig terug, Emma met een lijvig boekdeel. Zij plaatst het op een tafel. Het is geen boek, maar een stalen kistje: men ziet het slotje; het is toe.
De Prinses, zeer bleek, draait het om, en leest op den rug.
| |
| |
Dof.
Juist als d' andere boeken.....
Dof.
De sleutel - waar dien te zoeken?.....
De Prinses vliegt in de studeerkamer, neemt van den muur eenen dolk, komt er mee terug, en doet het slotje springen. Alles valt er uit. De tafel ligt vol brieven, haarlokken, drooge bloemen en andere liefdegeschenken. Met een snijdenden gil vat de Prinses Bertha's portret, en stort in bezwijming op een sofa. Emma knielt vóór hare voeten in d'uiterste wanhoop. - Snikt:
Ho! moesten wij daarvoor uit Rusland komen.....
Eindigen zóó hare maagdlijke droomen.....
|
|