Werken. Deel 4
(1907)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendHendrik en Rosa; Cantaten; Kroonprins Herman
[pagina 83]
| |
Cantaten | |
[pagina 85]
| |
IHoezee voor 't Vlaamsche volk, hoezee!
Het plukke palmen en laurieren,
Niet om een koningshoofd te sieren:
Zijn eigen grootheid mag het vieren.
Hoezee voor 't Vlaamsche volk, hoezee!
| |
IIHoe menig Vorst riep uit, ten hoogen troon gezeten:
‘Mijn leger dwingt elk volk tot hulde jegens mij!
Het rukke d' aarde rond bij 't rammlen eener keten.....
Wie ooit werd groot genoemd, ik wil de grootste heeten;
Wat volk ooit was beroemd, dat zulks het mijne zij!’
| |
[pagina 86]
| |
Maar God zag op hen neer, en sprak van uit den hoogen:
‘Er is een kleine stam dien 'k liefheb bovenal.
Diens glorie zal ik uit doen schittren voor elks oogen,
Dat zelfs uw eigen volk, bewondrend opgetogen,
Eerbiedig als voor mij, het hoofd ontblooten zal!’
| |
IIIEn in het vrije Nederland
Rees Antwerp op, aan 't Scheldestrand,
Als Romen aan de Tiberboorden.
Itaalje hield zijn kunstenkroon,
Doch even heerlijk, even schoon,
Blonk hier de kunstkroon in het Noorden!
En Antwerps naam, van mond tot mond,
Werd hoog geroemd, toog d' aarde rond,
Als door de winden omgedragen.
Wat vreemde scharen kwamen aan,
Trots berggevaart' en oceaan,
En knielden neer vóór wat zij zagen!
| |
IVVoor het Schoone knielden allen,
Als vóór God de Seraf knielt,
En zoo spraken duizendtallen,
Zelf door 't heilig vuur bezield:
a
‘Over stroomen, bergen, dalen,
Spreidt de zon haar stralenglans....
b
‘Rubens roofde glans en stralen
Aan den rijken hemeltrans!
| |
[pagina 87]
| |
a
‘Hoevele andren roofden mede!
Wat tafreelen hier alom!
b
‘Volkren, bouwt hun t' elker stede
Een paleis tot heiligdom!’
| |
VHoezee, ook voor Teniers hoezee!
Men plukke palmen en laurieren,
Om zijn roemwaerdig hoofd te sieren;
Ja, hem zij dank in 'tgeen wij vieren:
Hoezee, ook voor Teniers hoezee!
| |
VIHeer! die elken nacht de sterren
Rangschikt aan den hemelboog,
Die niet ééne laat te niet gaan
Onze bede rijst omhoog.
Antwerp is Europa's noordster,
Stralend met den krans der eer.
Weert de rampen die 't bedreigen,
Laat het nooit verdelgen, Heer!
Eeuwen, eeuwen zouden Wijzen,
Zoet van blik en grijs van kruin,
Uit elk oord, als droeve pelgrims,
Komen zuchten op zijn puin!
| |
[pagina 88]
| |
VIIO! vreest de toekomst niet, en rust op uw verleden,
Als een bedreigde vrouw die op haar zonen leunt!
D' aloude Vlaamsche deugd is uwe deugd nog heden:
Ten onder kàn geen volk dat op zijn glorie steunt!
Triomf! o Scheldestad, zoo lang gij kunt ontroeren,
Zoolang gij trotscher zijt, gij eerbiedwaarde vrouw,
Op zonen die't penseel met roem en hoogmoed voeren,
Dan op geheel een kroost dat schepters voeren zou!
| |
VIIHoezee voor 't Vlaamsche volk, hoezee!
Het plukke palmen en laurieren,
Niet om een koningshoofd te sieren:
Zijn eigen grootheid mag het vieren.
Hoezee voor 't Vlaamsche volk, hoezee!
1864 |
|