De breekbaarheid van het goede
(1998)–Jankarel Gevers– Auteursrechtelijk beschermdBijdragen aan de idee van een universiteit
[pagina 135]
| |
[pagina 136]
| |
De froids bons mots, des équivoques fades,
Des quolibets et des turlupinades,
Un rire faux, que l'on prend pour gaîté,
Font le brillant de la société.
C'est donc ainsi, troupe absurde et frivole,
Que nous usons de ce temps qui s'envole;
C'est donc ainsi que nous perdons des jours,
Longs pour les sots, pour qui pense si courts.
Mais que ferai-je? Où fuir loin de moi-même?
Il faut du monde; on le condamne, on l'aime:
On ne peut vivre avec lui ni sans lui;
Notre ennemi le plus grand, c'est l'ennui.
Voltaire, La Vie de Paris et de Versailles, 1751, Oeuvres Complètes, Vol. 31B, Oxford 1994, pp. 283-4. | |
[pagina 137]
| |
u zult bij de opening van dit academisch jaar wat vernemen over de toestand in de wereld. Eigenlijk hoeft u daar niet vreemd van op te kijken. De universiteit is immers een hooggelegen uitkijkpost over haar omgeving, en die omgeving kent weidsere horizonten dan waar onze dagelijkse blik gemeenlijk blijft rusten. Bevreemding past eerder het omgekeerde, dat u van de universiteit door het jaar heen zo weinig over de toestand in de wereld hoort. Althans vandaag de dag. Het is weleens anders geweest, maar toen wekte het weer bevreemding dat de universiteit zich wel omtrent de wereld roerde. Mijn generatie herinnert zich de kritische universiteit, die onversaagd maar tevergeefs, een gids door de boosheid van de wereld wilde zijn.Ga naar eind1. In nog vroeger tijden heeft de universiteit het opgenomen tegen pausen, keizers en koningen, of heeft ze de laatsten juist bijgestaan in de vorming van hun naties. Onze Amerikaanse collegae maken vandaag mee hoe zowel de geletterdheid als de moraal van de natie de campus heftig beroert, en de universiteit tot stellingname maant. Daarmee vergeleken zijn Nederlandse universiteiten nogal wereldvreemd. En misschien vinden we dat ook wel zo aardig. Af en toe worden we weleens aangesproken op onze plichten ten opzichte van de arbeidsmarkt of de technologische innovatie, maar daar blijft het bij. Dat het land beter bestuurd zou kunnen worden of dat de burgerzin zou moeten worden aangewakkerd - geen mens die de universiteit er op aan zal kijken. Dit alles ter introductie van Jan Salie. Want u zou wat over de toestand in de wereld te horen krijgen. Potgieters introductie van de ongewenste gast van Jan en Jannetje op hun oudejaarsfeest van 1841 laat weinig aan duidelijkheid te wensen over. ‘... als men den langen slungel aanziet, die ginder slemp schenkt, en ginder slemp lept: welke doffe oogen! - welk een meelgezicht! - welk eene houding van slierislari! - Welk eene ergernis vooral, als ik het u niet langer verhelen mag, dat dit ongeluk de jongste zoon is van jan en jannetje; hij, de patroon aller slaapmutsen, aller soepjurken, aller sloffen ten onzent! hij, jan salie!’ Vader Jan - onze Nederlandse natie dus eigenlijk - steekt later op de | |
[pagina 138]
| |
avond de hand in eigen boezem: ‘... ik begon mij zelven te verwijten wat plannen ik al voor jan salie heb gemaakt; jan salie poëet, - jan salie professor, - jan salie diplomaat, - jan salie lid van de tweede kamer, - jan salie Minister! - ik verbeeldde mij, waarachtig! dat hij het al was! ik meende overal zijn' geest te zien! Immers ik, die weleer een' vloed van vreemdelingen naar de werkplaatsen van mijne kunstenaars zag stroomen, om er de wonderen te huldigen door hun genie geschapen; ik teerde in de kunst tientallen van jaren op den roem van het voorgeslacht, - ik nam het middelmatige voor lief. Immers ik, die in geheel Europa vermaard plagt te zijn om de wijsheid, welke er van mijne hoogescholen uitging; ik meende eene halve eeuw lang een heel licht te zijn, als ik eindelijk te hooi en te gras vernam, wat in den vreemde al overbekend, al weder vergeten was, in allerlei vakken van studie! [...] jan salie heeft geen verstand genoeg, om geld te verdienen; jan salie heeft geen talent genoeg, om roem te verwerven; ik schaam mij, dat ik zijn vader ben?’Ga naar eind2.
Zo was dat, honderdvijftig jaar geleden. U zult horen hoe het nu zit. Het becommentariëren van de toestand in de wereld is het vertellen van een verhaal, en uit de aard der zaak zijn vele verhalen mogelijk. Het commentaar schuilt in de keuze uit de mogelijkheden. De keuze loop van de beste van alle werelden tot de slechtste van die verzameling. En hoewel de wereld natuurlijk nog zo slecht niet is, heb ik een praktische voorkeur voor de slechte kant van het continuüm. Te bedenken hoe slecht het gesteld is, is nu eenmaal leerzamer dan te bedenken hoe goed het gaat. Hoe staat de wereld er vijf jaar vóór het einde van het millennium voor? Ik maak een selectie. Staatslieden en commentatoren hebben enkele jaren terug de term ‘nieuwe wereldorde’ geïntroduceerd. Met die orde weten zij, en wij, geen weg. De veranderingen die zich in de voormalige Sovjetunie en Oost-Europa hebben afgespeeld en vervolgens in verhoudingen in de wereld, zoals bijvoorbeeld in het eveneens voormalige Joegoslavië of in Zuid-Afrika, worden nog steeds met een gebrek aan echte verwondering begroet.Ga naar eind3. Landen en regeringen waarvan leiderschap zou moeten uitgaan, zijn na zes jaar bedenktijd nog altijd geheel ontredderd, en wijzelf als Europese burgers verbergen | |
[pagina 139]
| |
onze eigen ontreddering in een wolk van nogal onbestemde missionaire activiteit, zoals die eertijds op exotischer streken was gericht. Het wereldbeeld van meer dan veertig jaar is gebleken een behaaglijk eenvoudig ‘ijzeren gordijn’ te zijn geweest dat onze eigen, zeer onoverzichtelijke werkelijkheid verborg. Oost - West, Noord - Zuid, rijk - arm, boven - onder zijn dezelfde dimensies niet meer. En gedesoriënteerd als we al zijn, durven we het nog redelijk comfortabele verhaal, dat de revolutie van 1989 een verlate, democratische revolutie in dat deel van Europa was, niet te verruilen voor het veel ontstellender verhaal, dat die omwenteling de voorbode is van een beweging die eerst daar, maar binnenkort hier, vastgedraaide structuren en instituties aan de kant zal vegen.Ga naar eind4. Europeanen willen zich nog verbeelden toeschouwers te zijn bij de afronding van een proces, dat van West naar Oost trok, in plaats van in een baan te liggen van een dreigende storm, die van Oost naar West op hen afkomt. Het verhaal over Europa is helemaal een verhaal van tegenstellingen. Aan de ene kant is er een gestaag en onomkeerbaar toenemende integratie op de meeste gebieden des levens waar alle burgers dagelijks naar handelen, terwijl anderzijds de aandacht in beslag wordt genomen door regeringen en politici, die alsmaar minder in staat lijken de bijbehorende staatkundige instituties behoorlijk op te zetten en in te vullen. Hoewel wederom onze verbeelding het graag anders wil, blijft Europa als vanouds verscheurd door oorlog naast vrede, door armoede naast rijkdom, door verstotenen naast burgers.Ga naar eind5. Doorzichtige pogingen Europa op grond van bureaucratische concepten te herdefiniëren tot een min of meer paradijselijke enclave aan de westkant helpen niet. Europa is wat het is en was: miserabel, wreed, creatief en humaan. Van problemen als genocide, volksverhuizing of godsdienstoorlog, die de onze waren van middeleeuwen tot wereldoorlog, hebben we sedertdien alleen even willen denken dat ze overwonnen waren. En het Europa van vrijheid, democratie en mensenrechten dan? Gelukkig bestaat dat, maar het is in zijn bloeiendste vorm helaas wel daar te vinden, waar niet zoveel meer aan de hand is: in onze eigen keurig aangeharkte achtertuintjes van stad, land, vereniging, wijk en deelgemeente. Als het echt spannend wordt in de wereld daarbuiten, vallen er gaten. Europese | |
[pagina 140]
| |
staten hebben vele gezichten. Ze zijn tehuizen van parlementaire democratie en van eng nationalisme en burgeroorlog. Ze behoeden de verzorgingsstaat en belemmeren economische groei en handel. Bovendien zijn het ook nog verkrottende huizen, omdat nieuwe wijken van bovenstatelijk of ontstatelijkt ontwerp onstuitbaar oprukken. De democratische vormen die we koesteren, zijn daarmee gekluisterd aan instituties op hun retour. Het denken over democratie in de nieuwe wijken wordt gehinderd, doordat onze reëel bestaande democratie bijna onaanraakbaar is geworden als onderdeel van de gevestigde orde, die zich met raffinement immuniseert voor veranderingen.Ga naar eind6.
‘Maar de kunsten en wetenschappen, bloeien die dan niet als nooit tevoren!’ hoort u Jannetje en de kinderen al roepen. ‘Ach,’ zou Jan kunnen zeggen, ‘over de kunsten mogen we ons verbeelden wat we willen. Hebben onze schrijvers geen succes in den vreemde? Wordt onze muziekcultuur niet geroemd? - al stoelt het wel wat veel op vroeger eeuwen. Drommen er niet duizenden naar Rembrandt en Van Gogh? Neemt het modern mecenaat van staat en bedrijven geen hoge vlucht? Laten we maar gauw blij zijn met wat we hebben en geen kniesoor wezen.’ Wetenschap is in deze dynamische tijd gelukkig meer een kwestie van meten. Er wordt wellicht meer geld besteed dan ooit, er wordt geëxperimenteerd en gepubliceerd, gepromoveerd en geciteerd dat het een aard heeft. En alles geteld en gemeten. Maar toch... we zakken een beetje terug in de rangorde der naties. Bedenkelijker misschien is nog dat er een groeiende tegenzin waarneembaar is om vrij en fundamenteel onderzoek zijn gang te laten gaan. Het duo Jan Contant en Jan Krediet hebben stevig het heft in handen. Onderzoek moet ergens voor dienen en het hoort geprogrammeerd te zijn. Ondernemen en rendement, dat is vast ook goed voor de wetenschap. Investeren als het moet en als het goed verzekerd is, maar risico's nemen in onzekerheid is tegen het gezond verstand. Het ziet er heel doortimmerd en dynamisch uit, ons onderzoeksbestel. Potgieter zou wel tevreden zijn. Maar wij? Waar zit die Jan Salie nu, honderdvijftig jaar later? | |
[pagina 141]
| |
Het is allicht duidelijk dat we niet hoeven uit te kijken naar wie slemp lept, doffe ogen en een meelgezicht heeft, en al helemaal niet een houding van slierislari. Als er vooruitgang is, dan is het wel dat we met zulke types meteen korte metten maken. Nee, de Jan Salie die onder ons is, zit goed in het pak, kijkt juist energiek uit de ogen, voert een beleid, heeft een program, sluit een deal en bevindt zich in een staat van permanente beweging. Hij is de reden dat er niets meer verandert en alles potdicht zit. Een gedicht van Lucebert, dat ik onlangs aantrof,Ga naar eind7. komt in gedachten. Het heet ‘Van de valsspelers’ en gaat zo:
Daar flitst het goedgeborgen
ik over overvolle hoofdwegen en is niet snik
Wat tippel jij nu kundige nietsnut
over dat door anderen uitgestippelde pad
je handen te kort om bezit te omvatten
en het oog te schichtig voor de geneugten van jatten
Die kundige nietsnut lijkt me onze hedendaagse dynamische Jan Salie, inderdaad, op het door anderen uitgestippelde pad, te kort en te schichtig. Aan geneugten, laat staan die van jatten, mag zo iemand al helemaal niet denken. Hij zou zich er in verslikken. Onze Jan Salie bezuinigt! We moeten de toestand in de wereld eens wat dichter bij huis gaan bekijken. Het minder interessante verhaal zal ik u besparen. Het gaat natuurlijk helemaal zo slecht nog niet in dit landje. (Het verkleinwoord - landje - is in dit soort mededelingen gebruikelijk en draagt niet onaanzienlijk bij aan de overtuigingskracht ervan.) We kunnen op onze voorzieningen en prestaties trots zijn. Een plaats waar rust, stabiliteit en betrekkelijke orde heerst. Dat verhaal dus niet; nu eens een ander. Er zit rot en bederf in het raamwerk van het publieke domein. Het bedrieglijke is dat je het niet hoeft te zien als je niet wilt. Het oogt immers allemaal heel prettig. Rechtsstaat, democratie, welvaart. Er zou niets aan de hand kunnen zijn. Ik schetste echter al een minder prettige | |
[pagina 142]
| |
buitenwereld, die hinderlijk dichtbij komt; maar ook zonder dat hecht zich een bijtend goedje aan het vernis van eerbiedwaardige instituties. Dat spul heet ontoereikendheid. De kern van dit verhaal is, meen ik, dat in onze samenleving wat eens voldeed nu ontoereikend wordt, terwijl het niet meer tot aanpassing in staat of geneigd is. De oorzaak zou weleens een combinatie van frictie en complexiteit kunnen zijn. Wie tot zich laat doordringen hoe ingrijpend de laatste halve eeuw bijvoorbeeld morele opvattingen, gezinsrelaties, arbeidsverhoudingen, mobiliteit, techniek, persoonlijke welvaart, godsdienstig beleven, of de positie van de jeugd veranderd zijn, kan zich slechts verbazen over hoe onveranderd partijvorming, overlegstructuren of politieke democratie in dezelfde periode bleven. Dat geeft frictie. De verbrokkeling van een ooit eenvoudig wereldbeeld, de enorme groei, relatief en absoluut, van de overheid in de samenleving, de sterk toenemende globale interdependenties, de kwantitatief en inhoudelijke alsmaar verdergaande vertakking van interactiepatronen tussen bestuurders en bestuurden. Dat zijn enkele voorbeelden van een in objectieve zin enorm toegenomen complexiteit, die wonderbaarlijk genoeg in het publieke domein in feite wordt miskend. Een bedrijf dat de omzetgroei van de overheid over de afgelopen halve eeuw zou hebben doorgemaakt zou bijna onherkenbaar zijn veranderd in structuur, werkwijzen, soort en selectie van bestuurders. De opdracht van de publieke structuren en daarbinnen functionerende ambtsdragers is in zeer beduidende mate anders en complexer geworden. Doordat echter juist politieke structuren hun legitimatie eerder buiten dan binnen een zakelijke beoordeling van doel en middelen vinden, is aanpassing achterwege gebleven en doemt in het Westen het spookbeeld op van machteloze ontoereikendheid rond al te vertrouwde democratische instituties. Rot en bederf zijn de symptomen van decadentie. De decadentie van de klassieke Jan Salie was zijn algeheel gebrek aan fut en energie. Vrijwel niemand praat daarom over decadentie in het publieke leven van vandaag. Wie over de handel en wandel van publieke ambtsdragers nog wel eens verbijsterd raakt, raakt dat nu bijna altijd vanwege een teveel aan energie en een overmaat aan beweging. Fut is wel het laatste dat onze politici en bestuurders ontzegd kan worden. Daarmee lijkt Jan | |
[pagina 143]
| |
Salie uit onze vaderlandse familie verbannen, naar het hofje, zoals Potgieter het wou.Ga naar eind8. Dat is echter slechts schijn, misschien wel kunstmatig instandgehouden schijn. Want de energie levert geen vooruitgang en de beweging geen bestemming. Jan Salie heeft honderdvijftig jaar later zich een geraffineerd dynamische vermomming aan laten meten. Geen tijd om slemp te schenken, maar modern, bij de tijd, altijd bezig. Heel druk. In het decor van burgeroorlogen, volksverhuizingen, armoede, botsingen van culturen, mensenrechten, globalisering, economische aardverschuivingen, en democratie ná de nationale staat, problemen die we maar half tot de onze rekenen en die ons voor de andere helft in totale verwarring brengen, wordt op het nationale schouwtoneel de ontoereikendheid in decadente beweging verpakt. De tekenen zijn zichtbaar voor wie het goede sceptische oog heeft. Je moet niet in de eerste plaats kijken naar wat het meest op decadentie lijkt. De kleine corruptie, zoals recente wethouderskwesties en dergelijke, dat zijn eerder tekenen van hernieuwde ijver het alledaagse kwaad bloot te woelen, zonder indicatie dat er wat anders dan altijd aan de hand is. Dat overleeft ons bestel wel. Veel ernstiger lijkt een verval van bestuurlijk ethos. Ten onrechte gebruikt men tegenwoordig het woord ‘regent’ wel eens, wanneer een terugval naar minder open, autocratische bestuursmethoden wordt waargenomen. Dat miskent, dunkt me, wat er aan de hand is. Wat in een andere tijd het regentendom, juist in onze burgerlijke republiek, kenmerkte was het ethos van een burgerlijke inzet voor de publieke zaak. Het laat-twintigste-eeuwse bestier van staatszaken kenmerkt zich veeleer doordat het stevig in handen is van een professionele, maar ook gesloten kaste van politici met eigen taal, agenda en doeleinden, die elkaar beter begrijpen dan de burger. Wat het echter weer van een autocratie onderscheidt, is het ontbreken van eigen, van binnenuit komende doeleinden. De politiek lijdt in een overtrokken mate aan wat David Riesman other directedness heeft genoemd.Ga naar eind9. De Amerikaanse politieke cultuur verleent ons meer kijkjes in de keuken dan de Nederlandse, zoals onlangs weer in de dagboeken van Haldeman, de stafchef van Nixon.Ga naar eind10. De lezer wordt getroffen door de volstrekte gerichtheid op pers en peilingen, | |
[pagina 144]
| |
van dag tot dag, soms van uur tot uur van in dit geval de zogeheten machtigste mannen ter wereld. Misschien is het hier te lande iets minder extreem, helaas weten we er minder van en wordt er meer verhullend over gesproken, maar er is alle reden aan te nemen dat pers, publiciteit, peilingen en hoe over te komen dagelijkse aandacht van ministers en politici hebben en dus sterk richtinggevend zijn. Dat genereert het soort leiderschap, dat met het woord democratisch te mooi omschreven is, omdat het zijn legitimiteit niet aan de kwaliteit van bestuur ontleent, maar aan het volgen van een trillend in het rond bewegende kompasnaald. Onze hedendaagse dynamische Jan Salie. Langzaam maar zeker glijdt dan achter een inhoudsloos gevoel van vertrouwen, achter algemene bevindingen, achter zogeheten politieke verhoudingen, achter een onbestemde geloofwaardigheid van gezagsdragers, dan wel het zijn van aangeschoten wild, de zaak zelve en de kwaliteit daarvan bijna ongemerkt weg. Dat is ontoereikendheid. Ontoereikend in de ontreddering die ik eerder schetste tegenover de problemen in Europa en de wereld, van welke men het zich toch niet kan permitteren ze van een ander te noemen. Ontoereikend om de eigen samenleving als verzorgingsstaat tegelijk te koesteren en te beheersen, voor een niet onbelangrijk deel overigens vanwege het feit dat het oordeelsvermogen van wetgevers en uitvoerders achter dezelfde rand van verondersteld draagvlak en van de gevoelens van de dag verdwenen is. Ontoereikend in het eigen aanpassend vermogen van de overheid op meerdere niveaus. Een regeerakkoord, dat alle sectoren van de samenleving aanpakt, behalve de reorganisatie van de eigen professie: de rijksdienst, het binnenlands bestuur en het parlementaire systeem, waarover de laatste decennia toch enkele boekenplanken zijn volgeschreven. Sommigen dachten vroeger dat het onvermogen tot zulke verandering aan de regeringsdeelname van het CDA lag. Ontoereikendheid ook lokaal, ook in het eigen Amsterdam dienen waarschuwingssignalen te klinken. De kwaliteit van het bestuur blijft voortdurend in discussie; het vermogen de eigen positie goed in te schatten en te benutten is steeds weer kwestieus; en de regiovorming, noodzakelijk als die is, verloopt via een proces dat wel heel moeilijk enthousiasme teweegbrengt.Ga naar eind11. | |
[pagina 145]
| |
Ontoereikend ook in de meer triviale bestuurlijke kwaliteit van de beslissingen van alledag. U vergeeft me dat ik de voorbeelden dicht bij huis neem. Een faculteit tandheelkunde sluiten en binnen tien jaar weer openen, is - wat de dwingende argumenten toen en nu, voor en tegen ook zijn - bestuurlijk niet welgedaan.Ga naar eind12. Na intensieve studie en uitvoerige parlementaire discussie een stelsel van studiefinanciering invoeren en vervolgens gedurende inmiddels vele jaren uitsluitend met de afbraak ervan bezig zijn, is - hoe de zaken ook liggen - bestuurlijk niet aan de maat. En de zekerste lakmoesproef voor het verval van publiek bestuur is of men met de goede of de verkeerde agenda bezig is. Het lijkt de verkeerde agenda - en een symptoom van bestuur in isolement - om tijdens formatieonderhandelingen een herstructurering van de programmastructuur in het hoger onderwijs te bedenken, in omstandigheden waarin precies zo'n herstructurering na twintig jaar gezwoeg nog amper zijn beslag heeft gekregen en dus bij zowel hogescholen als universiteiten, na ingrijpende reorganisaties, nu de invulling naar inhoud en kwaliteit op de agenda hoort te staan. Differentiatie van cursusduur binnen de bestaande structuur, of als aanvulling daarop - korte tweejarige cursussen bijvoorbeeld - is daarbij tot nu toe steeds door de overheid, en de werkgevers, van de agenda afgehouden en is juist vorig jaar, naar aanleiding van het door de overheid eenzijdig verlengen van de technische studies, er door de universiteiten weer opgezet. Dat het hele idee als voornaamste inspiratie de eigen financiële problemen van de politiek met de studiefinanciering kent, geeft wellicht al een voldoende basis voor een inhoudelijk oordeel. Het is, na alles wat we al hebben beleefd, de meest brute invasie van de studiefinanciering, een sociaal zorgsysteem voor een categorie jongeren, in wat in een écht kennisland het autonome domein van universiteiten en hogescholen zou zijn. Zo staat de publieke zaak er voor! Niet best, in dit verhaal. Bestuurd door een overheid, die de kennelijke overtuiging heeft dat dit land al bezuinigend best de eenentwintigste eeuw in kan gaan, aangemoedigd door vele bedrijvige Jan Salies die het nog verder na de komma narekenen, allen gelovend in koopkrachtplaatjes en inkomensverdelingen, de sterkste schouders en de zwaksten in de samenleving, omdat, zoals ze | |
[pagina 146]
| |
het zo mooi kunnen zeggen, achter al die cijfers mensen schuilen. Mensen, die als ze de kans krijgen bezig zijn de staat te verlaten, die andere agenda's hebben, met andere problemen worstelen, en andere vormen van burgerschap aan het uitproberen zijn, omdat ze de ontoereikendheid beu zijn. Die bij de bestuurders van land en stad wel inspiratie zouden willen vinden, maar weten hoe dat zit, en dus niet zo verbaasd zijn dat een nieuwe regeringscoalitie weinig inspiratie in overigens dikke stukken toont, maar wel verbaasd zijn dat de politieke leiders, met dit feit geconfronteerd, zich niet meer verweren, maar één stap verder in decadentie zetten en plechtig verklaren dat het zo hoort.Ga naar eind13. Op die manier komen we via de moderne Jan Salie weer bijna bij de originele van Potgieter uit. Wat heeft dit alles - afgezien dan van de daarnet gegeven voorbeelden - nu met de universiteit te maken? ‘Niets’ is een heel goed antwoord, maar het past niet zo goed in dit verhaal. Inderdaad, zo huiselijk als het klinkt, wanneer een politicus weer eens zijn licht laat schijnen over de kwaliteit van hoorcolleges, over de vereiste kwalificaties van de afgestudeerde, of over beste internationale aansluiting van diploma's, zo ongebruikelijk is het - ik waarschuwde u al aan het begin - als vanuit de universiteit wat over de toestand in de wereld te berde wordt gebracht. Het is dus zeker rustiger, wanneer publieke sector en universiteit hun eigen gang gaan. Toch probeer ik een ander antwoord. De toestand van de publieke zaak en hetgeen een universiteit beweegt, horen veel met elkaar van doen te hebben. Eerst natuurlijk, na zo'n mopperig verhaal, de hand in eigen boezem. Deugt het bestuur van de universiteit? Ja en nee. Ik zou niet durven beweren dagelijks met de juiste agenda bezig te zijn. Nogal wat afleiding en ongein vullen het academisch jaar. En ik ben er niet van overtuigd dat inspiratie al onze beleidsnota's doordrenkt. Wel ben ik ervan overtuigd dat we - als een soort koekoeksjong deel van de publieke sector - veel te veel kunstjes uit die sector hebben geleerd. De hedendaagse dynamische Jan Salies zijn onder ons. Hoeveel beweging is er niet, onder zulke welluidende namen als democratie, rechtsbescherming, emancipatie, overleg, maar zonder doel en bestemming. Hoe vastgelopen is wat wij koesteren. En hoe weinig creatief zijn we om die | |
[pagina 147]
| |
welluidende zaken betere inhoud te geven. De recente Leidse bestuurscrisis heeft helaas nog eens het beschamende schouwspel laten zien van een academische gemeenschap die het eigen spoor bijster raakt, wanneer vreemde spelregels uit parlementaire koker binnen de universiteit overheersen.Ga naar eind14. Niettemin durf ik ook te beweren dat afleiding en ongein afnemen in plaats van toenemen en dat in Nederland nuchter beschouwd de hedendaagse universiteit een eiland van kwaliteit in een zee van gemodder is.Ga naar eind15. Het nieuwe kabinet beveel ik beleefd aan, wanneer men het plezier over de eigen plannetjes te boven is, een echte bijdrage aan deze ontwikkeling te leveren door de vijfentwintig jaar oude wetgeving inzake universitair bestuur - dat kan dus wél weer! - bij de tijd te brengen, met name op het punt van de verhouding tussen de universiteit en haar onderdelen.Ga naar eind16. Terug naar waar we het over hadden. Dat was over engagement. Het engagement dat de universiteit dient te hebben met de publieke zaak. Dat ook omgekeerd het publieke domein bij het hoger onderwijs betrokken zou moeten zijn, waag ik trouwens ook te zeggen. Een wederzijds engagement. Het betoog zal hebben duidelijk gemaakt dat het niet om een engagement zonder problemen gaat. Maar het moet wel gevoed en onderhouden worden. Dat een overheid moet investeren in de kennisinfrastructuur is juist en al zo vaak gezegd. Het klinkt alleen wat afstandelijk. Laat ik het eens op een minder gebruikelijke manier zeggen. Een overheid - juist een democratische die de staat niet als haar eigendom beschouwt - hoort een actieve interesse te hebben in de culturele en intellectuele elite, gaat het debat aan, snuift nieuwe ideeën op, koestert die als de zuurstof die men ademt, maar selecteert en geeft leiding aan het land, meer het accent leggend op argumenten dan op gevoelens in het ochtendblad, meer het oog op de toekomst dan op de waan van de dag. Het is duidelijk wat de universiteit dan te doen staat. Zich met inspanning van alle krachten, met wijs gebruik van de toevertrouwde middelen, volledig inzetten voor het op termijn vermeerderen van de kwaliteit van het bestaan, de welvaart en het welzijn, van de burgers en van medeburgers elders. Het zal in onze samenleving moeilijk zijn instituties te vinden, die behalve deze intentie ook de resultaatverplichting met zoveel zekerheid op zich kunnen nemen. De | |
[pagina 148]
| |
universiteit is daartoe een vrijplaats voor denken en zoeken in alle richtingen. Het is uiteraard geen vrijplaats voor wie niet op deze verantwoordelijkheid persoonlijk aangesproken wil worden. Zulke aardige oudejaarsvieringen als die van Jan, Jannetje en de kinderen zijn bij de Universiteit van Amsterdam in onbruik geraakt en dus kunnen we Jan Salie ook niet zo in de familiekring onderhanden nemen en zo nodig naar het hofje sturen. Jammer wel. Laat het echter wel vaststaan, nu de universiteit voor haar publieke hoofdtaak staat en voor haar vele andere verantwoordelijkheden, publieke en private, in toenemend moeilijke omstandigheden van gemengde publieke en private financiering en soms gemorrel aan haar fundamenten, dat ze nu haar medewerkers directer en persoonlijker dan ooit op verantwoordelijkheden zal moeten aanspreken. Studenten horen het best mogelijke onderwijs te krijgen. Culturele waarden horen kritisch onderzocht en overgedragen te worden. Grenzen van wat we dachten te weten horen te worden overschreden. Mogelijkheden van de menselijke geest horen we te beproeven. En minder kan het niet. Een wederzijds engagement, en een kritisch engagement. Natuurlijk werkt een engagement niet, als het niet kritisch is. We hebben het niet over dwepen. Er is echter een specifiek argument dat met het gebruik van kennis te maken heeft. Onze moderne, dynamische Jan Salies hebben er een handje van in hun machteloze ontoereikendheid om meer kennis te roepen. Ze zijn daarmee tijdelijk van het probleem af en universiteiten en andere kenniscentra zitten ermee, en kunnen er trouwens ook weer een centje aan verdienen. Een onkritische houding brengt hier niet aan het licht dat in vele gevallen het geen ontbrekende kennis, maar eigengemaakte maatschappelijke belemmeringen zijn, die in de weg zitten. We weten heel goed wat onze werkeloosheid veroorzaakt, maar het wegwerken daarvan heeft niet de hoogste prioriteit, in tegenstelling tot wat wordt meegedeeld. De nog juist iets hogere prioriteit is het behoud van de sociaal-economische structuren die we gewend zijn en in het behoud waarvan alle georganiseerde belangen zijn geïnvesteerd. We weten ook meer over armoede aan de onderkant van de samenleving, dan dat we met die kennis zouden kunnen volhouden dat er inderdaad niet aan de doeltreffendheid van onze | |
[pagina 149]
| |
bestaande sociale voorzieningen getwijfeld kan worden.Ga naar eind17. Niettemin valt de keuze tussen die kennis en de uitgeholde karrensporen in het voordeel van de laatste uit. Velen stellen al hun hoop op de technologie. En dat is zeker beter dan niets. Maar het is niet zo dat de achterstand van Europa op het gebied van bijvoorbeeld telecommunicatie, software en interactieve media aan het gebrek aan relevante kennis ligt. Die achterstand ligt gewoon aan de ontoereikendheid van Europese staatslieden zelfgemaakte belemmeringen en antieke structuren in Europa op te ruimen. Vandaar kritiek, steeds weer kritiek, die vroeger nog als politiek naïef kon worden afgedaan, en nu al lang niet meer. Maar u en ik hebben er vanmiddag meer dan genoeg van. Het is weer eens tijd met inzet aan het werk te gaan. Ik wens, naar ik aanneem mede namens u, het nieuwe kabinet een kennisintensief academisch jaar toe, in de hoop dat het voor elk van de kabinetsleden een schok van herkenning zal zijn. En als we daar zo dadelijk op drinken, zal het waarachtig geen salie wezen. |
|