De breekbaarheid van het goede
(1998)–Jankarel Gevers– Auteursrechtelijk beschermdBijdragen aan de idee van een universiteit
[pagina 87]
| |
[pagina 88]
| |
Mon cher philosophe, ce siècle cy ne vous parait-il pas celui des révolutions, à commencer par les jesuites et à finir par la Suède, et peut être à ne point finer? Voicy une révolution qui m'arrive à moi. On dit, je ne sais où, qu'on ne peut servir deux maîtres; j'en veux avoir quatre pour n'en avoir point du tout et pour jouir pleinement du plus bel apanage de la nature humain qu'on nomme liberté. | |
[pagina 89]
| |
we maken deze eeuw meer mee dan we verwerken kunnen. Dat dacht ik laatst nog eens, toen ik voor mijn boekenkast stond. Soms schiet de herinnering tekort, maar als het niet geheugenverlies is, dan is er wel een groteske vertekening, die onze gemoedsrust nog enigszins in stand houdt. Wees gerust, ik doel nu niet op de verschrikkingen van de wereldgeschiedenis tot op de dag van vandaag, maar op een kalmer thema, dichter bij huis. Het opruimen van de boekenkast is een goede aanleiding voor meerdere afgeleide bezigheden: mijmering, herinnering, ontdekking, en ook het maken van deze opmerkingen. Ik blijk in mijn kast nog een vergeten hoekje ‘kritische universiteit’ te hebben staan. Zo'n kleine vijftig strekkende centimeter geschriften - niet zoveel, gezien de productie van toen, maar genoeg voor vandaag - over wat tussen 1965 en 1975 mijzelf en velen bezig hield, en wat ik nu wonderlijk genoeg bijna vergeten was. Er is geen gebonden boek bij, wel veel al vergeeld en bros papier, nogal wat niet meer bestaande periodieken. De vorm heeft kennelijk met het vergeten te maken. De ‘kritische universiteit’ was de theorie en de beweging tegelijk, die het studentenprotest en de universitaire revoltes van de jaren 1968 en 1969 en de daarop volgende eerste schreden van de universitaire bestuurshervorming begeleidde. Ik blader door het speciale nummer over ‘mei 1968’ van het Franse tijdschrift Esprit, dat al in juni/juli 1968 verscheen. Paul Ricoeur: ‘... l'Occident est entré dans une révolution culturelle qui est bel et bien sa révolution, la révolution des sociétés industrielles avancées, même si elle fait écho ou emprunt à la chinoise... Cette révolution attaque le capitalisme... elle attaque la bureaucratie... elle attaque enfin le nihilisme... tel un tissu cancéreux... L'entreprise est gigantesque; elle prendra des années, des décades, un siècle...’Ga naar eind1. Tien jaar later wijdt Esprit weer een nummer aan de universiteit. Onderzoeken en lange interviews moeten de onzichtbaar geworden hervormingen binnen stil geworden universiteiten aan de oppervlakte brengen. De bijdragen van Ricoeur van een decennium terug in herinnering roepend, vindt de inleider het nu nodig te zeggen: ‘Pourquoi publier aujourd'hui une nouvelle enquête? Essentiellement pour montrer que l'Université continue d'exister ...’Ga naar eind2. | |
[pagina 90]
| |
Natuurlijk komt de theorie eigenlijk, zoals het hoort, uit Duitsland overwaaien. Nu ik het weer in handen heb gehad, zou ik voor geen geld het Handbuch zur Demokratisierung der Hochschule meer kwijt willen. Het heeft de heldere titel: Wider die Untertanenfabrik. Dan kan er weinig meer misgaan. Drie hoofdtaken heeft de kritische universiteit. ‘1) Permanente Hochschulkritik...; 2) Verbreiterung und Intensivierung politischer Praxis...; 3) Vorbereitung der Studenten auf die Praxis der Wissenschafts- und Gesellschaftspolitik... und Unterstützung der kritischen Intelligenz...’Ga naar eind3. Dat was de Freie Universität Berlin in 1967. Op 28 september 1967 komt de Kritiese Universiteit naar Amsterdam. In de aula aan het Spui spreekt Ton Regtien. De aanleiding is wat dun, zoals hij zelf even later toegeeft: de benoeming van de Amerikaan Fiedler tot gastdocent. ‘[De] werkelijke toestand is dat de universiteit van vroeger, als een los van de maatschappij gedachte ivoren toren, thans wordt omgebouwd tot een soort van ivoren fabriek, een grote hygiënische broedbak voor jong intellekt... Het is tegen deze onderwerping van de wetenschappelijke opleiding aan de direkte belangen van invloedrijke pressiegroepen uit de maatschappij dat studenten, wetenschappelijke ambtenaren en hoogleraren zich gezamenlijk zouden moeten verzetten.’ Regtien lijkt het twintig jaar later in zijn Herinneringen ook zelf alweer goeddeels vergeten te zijn.Ga naar eind4. Het is met de kritische universiteit in Amsterdam ook niet zoveel geworden. Vietnam, Provo en Maagdenhuisbezetting waren wel mede de ingrediënten ervan, maar eisten elk voor zich toch meer aandacht op. Rustig werd het nog niet aan de universiteit. Ik blaas het stof van de pocket Universiteit en klassenstrijd af. Miklós Rácz gebruikt hierin gespierde taal om de stand van de wetenschap op te nemen. ‘Een van de meest geslaagde en misleidende kamouflages waarin de eis tot waardevrijheid verborgen wordt is de eis om vooral “kritische” wetenschap te beoefenen... [K]ritische wetenschap was namelijk een regelrechte a a n-v a l op de bourgeois geëngageerdheid van wetenschap... was niets anders dan de verwerping van de bourgeois partijdigheid... [m]aar nu wordt deze leuze door de reaktionairen gebruikt. Nu, in 1972, is “kritische wetenschap” een wapen van de reaktie.’ Rácz analyseert vervolgens de dan 25-jarige Amsterdamse politicologie studie. ‘... [D]e verplichte | |
[pagina 91]
| |
literatuur... [bestaat] alleen uit werken die met hart en ziel het kapitalisme toegedaan zijn; boeken die het marxisme voor de zoveelste keer “weerleggen”; boeken die “het totalitaire kommunisme” voor de zoveelste keer brandmerken.’ Het Repertorium van de sociale wetenschappen, deel I, Politiek, ‘bestaat hoofdzakelijk uit leugens, onkunde en onjuistheden. Het is een platvloerse aanfluiting van alles wat wetenschap is.’ En over het onderzoek: ‘... [O]ok in dit opzicht [valt] niets positiefs te melden. Irrelevante, onbenullige onderzoekjes, die ook nog op een abstrakt-empirische manier opgezet zijn.’ ‘Waarom leert men dan niet wat “demokratie” is uit Sovjet-, Chinese of DDR-boeken? Waarom gebruikt men niet... uitsluitend werken die van het historisch-materialisme uitgaan?... Zou dat onjuist zijn? Waarom [wel]... boeken die vol staan met de afschuwelijkste leugens en beschuldigingen t.a.v. die samenlevingen?’ Kortom, de politicologie is ‘zélfs naar burgelijke maatstaven gemeten, beneden ieder peil, zij is een bourgeois ideologie in optimaal dwergformaat’. De Haagse Post ruimde twee pagina's in voor een lovende recensie.Ga naar eind5. Het boek oogt nog fris en zit goed in de band, ongetwijfeld omdat het door Van Gennep uitgegeven werd. Ook Te Elfder Ure houdt het papier-technisch nog redelijk met het vorderen der jaren. Het rommelt er nog lang in na. Een heel nummer van het tijdschrift wordt gewijd aan een polemiek met de ‘rechtse’ Marius Broekmeijer, die zijn eigen aanhang en brochure Wetenschap en democratie had. Siep Stuurman, Frans Becker en Geert Jan van Oenen openen de aanval vanuit het ‘linkse’ kamp. Wat werden er een bomen opgezet in die tijd, begin jaren zeventig, toen de WUB nog moest worden ingevoerd. Gaat het met de universiteit nu goed (‘links’) of slecht (‘rechts’) als tijdelijk aangestelde stafleden en studenten méér te zeggen krijgen. De brochure van Broekmeijer, die het einde van universitaire kwaliteit aankondigt, is door tweehonderd stafleden uit het hele land ondertekend en onze drie linkse helden krijgen vijfendertig bladzijden van Te Elfder Ure voor de stelling dat dit een onjuiste en gevaarlijke actie is. Het zou met de kwaliteit juist wel eens heel goed kunnen gaan, wanneer staatssecretaris Klein de WUB van Veringa onverkort invoert. Heeft niet de onderzoeker Jan Best in Folia Civitatis verklaard dat hij zonder studenten het Lineair A niet zou hebben ontcijferd? Met | |
[pagina 92]
| |
instemming citeert men mijn voorganger op deze plaats, mr. G.P.J. Cammelbeeck, die bij de opening van het academisch jaar op 3 september 1973 de WUB slechts een betrekkelijke democratisering noemde en zei: ‘Het is een begin van een langzame vaak moeizame weg, gaande van democratisering aan de basis en uitmondende in democratisering aan de top.’ Het lijkt me in dit verband niet meer dan fair ook te citeren wat in die tijd over hetzelfde onderwerp door mij geschreven werd. Het staat wel in een heel andere hoek van de kast: ‘... een wat vermoeide universiteitsbevolking, die wel even heeft deelgenomen aan de discussie over de wet, maar daar toch haar eigen problemen niet in herkende en tenslotte daarnaar terugkeert, de wet... latend voor wat het is: een... door “links” en “rechts” beide, zij het om verschillende redenen, als knellend ervaren werkkader.’Ga naar eind6. Doch dit terzijde. De auteurs in Te Elfder Ure sluiten af met een prachtzin als coup de théâtre: ‘Het is - helaas - volstrekt duidelijk hoe de zaken liggen: Achter de 200 van Broekmeijer staan de 200 van Mertens.’Ga naar eind7.
We maken inderdaad meer mee dan we kunnen verwerken. Ik sta veel te lang voor die boekenkast. Moeilijk om je weer los te rukken. Waarom eigenlijk die verbazing dat het zo goed als verloren was? Er is veel dat je ook beter maar snel kunt vergeten. Heel nadrukkelijk voorbij is dat allemaal. Voorbij, dat idioom dat net als de blouse van een tv-omroepster de boodschap van alle belang ontbloot. Voorbij hopelijk het wel erg geringe respect voor argumentatieregels en het al te geestdriftig spelen op de man. Gelukkig heeft de geschiedenis de vorm van marxisme afgestraft, die achter elke kapitalistische boom een boef en in elke beerput van de heilstaat een engel vond. Die wetenschappelijke waarheid is de laatste jaren proefondervindelijk gefalsificeerd. Wat een kinderlijke onzin hadden we daarvóór over elkaars hoofden uitgestort en het leek zo serieus. Maar het komt nooit meer terug, zo lijkt het nu. De economische onderbouw heeft geheel tegen de voorspellingen van het historisch-materialisme in precies de andere bovenbouw dan de bedoeling was aangepakt. Europa kreeg plotseling een ander aanzicht dan twintig jaar geleden en wij zijn misschien wat meer Europeanen van de Oeral tot de Atlantische Oceaan geworden, waardoor goed en kwaad in die | |
[pagina 93]
| |
contreien wat gelijker zijn verdeeld. Marx is weer gewoon een interessante negentiende-eeuwer en themanummers over universitaire democratie zijn niet meer zo gemakkelijk aan de man te brengen. Toch is er iets anders, dat bijna kwijt was en waarvan je je dat nu niet met een zucht van verlichting, maar met spijt zou kunnen realiseren. Het verhaal van de kritische universiteit zou vandaag de dag dan passé zijn, toch klinkt in die constatering iets onwaarschijnlijks door. Universitaire verhalen, waarover de rector dit lustrumjaar bij de Dies sprak, gaan zo maar niet voorbij. Ze kunnen ondersneeuwen onder andere verhalen, bijvoorbeeld het nu zo populaire verhaal van doeltreffendheid, of ze kunnen lijden onder een algehele, postmoderne afkeer van grote, meeslepende verhalen, maar helemaal verdwijnen, nee, dat lijkt niet erg waarschijnlijk.Ga naar eind8. De ‘kritische universiteit’ was wel een wat raar verhaal, overlopend van radicaal en nogal opgelegd links, behept met een loodzware maatschappij- en kentheorie, en gegoten in de taal van een geëxalteerd soort padvinderij. De ruwe bolster bevatte echter een blanke pit. Kennis was niet zomaar iets; wetenschap was een hoog principe; en de universiteit een geduchte mee- of tegenspeler. En bovenal: de maatschappij moest op haar tellen passen, want ze voelde de hete adem van de academie in de nek. Dat was toch eigenlijk wel mooi. Kennis die zo belangrijk was, dat je ze in goede en slechte soorten had, welke de wereld dienovereenkomstig tot hemel of hel maakten. Universitair onderwijs dat de student tot zo mondig mens zou vormen, dat deze zich zonder mankeren met de goede maatschappelijke belangen zou associëren om intellectueel leiding te gaan geven aan de emancipatie van de mensheid. Twintig jaar postmoderner geworden en geremd door een aantal ontwikkelingen in de wereld van de feiten, willen we ons zo nu niet meer uitdrukken. Wat echter bij nadere beschouwing opnieuw wel weer zou kunnen bevallen, is de essentiële rolverdeling in het verhaal. Die rol van de hete adem van de academie. Bij nog nadere beschouwing is er eigenlijk iets heel vreemds gebeurd de laatste twintig jaar. De kortstondige beweging van de ‘kritische universiteit’ speelde zich af op de lange golf van de verstatelijking van de universiteit als institutie. De kritische universiteit was daarin het tot nu toe laatste, krampachtige en vergeefse gebaar om een van de | |
[pagina 94]
| |
meer recente effecten van die verstatelijking te keren, te weten: de verbluffende groei van afgeleide ten koste van autonome functies van de universiteit. We zijn ons van die ontwikkeling niet altijd bewust, omdat we zo meedenken met de tijd. Soms realiseer je je het echter met verbijstering: dat alles aan de universiteit voortaan moet dienen voor iets anders. De bestudering van een ‘kleine’ taal of exotische cultuur kan nog net, omdat het zo aardig aansluit bij de problemen van minderheden. Het zoeken naar de oorsprong van het heelal en de fundamenten van de materie heeft gelukkig nogal wat technologische effecten. Allemaal dragen we natuurlijk bij, zo al niet aan de economische groei, dan toch aan de geestelijke verheffing van het vaderland. Zo'n wijze van zien, waarin universitaire taken gelegitimeerd dienen te worden met verwijzing naar een maatschappelijk belang, leidt natuurlijk vrij direct tot de rolverdeling waarin die belangen dicteren wat de universiteit zal leveren. Nog nooit was het verhaal zo plausibel, dat de overheid van de universiteit uiteraard verantwoording en rendement zal eisen. Dat zou overigens, dunkt me, met meer gratie en gevoel voor verhoudingen in orde komen, wanneer de eis met iets minder vanzelfsprekendheid gesteld werd. Nu de lange golf van verstatelijking lijkt te keren, zoals ik bij eerdere gelegenheden op deze plaats betoogd heb, is er op tal van punten de noodzaak, terwijl er tegelijk de ruimte voor ontstaat, dat universiteiten zelfstandig hun koers bepalen en hun eigen, authentieke aard tonen. Juist dan is het opmerkelijk dat tal van essentiële bestanddelen van die ware aard kwijt blijken te zijn. De universiteit is versuft geraakt, overweldigd door de vrijwel unaniem geworden definitie van haar opdracht, zowel binnen als buiten haar poorten, als die van een instituut dat zin en nut ontleent aan van elders afkomstige overwegingen. Wat we, uit de versuffing opgeschrikt, blijken te zijn is elders bedacht: van de structuur van het curriculum tot de organisatie van het bestuur, van de financieringsprikkels tot de resultaatsverplichtingen, van de betaling van het personeel tot de instroom van studenten. Daartegen trok de kritische universiteit ten strijde, maar ze vond natuurlijk óók wel dat vrouwenstudies de emancipatie dienen, en ontwikkelingsstudies het terugdringen van de armoede, en economie en | |
[pagina 95]
| |
rechten bij voorkeur de misdeelden en ontrechten. Wie de academie tracht te wekken uit haar ene sluimering betreedt gemakkelijk het terrein van weer andere verlokkingen. De universiteit is er voor alle seizoenen en ze betekent van allerlei voor van allerhande. Dat maakt haar gemakkelijke prooi en die gedachte op zich roept van tijd tot tijd weer bescherming op. De ‘kritische universiteit’ is het niet gelukt, al is er misschien de kwaliteitszorg voor het onderwijs toch van overgebleven. De hete adem van de academie bleek nog goeddeels uit de longen van de staat te komen en dat hadden we zo rond 1970 nog niet zo in de gaten, of het kwam ons te goed uit. Ruim twintig jaar later beschouw ik de ontstatelijking van de universiteit als een ingezette trend. Het zal een lang en moeilijk pad worden. Zulke verschillende factoren als de herontdekte dimensie van Europa als universitaire ruimte, de internationalisering, de noodzaak van differentiatie op het vlak van stelsels van hoger onderwijs, de blijvende budgettaire problemen van de overheid, de terugtred van de nationale wetgever, het besturen op afstand, en - laten we hopen - onze eigen mondigheid, wijzen echter alle in diezelfde richting. Universiteiten zijn dus aan zet. In menig opzicht hebben ze hun rol opgepakt. Op bewonderingswaardig efficiënte en flexibele wijze hebben ze de massale toestroom van studenten in hun traditionele organisatie opgevangen. De kwaliteit van onderwijs en onderzoek is er stellig niet door gekelderd en waarschijnlijk, zover te meten, tenminste redelijk op peil gebleven en op onderdelen nog gestegen. Opgelegde hervormingen in bijna alle aspecten van de organisatie zijn over het algemeen betrekkelijk geruisloos doorgevoerd. De algehele uitgangspositie van de Nederlandse universiteiten in Europa is in elk geval ruim voldoende. En niettemin beschrijf ik de situatie van diezelfde universiteiten momenteel met overtuiging als precair en verward. De oorzaak is dat universiteiten zichzelf niet zijn. Er is een gapend gat tussen zelfbeeld, ambitie, ideaal en daaruit voortvloeiend gedrag aan de ene kant, en realisatiekansen, conflicterende omstandigheden, publieke percepties en tegelijk ook daaruit voortkomend gedrag aan de andere kant. Het wringt tussen massa-universiteit en elite-universiteit, tussen onderwijsuniversiteit en onderzoeksuniversiteit, tussen wetenschappelijke | |
[pagina 96]
| |
opleiding en beroepsopleiding, tussen het aantal universiteiten en de aard ervan, tussen de autonome en de afgeleide functies, tussen intellectueel leiderschap en slaafse afhankelijkheid. Met name voor dit laatste aspect van het intellectueel leiderschap is het jammer dat de ‘kritische universiteit’ bijna vergeten was. Zou het niet goed zijn, wanneer wat voos, verkeerd, onredelijk, onbillijk, onwaar, onwaarachtig, opgeblazen en infaam was de hete adem van de academie in de nek voelde? Zou dat niet zowel voor de samenleving, als ook voor de universiteit zelf goed zijn, om haar postuur en identiteit te hervinden? Het is de omkering van rollen, waar we op uit zouden moeten zijn.Ga naar eind9. De verstatelijkte universiteit legitimeert zich uiteindelijk slechts door bijna letterlijk te verdwijnen achter de functionaliteit van steeds meer afgeleide taken, die naar believen ook door anderen vervuld zouden kunnen worden, wanneer dat maar doelmatiger mocht zijn. Daartegenover staat de in haar Europese geschiedenis wortelende autonome universiteit, die niet van de staat, doch van de burgers is en die dienstbaar is door haar authentieke en unieke, niet door anderen te vervullen, kwetsbare combinatie van rollen te spelen: onderwijs, wetenschapsbeoefening, cultuuroverdracht en dienstbaarheid. Op zo'n universiteit moeten we af, in Amsterdam en nog hier of daar.
Laat ons een rondkijken in de wereld, wat de universitaire hand te doen vindt.Ga naar eind10. Er is weer oorlog in Europa. Lieden met dezelfde zomercostuums, tv-toestellen, videocamera's en espressoapparaten als wij, vermoorden elkaar op grote schaal. Van pure schaamte zijn we zelfs nog niet aan een standpunt toegekomen. Verder weg is er armoede en eveneens oorlog. Daar wennen we al behoorlijk aan. Dichterbij is er onmacht van allerlei soort. De toenemende onmacht van overheden om zelfs maar in de buurt van de oplossing van problemen te komen. Onmacht van de staat om de loyaliteit van burgers te verwerven en hun uittocht tegen te houden. Onmacht om voldoende te investeren in infrastructuren voor de toekomst op allerlei gebied en daarmee gepaard de onmacht om de status-quo van overdrachtsuitgaven en consumptieve bestedingen te veranderen. Onmacht van het openbaar bestuur om een minimum aan samenhang, doeltreffendheid, integriteit, kortom: | |
[pagina 97]
| |
kwaliteit te handhaven. Onmacht van de politiek om het vereiste aan moreel gezag en inhoudelijke relevantie uit te stralen. En nog weer dichter bij huis zou het met een paar dingen wel wat beter kunnen gaan. Ons onderwijs kent nog problemen die uitgaan boven de salarisverhoging van leraren. Het gaat niet goed genoeg met de exacte vakken in het voorbereidend onderwijs, noch met de deelname van allochtonen, noch met de onderlinge aansluiting van onderwijssoorten, noch met de benutting van alle talent, noch met de vereiste professionalisering van het leraarambt. Voor wie vermoeid raakt van dingen om te doen, is er ook ruim genoeg om alleen maar over te denken. Soms vraagt dat wat moed tegen mode in. Riskant nadenken over wat er in Europa ontstaat na de dominantie van de nationale staat en de daaraan verbonden parlementaire democratie. Riskant nadenken over samenleven met andere, ongedachte culturen of over even ongedachte manipulaties van leven en gedrag. Uiterst riskant nadenken over onbespreekbare alternatieven in de eigen universitaire werkgemeenschap. Intellectueel leiderschap heeft met deze litanie van onmacht, risico en narigheid uiteraard te maken. Het formuleren van de vragen, de opstelling van de maatschappelijke agenda, de wijze van benadering en debat, en het ontsluiten van oplossingsrichtingen is evident de rol van een intellectuele elite. Het is niet zo'n gekke, zij het een wel wat in onbruik geraakte gedachte om in de idee van de universiteit een van de zwaartepunten van zulk leiderschap te lokaliseren. Het is in ieder geval - goed beschouwd - veel zotter, zij het meer tot de idées reçues behorend, om via politiek democratische besluitvorming uit te maken wat relevant is en dat dan tot prioriteiten van een veronderstelde intellectuele elite te maken. In ieder geval lijkt mij voor de universiteit in de hervonden zelfbewuste rol genoeg te doen. Wat? Dat blijft toch een lastige vraag. Eerst maar eens de vraag: wat niet? Gelukkig dringt het besef door dat de hete adem van de academie niet zou moeten bestaan uit moties van het type: ‘laatste waarschuwing aan het onrecht in de wereld’. Uitspraken van universitaire bestuursorganen vormen immers niet de unieke bijdrage die de universiteit kan leveren. In bepaalde omstandigheden moet ook de universiteit als formele besluitvormingsorganisatie in het geweer komen, maar | |
[pagina 98]
| |
de idee van de universiteit resideert elders. Ook de talrijke en diverse maatschappelijke activiteiten van individuele wetenschappers vormen geen vervanging van de universitaire rol. Die activiteiten zijn natuurlijk waardevol en een belangrijke bijdrage vanuit de universiteit, maar de universitaire pretentie is juist meer te zijn dan die indrukwekkende verzameling losse acties op zich. De universiteit is behalve werkplaats ook de verwerkelijking van de zich historisch ontwikkelende idee universiteit. Als universiteitsbestuurder ervaar ik steeds weer de wel aanwezige, maar bijna niet te grijpen spanningsrelatie tussen beide. Het handelen met betrekking tot de universiteit als te besturen organisatie - meer of minder vanuit de top van de organisatie, meer of minder op basis van eenheid en doelgerichtheid, met meer of minder vaste regels, en zo meer - heeft een nadrukkelijke invloed, maar levert nog geen direct zichtbare relatie op met de maatschappelijke uitstraling van een universitaire identiteit. Het ongewisse en dus boeiende van universitair bestuur is dat simpele causale relaties tussen de factoren beter bestuur, betere universiteit, beter onderwijs en betere wetenschap niet bestaan, terwijl relaties er - gelukkig - ook weer niet geheel tussen ontbreken. Vervolgens en ten slotte lijkt mij ook dat de toepassing van wetenschap niet de unieke rol van de universiteit uitmaakt. Uiteraard, het produceren van kennis en het toepasbaar overdragen ervan is een taak van de universiteit, maar het gebeurt ook op tal van andere plaatsen. In het ene vakgebied is het overwegend de universiteit die deze rol heeft, in andere vakgebieden vindt slechts een klein gedeelte van de kennisproductie plaats vanuit de universitaire basis. De universiteit is op het vlak van kennis leveren aan de samenleving vervangbaar, hoe belangrijk die taak voor de universiteit ook is en hoe vaak zo'n vervanging ook tot kwaliteitsverlies voor de samenleving zou leiden. Wat dan wel? Wat staat de universiteit wel te doen, die niet tevreden is alleen de toegeschoven klussen van de samenleving van nu uit te voeren, maar coauteur van de wereld van morgen wil zijn, die zich niet als windvaan voor de waan van de dag aanbiedt, maar zelf haar hete adem in de nek van een onvolmaakte samenleving blaast? Wat is, kortom, de authentieke maatschappelijke bijdrage van de universiteit: de kritische universiteit van de eenentwintigste eeuw?Ga naar eind11. Het antwoord op | |
[pagina 99]
| |
de vraag ligt deels in het verleden, zelfs het verste verleden. Zoals historici van de universiteit ons recent weer vertellen, is de universiteit vanaf haar oorsprong de realisatie van een kritisch en onafhankelijk idee geweest, op afstand van pausen en vorsten, en staat in dat idee een unieke combinatie van elementen centraal, welke op een niet afgedwongen en toch opmerkelijk uniforme wijze in Europa herhaald werd naar voorbeeld van Parijs of van Bologna.Ga naar eind12. De stichting van de Parijse universiteit in 1215 was een reformatio, zoals dit begrip al vanaf de tiende eeuw gebruikt was voor de kloosterhervormingen ‘... in its original meaning of the restoration of the proper or fundamental form. It meant the same for the universities; from the very beginning they had the task of realizing their proper form, their underlying idea, in the Platonic sense, or their entelechy, in the Aristotelian sense.’Ga naar eind13. Rationaliteit, het streven naar verbetering van mens en samenleving, respect voor individuele vrijheid, een kritische methode bij het zoeken naar waarheid, het omgaan met kennis als publiek goed in plaats van als koopwaar, het vermeerderen van kennis als door dwergen staande op de schouders van reuzen, en de lotsverbondenheid van wetenschappers van diverse richtingen en visies behoorden op het vlak van ideeën vanaf de aanvang tot die unieke universitaire combinatie van elementen.Ga naar eind14. Op het vlak van de institutionele vormgeving waren dat met name zelfregulering, de bevoegdheid algemeen geldende graden te verlenen (studium generale), en de eenheid van op zich weer zelfstandige onderdelen (universitas scholarium), zoals faculteiten, naties of colleges.Ga naar eind15. Vandaag blijft dit feit actueel dat de uniciteit van de universiteit in de vereniging van onderdelen, taken en ideeën schuilt. Enkele decennia terug beleefden Nederland en Europa nog de oprichting van universiteiten. Tegenwoordig belagen omstanders de universiteit door er hun ene favoriete rol op te willen drukken: beter onderwijsinstituut, efficiënt onderzoekslaboratorium, motor voor economische groei, producent van gediplomeerden, technologisch innovator, en voor al die nuttige zaken het liefst aparte voorzieningen, zo niet buiten, dan toch tenminste binnen de universiteit.Ga naar eind16. Het vierendelen van de universiteit komt in zwang, als we niet zelf de rollen omkeren en de gebreken van de omstanders aanpakken. Paradoxaal genoeg, maar zeer academisch | |
[pagina 100]
| |
begint deze exercitie met zelfkritiek. Doen we het goed genoeg? Leiden we nu generaties op van complete mensen en wijze intellectuelen, die op hun toekomstige maatschappelijke posities van onze overheden weer normale, in samenhang dienende instanties maken, die in het openbaar bestuur nieuw gezag en creativiteit brengen, die niet van hun dijkverzwaring moeten worden teruggefloten door de burgers en geen vat meer hebben op hun eigen ongenaakbare systemen van gezondheidszorg tot sociale zekerheid? Nieuwe mensen, die de dikdoenerij van de nationale staten en de lafhartigheid van Europa wat meer in verhouding met elkaar brengen, die niet op nieuwe omstandigheden met oude reflexen reageren, zorgen dat de Betuwelijn en de hogesnelheidslijn tot Amsterdam er op tijd liggen, politiek en gebrek aan langetermijnvisie wel verenigbaar maken, en ons eindelijk eens afhelpen van het virus van de studiefinanciering in het onderwijsbestel. Een generatie die niets voelt voor verstikkende bureaucratie, verstopte overheden, verstokte regelaars, verstarde structuren en onverbeterlijke betweters. Kundige meisjes en jongens, die straks wijs geworden, borg staan voor de kwaliteit van de toekomst en voor het goede leven van toekomstige burgers. Een wat buitenissige opsomming misschien, maar toch niet helemaal buiten de orde van een normaal gestemde universitaire ambitie. De vraag of we het met dat alles goed genoeg doen, richt zich uiteraard allereerst op de onderwijsfunctie, als de spil in het universitaire rollenpakket. Het komt echter als geen verrassing dat niet iedereen de vraag positief beantwoordt. Eén recent Amerikaans auteur spreekt in dit verband van ‘the moral collapse of the university’.Ga naar eind17. Misschien kunnen we dat nog net ontlopen, maar de hernieuwde aandacht voor onderwijsalgemeen gesproken in de eerste fase en vanwege onze achterstand op dat punt hier te lande ook in de tweede fase - die nu allerwege in Europa en de Verenigde Staten is waar te nemen, lijkt me niet te vroeg te komen. In ons land is het nog altijd een risico onderwijs op de voorgrond te plaatsen. Het wordt onmiddellijk geassocieerd met minder onderzoek of misverstane concurrentie met het HBO, en het heeft iets van slecht koopmanschap. Wie bij de klassieke denkers over het univer- | |
[pagina 101]
| |
sitaire bedrijf te rade gaat, leest echter opmerkelijke uitspraken, die van het tegendeel getuigen. Kardinaal Newmans The Idea of a University uit het midden van de negentiende eeuw kreeg recent een nieuwe commentator. Eerst Newman: ‘This process of training, by which the intellect, instead of being formed or sacrificed to some particular or accidental purpose, some specific trade or profession, or study or science, is disciplined for its own highest culture, is called Liberal Education;... to set forth the right standard, and to train according to it, and to help forward all students towards it according to their various capacities, this I conceive to be the business of a University. If then a practical end must be assigned to a University course, I say it is that of training good members of society. Its art is the art of the social life, and its end is fitness for the world.’ Zijn commentator maakt duidelijk dat het in deze tijd alleen niet meer voldoet, dat de definitie van de universiteit thans meer omvat: ‘advancement of knowledge through research; extension of knowledge through undergraduate and graduate teaching; training that involves both knowledge and professional skill in the professional programs or schools of the university; preservation of knowledge in libraries, galleries, and museums; and diffusion of knowledge through scholarly publication.’Ga naar eind18. Onlangs verscheen ook een nieuwe editie van Ortega y Gassets Mission of the University uit de jaren dertig. ‘The university consists, primarily and basically, of the higher education which the ordinary man should receive. It is necessary to make of this ordinary man, first of all, a cultured person... It is necessary to make the ordinary man a good professional... There is no cogent reason why the ordinary man needs or ought to be a scientist. Scandalous consequence: science in the true sense... does not belong in any direct, constituent capacity among the primary functions of a university.’ En verder: ‘The university will not tolerate in its program any false pretense... It will consequently avoid causing the ordinary student to waste part of his time in pretending that he is going to be a scientist... The selection of professors will depend not on their rank as investigators but on their talent for synthesis and their gift for teaching.’ Maar let op: ‘Science is an activity too sublime and subtle to be organized in an institution. Science | |
[pagina 102]
| |
is neither to be coerced nor regimented... Thus the university is distinct from science yet inseparable from it. I should say myself, “The university is science in addition”.’Ga naar eind19. De noodzakelijke nadruk op onderwijs gaat niet ten koste van andere universitaire taken, doch beoogt juist het evenwicht in de combinatie van taken te herstellen rond de spil van het onderwijs. Daar waar die balans is doorgeschoten naar de eendimensionale functionaliteit - om het eens mooi te zeggen - van bijvoorbeeld de ‘research universiteit’, kan concentratie op het onderwijs de juiste balans doen hervinden. Dat veronderstelt dat we onderwijs dan niet zien als het antwoord op vragen van elders. De universiteit hoeft op die, veelal verkeerde, vragen niet te wachten, maar moet vanuit haar kritische positie ten opzichte van de maatschappij ze vóór zijn en zelf betere formuleren. De ‘kritische universiteit’ mag dan voorbij zijn; maatschappelijke feilen zijn er nog genoeg en onderwijs uit ergernis lijkt me niet zo'n slecht onderwijs. Ik zie in Nederland niet zo gauw een debat ontstaan over het nationale curriculum, zoals dat elders wel wordt gevoerd. Dat moet maar zo blijven. Voor de universiteit zelf zou echter wel de opgave moeten zijn het eigen onderwijs te verzorgen vanuit een voor onze tijd geldend model, een model van de academicus, een model van de goed opgeleide mens voor de komende eeuw.Ga naar eind20.
Mijn betoog eindigt deze vijfde keer dat ik met u het academisch jaar mag openen aan de overzijde van de oceaan, in Massachusetts, de staat van Harvard, MIT en andere, en toch dicht bij huis. Dit jaar verscheen een in mijn ogen fraaie studie over het hoger onderwijs aldaar van de hand van Richard Freeland, getiteld Academia's Golden Age.Ga naar eind21. U begrijpt inmiddels waarom ik aan het begin van dit verhaal mijn boekenkast moest opruimen. In een gedetailleerde historische analyse laat Freeland zien hoe het stelsel van hoger onderwijs zich in de rijke jaren van groei, na de laatste wereldoorlog tot de jaren zeventig, ontwikkelde. Wat Freeland frappeerde, was de paradox van een toename in diversiteit van studenten en functies tegenover een afnemende institutionele diversiteit. Terwijl de universiteiten in Massachusetts te maken kregen met een enorme groei van studenten en eenzelfde groei in de verschillende | |
[pagina 103]
| |
behoeften van die studenten, begonnen de aanvankelijk heel verschillende instellingen steeds meer op elkaar te lijken, in de zin dat ze alle de hoogste status van de moderne ‘research university’ gingen benaderen in structuur, financiering, staf, en dergelijke. Ze zagen zich overigens ook, de een na de ander, in de jaren tachtig voor de noodzaak staan het ‘undergraduate’ curriculum te hervormen. Niettemin - dat is een dubbele paradox - behielden ze zeer herkenbare verschillende culturen, vervulden ze binnen hun muren zeer gedifferentieerde functies en verhulden ze binnen diezelfde muren een aanzienlijke sociale stratificatie, daarbij in hun opwaartse mobiliteit een flinke spanning aan de dag leggend tussen institutionele en professionele waarden, tussen bestuurders en wetenschappers. Deze blik vanaf het niveau van het stelsel van hoger onderwijs biedt natuurlijk zicht op opvallende overeenkomsten en verschillen met de Nederlandse situatie. De invloed van de schaalgrootte van de federatie op de afzonderlijke staat ligt voor de Verenigde Staten reeds in het verleden en voor ons Europeanen nog in de, overigens nabije, toekomst. De verhouding tussen de publieke en private sector is overal in Europa anders dan in Amerika. Financiering van instellingen en studenten, evenals de toelating van studenten en de invloed van het secundair onderwijs, lopen uitten. Toch valt er veel van te leren, om te beginnen over de aandacht voor het stelsel ten opzichte van individuele universiteiten zelf. Een studie als van Freeland zal hier niet zo gauw geschreven worden om de simpele reden dat we liever niet over die problematiek praten. Zo op het eerste gezicht zijn de veertien Nederlandse universiteiten onderling in een aantal opzichten - breedte, specialisme, grootteminder gelijk dan de acht in Massachusetts, terwijl ze zich toch méér gelijk gedragen en meer zo behandeld worden. Dat duidt op verdrongen leed. Tevens is de interne differentiatie veel geringer dan die van Amerikaanse universiteiten, waardoor het stelsel als geheel, althans voorzover het de universiteiten betreft, minder externe differentiatie aankan. Op het niveau van het bestel zijn we in ons land niet tot volle wasdom gekomen. De relatie met de hogescholen is nog midden in een precaire ontwikkeling en als club van universiteiten gedragen we ons | |
[pagina 104]
| |
nog ouderwets deftig en preuts, hetgeen, zoals bekend, de echte persoonlijkheden aan het oog onttrekt. De hete adem van de academie is echter wel een heel persoonlijke. De universiteit die een eigen identiteit hervindt en zo tot een nieuw evenwicht in de combinatie van maatschappelijke taken komt, waarin de voorbereiding van nieuwe generaties op hun toekomst volstrekt serieus wordt genomen, die vat een rol op, die alleen maar vlekkeloos te spelen is, als men zelfbewust en prettig in de eigen huid zit. De Universiteit van Amsterdam zou zich kunnen herkennen in de rol van een klassieke, algemene en complete universiteit, waarvan er in ons land niet veertien, maar slechts vier bestaan. Ze bevinden zich soms in een wat belaagde positie door de huidige attractie van het afgeleide, het functionele en specialistische boven het authentieke en autonome, maar ze vertegenwoordigen ook een onvervangbare rijkdom, breekbaar als het goede, en voor niets te ruilen. Het woord van Edmund Burke is op hen in het bijzonder van toepassing: ‘It is a partnership in all science; a partnership in all art; a partnership in every virtue, and in all perfection. As the ends of such a partnership cannot be obtained in many generations, it becomes a partnership not only between those who are living, but between those who are living, those who are dead, and those who are to be born.’Ga naar eind22. Dat is mooi gezegd. Er is komend jaar weer veel te doen. |
|