1880 of de negen provinciën
(Cantate)
Getoonzet door Peter Benoit
de antwerpsche stedemaagd
Hoog is mijn toren,
Ruim mijn gebied.....
de zangers
Maget, laat hooren
Wat gij al ziet!
de stedemaagd
Bedekt zijn de banen
Met juichende scharen en wapprende vanen.....
de zangers
Broederen, Broederen komen tot ons.....
De bruggen der wallen,
Laat ze allen
Nu vallen;
Zet open de poorten; laat spreken het brons:
Broederen, Broederen komen tot ons!
(Intocht der Broederen. - Zegemarsch.)
[pagina 119]
[p. 119]
die van gent
Uit de stad van Artevelde
Brengen wij den trotschen geest;
Uit het dal van Lei en Schelde,
Vreugdezangen op dit feest!
die van brugge
Wij hebben de zee op de kust hooren klateren:
De stemme der Kerelen steeg uit de wateren;
Zij rolde en zij dreunde langs Vlaanderens ree.....
Broederen, Broederen, ja, de zee
Zingt het lied der vrijheid mee!
de luxemburgers
Boven de stemmen van evers en wolven,
Klonk in ons bergen die stemme der golven.
De echos der dalen
Herhalen
Er trotsch:
Staat voor de Vrijheid en 't Land als een rots!
de henegouwers
De schoot der aarde rilde.....
De lucht der mijnen trilde.....
Wij stegen uit den donkren grond
Met ‘Vrij-zijn! Vrij-zijn!’ in den mond.
En nu,
In 't reine zonlicht, door het frissche veld,
Tot u, tot u,
Als broedren komen we aangesneld!
[pagina 120]
[p. 120]
die van namen
Is er schooner land op aarde, dan waar Maas en Samber vloeien,
Torenhoog zich rotsen spieglen, en op rotsen boomen groeien?
Als de stoomboot die voorbijschiet, als in 't dal de klokkenklank,
Als het wild in 't bergbeklauteren, leven wij er vrij en vrank!
‘Vrij-zijn! Vrij-zijn!’ Scheldevloed,
Is de kreet der Waalsche broedren, is de Maas- en Sambergroet!
de luikenaars
IJzer en staal
Spreken ruwe krijgsmanstaal.
Thans
Flikkren zij bij lied en dans.
Laat de oogen blinken,
De wapens klinken
Ter eer des lands!
de limburgers
Het is er zoo stil in de heide.....
Zoo groen en zoo frisch in de weide.....
Wie schippert op Maas of vaart,
Mijmert: ‘Wat rust hier op aard,
Wat rust!
Zijn alle de liefjes in slaap gekust?.....’
Maar ziet
Hoe Limburg wakker schiet:
Het zingt voor de Vrijheid het aardigste lied!
de brabanders
Rond het oude Braband
Staat gij hand in hand,
Strengelt gij een band.....
[pagina 121]
[p. 121]
Naar kindren van twee moeders,
Ten noord, ten zuid,
Strekt Braband de armen uit:
Het vrij-zijn maakt ze broeders!
noord-nederland
Wilhelmus van Nassouwen!
Uw broedren ook zijn wij.....
Wij komen met vertrouwen
Feest vieren aan uw zij.....
belgië
In de oude Nederlanden
Zijn allen vrij en koen.....
noord-nederland
Wij reiken u de handen.....
belgië
Wij bieden u den zoen!
antwerpen
Nu mag de beiaard spelen
Van alle torentransen!
Nu mag de grijsheid kweelen!
Nu mag de jonkheid dansen!
al de mannen
Reist de wereld rond; reizet, hoort en ziet:
Leeft er grooter volk, vrijer is het niet.
Dit danken wij der vaadren moed.....
Voor Vrijheid ook ons laatste goed en bloed!
[pagina 122]
[p. 122]
vrouwen
Vrij-zijn eert den man: hèm beminnen wij
Uit wiens oogen spreekt: ‘Ook de zonen vrij!’
Trekt hij het zwaard in nood of rouw,
Met hart en ziel zijn wij den held getrouw!
mannen
Laat zoete vrouwenmonden
Nu mannenlof verkonden.....
o Schoone, schoone stonden!
Wat van haar lippen vloeit,
Hoe houdt het ons geboeid!
't Is land- en vrijheidsliefde
Die in haar boezems gloeit!
allen
Vrede, vrede hier! - En uit hoofd en hand
Eer en heil gestrooid over 't Vaderland!
o Vaderland! o Vaderland!
Hoe ieders hart voor U van liefde brandt!
1880
De Muze der Geschiedenis en 1880, waarbij Benoit nog voegde Reist de Waereld rond, vormden in de opvatting van dichter en toondlchter één geheel, dat ontstond in 1880 en den algemeenen titel kreeg van De Muze der Geschiedenis, Zanggedicht in drie deelen.
Eerste deel: De Muze der Geschiedenis.
Tweede deel: De Negen Provinciën, titel door Benoit gegeven aan De Geyter's Cantate 1880.
Derde deel: Reist de Waereld rond, reeds uitgevoerd met den Genius des Vaderlands op 16 Juni 1880.
In het eerste deel wordt het verleden behandeld; in het tweede het heden (1880); in het derde wordt de lof gezongen van Vrijheid en Vrede.