De breekbaarheid van het goede
(1998)–Jankarel Gevers– Auteursrechtelijk beschermdBijdragen aan de idee van een universiteit
[pagina 27]
| |
[pagina 28]
| |
Un citoyen d'Amsterdam est un homme;
un citoyen à quelques degrés de longitude
par delá, est un animal de service.
Voltaire, Pensées sur le gouvernement, 1752Ga naar eind1. | |
[pagina 29]
| |
een revolutie herdenken is hoogstwaarschijnlijk aangenamer dan een revolutie meemaken. Frankrijk en wij hebben aan 1889 en 1989 misschien minder fundamentele zaken overgehouden dan aan de orde waren in 1789, maar zeker wel leukere. De Eiffeltoren, la Pyramide du Louvre, of l'Arche de la Défense steken in hun zorgeloze verbeelding lichtvoetig af tegen de veelal kwalijke extremismen van het ‘revolutionaire feest’ zelf.Ga naar eind2. Bovendien was er voorafgaand debat. Of er wel iets te vieren viel, is de breed besproken vraag. Sceptici hebben argumenten genoeg om niet te feesten, hetzij omdat men terreur en koningsmoord niet viert, of omdat revolutionaire idealen zich niet verdragen met de glorie van één natie, of omdat de Franse Revolutie enkel een bedenksel is, zoals Van Doorn ons in NRC/Handelsblad meedeelde.Ga naar eind3. We hebben fraaie monumenten voor het oog, een energiek debat voor de geest, en toch nog feest. Het was een mooie zomer, deze laatste van de jaren tachtig. Aan het feest hebben we ook meters literatuur over elk denkbaar aspect van de revolutie overgehouden. In het voorbije laatste restje academische vakantie heb ik daarvan net de smaak te pakken kunnen krijgen. Uit de welhaast spilzieke productie van geschriften rond de bicentenaire blijkt opnieuw de belangstelling voor de linguïstiek en retoriek van de revolutie.Ga naar eind4. Het knallende vuurwerk ter afsluiting van de achttiende eeuw vormde ook een revolutie van de taal. In ons collectieve geheugen werden toen de in de Verlichting ontwikkelde woorden van de moderniteit gegrift. Als postmodernisten zullen we ons er straks wel weer aan moeten ontworstelen. De taal waarmee wij, modernen, de publieke zaak bespreken, is ons toen in de mond gelegd: de pas bij realisering botsende idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap; de alles in het midden latende politieke indeling in ‘links’ en ‘rechts’; en de categorieën waarin we ons sedertdien publiek gedragen: staat, natie, burger, individu. Zo zegt het de redacteur van The Times Higher Education Supplement. Ook hij herdacht en begaf zich in het debat. Voor hem betekent de Franse revolutie dat ‘things as they are can be challenged by things as they could be.’Ga naar eind5. | |
[pagina 30]
| |
De taal die we ons aanmeten, de maatschappij die we kunnen vormgeven: we komen al bijna aan de kern waar het de universiteit om gaat, maar nog even revolutie. De in de Franse Revolutie losgemaakte energie richtte zich niet in de laatste plaats op het onderwijs. Van Bastille tot en met Napoleon waren het hoogtijdagen van constructief onderwijsbeleid. Een tijd van schetsontwerpen en contourennota's. Niet de geringsten, onder wie Condorcet en Talleyrand, leverden bijdragen. Nieuw onderwijs voor de nieuwe mens. Ook voor het onderwijs schiep de revolutie de taal van de moderniteit. Onderwijs wordt volksverheffing, mag beoordeeld worden op het bieden van gelijke kansen, wordt schoorvoetend voorwerp van staatszorg. De notie van een samenhangend onderwijsbestel is voor het eerst en bij uitstek de notie van revolutionaire blauwdrukschrijvers. In het bestel kreeg ook voor het eerst de universiteit een geordende plaats. Het lijkt erop dat naarmate de revolutie haar kinderen verzwolg, naast deze universiteiten les grandes écoles belangrijker werden, vanwege de toepassing van wetenschap en de technische opleiding voor beroepen.Ga naar eind6. Eerlijk gezegd kan ik niet precies uitleggen waarom nu de Franse Revolutie de goede inleiding vormt op wat ik u vanmiddag bij dēze gelegenheid eigenlijk wil zeggen. Deze universiteit in Amsterdam sluit een academisch jaar af en opent een nieuw. Inderdaad, we hadden dit jaar een herdenking van 20 jaar Maagdenhuisbezetting, maar dat zal het verband niet zijn. In 1968 in Parijs was 1789 een thema. Het duurde maar kort en liep op weinig uit. Ik geloof niet dat in Tilburg en daarna in Amsterdam in '69 veler gedachten 180 jaar terug gingen. Het liep wel op wat uit. Er werd revolutionair, zij het langs gouvernementele weg, in de universitaire structuur gesloopt en herbouwd. Spreken over de universiteit behoort sindsdien ook het spreken over de ambities, de onvervulde mogelijkheden en de dwaalwegen van toen te zijn. Maar een revolutie à la française, nee, dat was het niet. Terugzien op een jaar - niet meer dan dat - uit het leven van Amsterdam. De belevenissen in de stad voeden de reflectie omtrent de idee van een universiteit. Niet de revolutie, maar dat is het onderwerp. De revolutie vestigde de moderne tijd. Als oud en eerbiedwaardig instituut omspant de universiteit zowel pre- als postmoderniteit. Ze spreekt | |
[pagina 31]
| |
de oude, niet meer begrepen taal van vóór de moderne tijd, ze prepareert zich - als het goed is - op de nog niet begrepen taal van de toekomst, terwijl ze in al haar vezels mee beweegt, zoals wij allen, met de publieke discours van 1789. Wat voor ding is de universiteit? Een collega van Yale University verzuchtte onlangs: ‘Being president of a university is no way for an adult to make a living. Which is why so few adults actually attempt to do it. It is to hold a mid-nineteenth-century ecclesiastical position on top of a late-twentieth-century corporation. But there are those lucid moments [...] that lay bare the essence of it all. I have had those moments. They were all moments of profound and brilliant failure.’Ga naar eind7. Dat is de associatie tussen 1789 en 1989, tussen de universiteit en het gloren van de moderne tijd. Want nog eens, wat voor ding is de universiteit? Het zoeken is naar de identiteit van een nogal bijzonder instituut. Als geen ander zal het de reeds nabije 21ste eeuw gestalte geven. Onze huidige studenten vormen dan de invloedrijkste elite. Het fundamentele onderzoek van vandaag bepaalt wat zij dan kunnen weten en willen. Datzelfde instituut stoelt echter op een idee van rond het jaar 1200, over het studium generale van kunsten en wetenschappen en de universitas als geheel van werkgemeenschappen van geleerden en studenten, ver vóór onze moderne ideeën.Ga naar eind8. Vervolgens is in haar hedendaags functioneren de universiteit niettemin nagenoeg geheel afhankelijk van de uitkomsten van een systeem van nationale staatsvorming, partijpolitieke probleemdefinitie, parlementaire representatie en sociaal-economische machtsverhoudingen, waarvoor rond 1789 de grondslagen werden gelegd. Misschien moet je er wel voor in de vrijstaat Amsterdam zijn geweest, om te beseffen hoezeer een proces van radicale verstatelijking de idee van een universiteit heeft omklemd. Voor de gewone burger, zo goed als voor de universiteit, is het proces van nationale staatsvorming in Europa pas in de negentiende eeuw serieus geworden. Eerder had de staat niet veel te betekenen in de levenssfeer van individuen en organisaties.Ga naar eind9. Pas sinds zo kort is de nationale staat de maat der dingen geworden, naast en in vele gevallen in plaats van zowel kleinere als grotere verbanden, van dorp, stad of regio aan de ene kant, en van kerk, cultuur of Europa aan de andere kant. Niet van nature dus, maar bin- | |
[pagina 32]
| |
nen deze specifieke ontwikkeling - en de Franse Revolutie heeft er inderdaad mee te maken - ontstond er een betrokkenheid van staat en universiteit op elkaar. Voor beide partijen is dit partnerschap profijtelijk geweest. De staat is belastingen gaan collecteren ter financiering van een buitengewone bloei van universitaire stelsels en universiteiten hebben de natie roem, ontwikkeling en menskracht geleverd. De explosieve groei van de verzorgingsstaat in de laatste halve eeuw leverde een voortzetting en intensivering van de relatie op, maar ook een kwalitatief belangrijke verschuiving. In het onstuimige proces van opzet, financiering en regulering van tal van verzorgingsarrangementen, is - naar achteraf mijns inziens geconstateerd moet worden - de universiteit, én het hoger onderwijs,Ga naar eind10. te gedachteloos meegesleept. De verstatelijking van de maatschappij, welke de verzorgingsstaat kenmerkt, houdt ook de universiteit in de greep. Aan zulke structurele ontwikkelingen paren zich gedragingen. De universiteit van haar kant is zich gaan gedragen als een onderdeel van de overheidsdienst. De overheid hoeft bepaald niet als grijpgrage en machtsbeluste instantie ten tonele te worden gevoerd om de ontwikkeling te verklaren. Overheidsdienaren en bewoners van de academie ondergaan beide dezelfde behaaglijke zorgzaamheid van onze cultuur en we zijn beide een soort van verbastering van elkaars taal gaan spreken. Voor mij staat het vast. We moeten die weg terug. Laat ik echter een dreigend misverstand proberen te voorkomen. Het is juist binnen de overheidssfeer nogal en vogue de kwalen van verstatelijking te verhelpen door het dunner uitsmeren van de staat: decentralisatie, privatisering, afstandelijk bestuur, en dergelijke meer. Aan de kant van de universiteit correspondeert dat met de roep om meer autonomie, in wezen begrepen als non-interventie, en met de ondernemende universiteit,Ga naar eind11. als verandering van een financieringsarrangement. Dat is echter niet de juiste schets van de weg terug. In de West-Europese maatschappijen is er een omvangrijke collectieve sector. De discussie van economen en politici gaat over procenten meer of minder. In orde van grootte is er geen sprake van verandering. Een dergelijke verhouding tussen publieke en private sector is wezenlijk voor ons type samenlevingen. De universiteit zal tot zover we in de volgende eeuw kunnen zien een in de | |
[pagina 33]
| |
publieke sfeer gefinancierde infrastructuur blijven. Alles duidt erop dat we als belastingbetalers de natie een dienst bewijzen door dat op hoog niveau te blijven financieren. Zo onrendabel is het niet, gezien cijfers van 40 procent en méér productiviteitsstijging.Ga naar eind12. Bovendien zijn en blijven onze universiteiten, anders dan sommige private instellingen elders, langs wegen van democratische controle maatschappelijke verantwoording schuldig. De relatie overheid - universiteit blijft derhalve intact. De kwaliteit van de relatie zal slechts toenemen, wanneer we ons weer realiseren verschillend van aard te zijn. Want waar ik het wél over wil hebben, is niet over de overheid - althans hedenmiddag-, maar over de universiteit. Omtrent de aard van de universiteit lijkt mij tenminste dit vast te staan, dat ze gans iets anders dan de overheid is. Juist dat feit is door de alles dominerende verstatelijking versluierd. Dat is veel meer een kwestie van taal - weer de taal van die Revolutie! - en identiteit van de universiteit zelf dan van financiële of juridische relaties tussen staat en universiteit. Als universiteit zijn we de verkeerde taal gaan spreken en daardoor het zicht op eigen identiteit kwijtgeraakt. In het land en in Amsterdam zijn de gevolgen merkbaar. Sinds jaar en dag is er - bijvoorbeeld - geen serieuze landelijke onderwijshervorming meer voorgekomen, die haar oorsprong niet vond in de papierverschuivingen van overheidsdienaren, maar in een universiteit, of enkele bij elkaar, die wat wilden. Geen maatschappelijke discussie, ook niet die over de eigen aangelegenheden, wordt getrokken door universitaire initiatieven en gevoed door universitaire probleemstellingen. Sterker nog, bij een volgende nota van het departement, een volgend kabinet of een nieuwe beslommering van de dag, verlegt de discussie moeiteloos haar koers. Met de muziek mee, in plaats van die te maken. Het lijkt me een faire beschrijving van het door de samenleving naar mijn overtuiging wel degelijk van de universiteiten gevraagde leiderschap. Welke taal spreken we in Amsterdam? Anders of beter? Ik meen dat we hier en daar wel degelijk de muziek zouden kunnen maken en dat we in een positie zijn en de allure hebben om gehoord te worden. Ik vrees echter ook dat we intern ten minste zo zeer ten prooi zijn gevallen aan een verstatelijkt gedrag als anderen. We imiteren het politiek | |
[pagina 34]
| |
systeem in de besluitvorming; we imiteren, nee, we overtroeven de staat in regeldichtheid. De inhoud der regelingen spreekt de taal van de staat: van gelijkheid, rechten en plichten, procedures, rechtsbescherming, modelfinanciering, normen, bevoegdheden, rechtspositie, beleid. Het is de taal waarvoor bloed vloeide in de Revolutie en die tot onze onvervreemdbare verworvenheden behoort. Maar het is niet, nadrukkelijk niet, de taal van de universiteit, van ongelijkheid, van verschillen, van verdiensten, van de adel van de geest, van het vrije onderzoek, van het ongenormeerde, van wat niet gemeengoed is, van het buitensporige, van kwaliteit, van verschuivend inzicht, van de geest van revolutie en van behoudzucht tegelijk. Een jaar uit het leven van Amsterdam leert de toepasselijkheid van het motto dat ik bij deze gelegenheid vorig jaar ontleende aan Voltaires gedicht naar aanleiding van de aardbeving in Lissabon in 1755:
Un jour tout sera bien, voilà notre espérance;
Tout est bien aujourd'hui, voilà l'illusion.Ga naar eind13.
Geen diepe gedachte, maar wel twee regels die twee oorzaken van universitair immobilisme bestrijden: zelfgenoegzaamheid enerzijds en de hopeloosheid van het onbegonnen werk anderzijds. Echte veranderingen aan de universiteit vragen eerder decennia dan jaren, maar in één jaar kan er toch veel gebeuren. In de situatie van financiële tekorten en hun oorzaken kwam verdere orde; het facultaire beheer boekte grote vooruitgang in professionalisering; we waren in staat op tal van belangrijke posities nieuwe, goede mensen aan te trekken. Zonder dat al gaat het een universiteit niet goed, maar de kern raakt het nauwelijks. Ook op wetenschappelijk gebied hadden we een goed jaar. Het ging ons voortreffelijk in de deelname aan Europese programma's en in het verkrijgen zowel van de Akademieonderzoekers van de KNAW, als van de persoonsgerichte groepssteun van NWO. Bij de opzet van aio-netwerken en tweede fase opleidingen konden we in de eerste linie opereren. Voorwaardelijke financiering en tweede geldstroom voor onderzoek vallen voor Amsterdam, over het geheel genomen, goed uit. Dat | |
[pagina 35]
| |
raakt allemaal al meer de kern, maar als universiteit hebben we te weinig het idee aan zulke zaken wat toe of af te doen. En over taal gesproken, wie buiten het kringetje weet nog wat het is: groepssteun, NWO, voorwaardelijke financiering, en dat afschuwelijkste woord voor een van de echte vorderingen aan de universiteit, aio's en aio-netwerken? Willen we op die manier naar onze aard gekend worden? Het goede nieuws mag er wezen, maar een klein zelfonderzoek kan toch karaktervormend werken. We waren noodzakelijkerwijs nog wel veel met onszelf bezig op het Maagdenhuis. ‘Godzijdank’, zouden faculteiten willen zeggen, en dat is misschien nog erger. Er is hier in die kleine revolutie van 1969, misschien ook al daarvóór, iets ten onder gegaan wat toch niet gemist kan worden aan een universiteit. Bestuursorganen en politieke circuits zijn er om de nodige beslissingen tot stand te brengen; ze vormen niet de dominante sociale structuur van een universiteit. De echte ruggegraat van een universitas is de gemeenschap van docenten en studenten, alle docenten en alle studenten. Daartoe dient er over de faculteiten heen een docentencorps te zijn als levend geheel, moeten individuele verantwoordelijkheden op basis van echt leermeesterschap beleefd kunnen worden en zouden algemene formele regels ondergeschikt kunnen zijn aan de kwaliteit van persoonlijke, intellectuele verhoudingen. In een grote organisatie als de onze is dat altijd al een extra opgave, maar we hebben er in onze ‘moderne’ gedragingen wellicht wat te nijver afstand van genomen. Zulk een kalibreren van de cultuur brengen we in Amsterdam zelf tot stand. Lastiger ligt het met andere effecten van de te ver voortgeschreden osmose van staat en universiteit op landelijk niveau. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Studieduurbeperking, harmonisatiewet en studiefinanciering: de hopeloze verwarring tussen aan de ene kant de maatschappelijke vraag naar onderwijs en de wezenstrekken van een universitair antwoord daarop en aan de andere kant de eisen van financiële beheersing, sociale voorziening en sociale rechtvaardigheid. Of de verkokering van de rijksoverheid die maakt dat de bekostiging van de universiteiten op de smalst denkbare noemer van definitorisch beperkt onderwijs en onderzoek berust, waardoor al de wezenlijke franje van persoonsontwikkeling, cultuur en studievoorzieningen | |
[pagina 36]
| |
gekapt wordt en waaraan ook in Amsterdam bijvoorbeeld waardevolle wetenschappelijke museale collecties simpelweg worden geofferd. Of de misbegrepen wijsheid in het stelsel van rijsfinanciën, die het universiteiten hier te lande onmogelijk maakt op de kapitaalmarkt te opereren om voor hun toekomst zorg te dragen, welke bedreigd wordt door heel andere tekorten dan het financieringstekort. Of de onbegrijpelijke nonchalance van de overheid ten aanzien van investeren in de infrastructuur, die we helaas slechts kunnen volgen, zodat we voor de volgende generatie uitgeleefde ambiances, onaanzienlijke behuizingen en tweederangs werkplekken achterlaten. Allemaal voorbeelden waar we als universiteit op korte termijn niet zoveel aan kunnen verhelpen, maar ook hier zal de weg terug wel gegaan moeten worden. De problemen van de overheid zijn groot en respectabel en de problemen van de universiteit zijn groot en respectabel, maar ze zijn volstrekt niet dezelfde. De misplaatste gedachte dat dit wel zo zou zijn, leidt tot nog een ander gevaar. De universiteit dreigt als een lege huls of blanco blad te worden, dat door andere factoren en krachten kan worden opgevuld met ‘beleid’. Dan zijn het de arbeidsmarkt, het bedrijfsleven, het wetenschapsbeleid, landelijke prioriteiten, of de toekomstprognoses, die de invulling verzorgen. De universiteit is er om met al die zaken rekening te houden en zeer belangrijke bijdragen te leveren, maar ze doet dat, of beter, ze kan dat pas op haar best doen vanuit haar eigen wezen en identiteit; anderen zijn of horen te zijn geïnteresseerd in andere oogmerken.Ga naar eind14. Juist nu zelfs de overheid manmoedige pogingen doet zichzelf in het bestuur wat in te tomen en zodoende anderen, waaronder de universiteit, daaraan te laten toekomen, zou het jammer zijn als het om het besturen van lege hulzen bleek te gaan. Een goed voorbeeld deed zich afgelopen jaar voor in de relatie met de tweede-geldstroomorganisaties, NWO en haar stichtingen. Deze organisaties hebben tot doel, en zijn daar goed in, op grond van kwalitatieve beoordeling van onderzoek tot toekenning van middelen te komen. Heel wat simpeler dan een universiteit dus, maar zeer waardevol. Dat dreigt te ontsporen, wanneer door of via NWO te veel andere principes de universiteit, als was het een te vullen huls, binnengeschoven zouden worden. Een al te ambitieus nationaal wetenschapsbeleid zou dat kunnen | |
[pagina 37]
| |
zijn, of, in casu, het principe van matching: men wil dit of dat wel steunen, als de universiteit er ook zoveel voor over heeft. Daarmee doet een op zich begrijpelijk bestuurlijk principe zijn intree, waar stichtingen van NWO op voorhand echter niet zo goed in hoeven te zijn en dat, wanneer het niet zorgvuldig wordt gehanteerd, van de idee van een universiteit uiteindelijk niet veel meer dan een lekkende vergiet over laat. Dit valt gelukkig allemaal nog wel mee, maar de combinatie van overheidsdoelstellingen, de gehele financiering van het onderzoek in componenten van voorwaardelijke financiering, tweede en derde geldstroom en van in toenemende mate andere contractactiviteiten, maakt behalve de identiteit ook de integriteit van de universiteit tot een vraagstuk. De weg terug is natuurlijk niet echt een weg terug. De verstatelijking van de universiteit is te ver gegaan en de remedie is zeker voor een deel de terugkeer naar oude idealen. De idee van een universiteit is geen modern idee, hoe relevant ook voor moderniteit en postmoderniteit. Ze is echter niet alleen maar een historische verwijzing en we keren niet op onze schreden terug. Integendeel, ik wil aannemelijk maken dat er toekomstige ontwikkelingen zijn, die zullen bijdragen aan het samenvallen van wat moet gebeuren en wat zal gebeuren. De universiteit moet haar problemen oplossen door de taal te hervinden die ze zelf hoort te spreken. De behoefte aan deze duidelijker articulatie is in de samenleving volop aanwezig. Wie is die universiteit in het geheel van het hoger onderwijs dat de laatste tien jaar bijna onherkenbaar van gedaante veranderd is? Waar staat die universiteit, nu wetenschappelijkke kennis slingert tussen absolute waarheid en boerenbedrog? Wat doet die universiteit, nog voordat de wereld aan zichzelf ten onder gaat? Het is mijn gekoesterde vermoeden dat nu, op het moment dat het nodig is, de ruimte voor een eigen universitaire identiteit zal ontstaan. Een belangrijke reden is dat het soort van nationale staat dat bron van twee eeuwen verstatelijking was, een voorbijgaander verschijnsel zal blijken te zijn dan we gewoontegetrouw hebben aangenomen. De oorzaak daar weer van ben ik geneigd - behalve bij interne problemen van de staat, als overgewicht, metaalmoeheid en atrofie - te zoeken bij Europa, u weet wel, de jongedame op die goddelijke stier. Met het | |
[pagina 38]
| |
Brusselse Europa zou ik bedrogen uit kunnen komen, al is dat niet helemaal zeker, omdat burgers van grote landen weten dat de verste bureaucraat de beste is. De ene overheidsbureaucratie vervangen door de andere is in elk geval hooguit een tijdelijk plezier. Ik ben er echter volstrekt niet van overtuigd dat het daar de komende jaren om gaat met Europa, althans voor wat betreft de positie van de universiteiten; over andere maatschappelijke sectoren spreek ik niet. Het gaat om iets veel aardigers en veel wezenlijkers. Wanneer het nu eens zo zou zijn, dat in onze sector van de samenleving er een interactie tot stand kwam tussen de idee van een universiteit voor de 21ste eeuw en de idee van Europa, zodanig dat universiteit en maatschappij andere trait-d'unions vonden dan de wat toevallige, tijdgebonden staat op nationale schaal, zou dat dan niet net zo vanzelf-sprekend zijn als het was al die eeuwen vóór de Revolutie? Dat is er aan de hand: dat het ritme, de ruimte en de rationaliteit waarin universiteiten zich bewegen, door de te knellend geworden grenzen van Europese staten heen breken en wonderwel aansluiten bij de nieuw gevonden ruimte van de Europese traditie. Niet omdat er Europese universiteiten zouden bestaan, want die bestaan niet, maar omdat universiteiten in Europa van oudsher hun wortels hebben in steden, stadjes en regio's, waar de staat zijns ondanks doende was hen van te vervreemden, maar die Europa hen als van nature laat.Ga naar eind15. Het is al gemeengoed geworden te veronderstellen dat de komst van Europa de rol van regio's en stedelijke gebieden zal onderstrepen. In de universitaire sfeer betekent die komst dan een terugkomst, een herstel van het universitaire Europa, dat zo lang bestond. De tussenfase van de nationale staten heeft een duidelijke en onmisbare functie vervuld, enerzijds in het vestigen van de relatie tussen universiteit en een financierende en regulerende overheid en anderzijds in het bouwen en tot fenomenale groei brengen van complete stelsels van hoger onderwijs. Die rationaliteit verandert echter snel. Binnenkort is er niet langer een ratio waarom Amsterdam - om het maar van hier uit te bekijken - meer met Maastricht dan met Brussel of Keulen van doen zou hebben. De veertien Nederlandse universiteiten kunnen niet gedwongen worden te blijven pretenderen dat ze meer met elkaar gemeen hebben, | |
[pagina 39]
| |
Amsterdam en Tilburg bijvoorbeeld, dan ieder van hen, zowel Amsterdam als Tilburg, met instituten met gelijke polsslag elders. Het feit dat er bovendien daadwerkelijk hier te lande niet veertien, maar rond de negentig instituties van hoger onderwijs zijn, versterkt in hoge mate dat gegeven. Kleinere landen hebben daarbij een extra nadeel. Na de noodzakelijke, maar naar doelstelling en kwaliteit gemeten slechts beperkt succesvolle taakverdelingsoperaties van de jaren tachtig, wordt de indruk steeds sterker dat op de schaal van dit land differentiatie en taakverdeling binnen het hoger onderwijs slechts geforceerd en kunstmatig - en vanuit de overheid! - tot stand kunnen komen. Het lijkt me een sociologisch gegeven dat voor het spontaan ontstaan van de gelaagdheid en verscheidenheid, die nu van het hoger onderwijs gevraagd worden, en voor de noodzakelijke autonome dynamiek daarin, maatvoering en schaal van het stelsel basisvoorwaarden zijn. Noch hoogmoed, noch de drang buitengewoon te willen zijn, geeft mij in nuchter te constateren dat bijvoorbeeld deze universiteit van Amsterdam, een omvangrijke stadsuniversiteit in de binnenstad met een bijna compleet onderwijsaanbod, haar gelijke niet binnen de landsgrenzen kent, terwijl er binnen Europa vele zusters zijn. De constatering is mijns inziens wezenlijk voor waar het bij een universiteit in de kern om draait. Een universiteit, die naam waard, is niet een reproduceerbaar ding, waarvan je morgen, als je zou willen, ergens een nieuwe zou kunnen maken. Het is er niet ‘voor iets’, het is er precies en vooral om universiteit te zijn, zoals de Britse filosoof Oakeshott het eens uitgedrukt heeft.Ga naar eind16. De cirkel sluit zich. De universiteit moet haar identiteit hervinden om in haar eigen termen zich met de samenleving te verstaan. De samenleving vraagt een helder, authentiek geluid van de universiteit. Om te overleven zijn beide op elkaar aangewezen. En de ruimte voor de eigen taal en het eigen meesterschap ontstaat door zelfstandige maatschappelijke ontwikkelingen: de wedergeboorte van een universitair Europa. Ik geef toe dat de redenering nog niet zó logisch in elkaar steekt, dat er niet hier en daar een handje geholpen moet worden. Het wenselijke vult de leemten in de redenering op, maar dit is ook de opening van het academisch jaar en niet een academische promotie. | |
[pagina 40]
| |
De idee van een universiteit. Wilhelm von Humboldt en kardinaal John Henry Newman waren er vorige eeuw mee bezig, met dat aanstekelijke onderwerp. Deze eeuw lijken vooral veel Amerikaanse auteurs zich erdoor tot schrijven te laten zetten. Het wordt tijd voor een Amsterdams geluid, uiteraard bescheiden en terughoudend als wij Amsterdammers zijn. Oakeshott - Amsterdammers beginnen ook altijd over iemand anders - hecht ten minste vijf connotaties aan het begrip School: een initiatie in het intellectuele, morele en emotionele erfgoed; een verbintenis om de aanzienlijke inspanning te verrichten die studeren is; de persoonlijke vorm van transactie die de verhouding tussen docent en student kenmerkt; de tijdelijke afstand die een school, als een klooster, tot de omgeving schept, waardoor we bijvoorbeeld een taal anders leren dan het leven ons die leert; en het zijn van een niet toevallige, maar historisch gewortelde omgeving: een plaats om te leren.Ga naar eind17. Het lijken mij te mooie idealen om niet ten minste met mate na te streven. Oakeshott vervolgt met een waarneming die in elk geval mij te denken gaf. Overheden die onderwijssystemen beheren en een deel van het moderne publiek, zegt hij, zijn niet in dit type school en onderwijs geïnteresseerd. Ze zijn bezig met socialisatie in tegenstelling tot education, niet gebonden aan een bepaalde plek, niet verbonden met het idee van engagement, inspanning en relatieve afgeslotenheid. Socialisatie corrumpeert authentiek onderwijs. De echte school verdwijnt, zoals kloosters verdwenen zijn, en ervoor in de plaats komen - wat ikzelf wel eens oneerbiedig genoemd heb: - uitschenkpunten van elders gezette koffie.Ga naar eind18. Nog steeds volgens Oakeshott. Het lijkt me niet de elitaire nostalgie van een oudere heer; het lijkt me het hart van de universiteit vrij aardig te benaderen. Dat hart moet weer zelfstandig gaan kloppen. De idee van een universiteit wordt in ons land gerealiseerd in de mate waarin een universiteit en de universiteiten gezamenlijk bij machte zijn het hoger onderwijsbeleid, vanuit hun rol daarin, op verantwoorde wijze in eigen handen te nemen. De situatie waarin de afstemming en taakverdeling met het HBO, of de nauw omschreven programmatische structuur, of de aansluiting aan het voorbereidend onderwijs, of de gedetailleerde inrichting van het bestuur, systematisch van elders wordt aangeleverd, | |
[pagina 41]
| |
kan nooit de situatie zijn waarin een universiteit een respectabel idee omtrent zichzelf ontwikkelt. Nu zouden we vanuit de universiteit de roep om meer autonomie nog luider kunnen laten klinken. Dat lijkt me niet de weg. Het begint aan de andere kant, aan onze kant. We zijn onze stem kwijt, we moeten die terug krijgen en de plaats waar een universiteit haar stem gebruikt is in het intellectuele debat. Bij Oakeshott valt vaak het woord ‘conversatie’. Het is een soort grondhouding van de intellectueel en een hoofdkenmerk van echt onderwijs: ‘the civility of the agreement to disagree’.Ga naar eind19. Ik kwam het afgelopen jaar in de pers nogal eens de opmerking tegen dat het intellectuele debat in Nederland is verstomd. ‘Intellectuelen houden deze samenleving geen spiegel voor.’ ‘Op dit ogenblik nauwelijks een debat over fundamentele zaken.’ ‘In het kort gezegd: de geleerden, het denkend deel van de politici, en de schrijvers blijven op een historische manier in gebreke.’Ga naar eind20. Zulke uitspraken trekt een universiteit zich aan. Ze zeggen iets over het verwachtingspatroon ten aanzien van universiteit en wetenschap. Wat zou het een prachtige, even opzienbarende als vanzelfsprekende ontwikkeling zijn, wanneer de universiteiten in het laatste decennium van deze eeuw het intellectuele leiderschap in het publieke debat weer zouden innemen. Het staat vast dat het dan ook overigens de universiteit goed zal gaan. Begonnen kan worden met het debat over eigen aangelegenheden. Ik sluit er vanmiddag mee af. Vormen we zelf, elke universiteit voor zich en alle gezamenlijk, een model van organisatie, functioneren en prestatie? Een gewetensvraag, die weliswaar niet tot pessimisme hoeft te leiden - een universiteit is tenslotte zo'n slimme organisatie dat er aardig wat mis kan gaan, terwijl het toch nog goed gaat -, maar die mij wel een kort lijstje oplevert van verlangens en goede voornemens voor het nieuwe jaar, en nog jaren daarna, vrees ik. Waar we als universiteit niet goed genoeg in zijn, is in het sturen op verscheidenheid, terwijl verscheidenheid wel de aard van een universiteit uitmaakt. Binnen een universiteit als een community of learning, een lerende en geleerde gemeenschap, vinden de meest uiteenlopende disciplines, die alle deel zijn van wereldwijde gemeenschappen van vakgenoten, hun werkterrein. Woorden als ‘wetenschap’ en ‘onderzoek’ - | |
[pagina 42]
| |
weer die taal! - dekken op bedrieglijke wijze grote variëteit af. Er is weinig waarin het ‘onderzoek’ van de humaniora lijkt op dat van de sciences. De aanduiding ‘wetenschap’ maakt nagenoeg niets duidelijk omtrent de methoden van theologie, opvoedkunde, rechtsgeleerdheid, tandheelkunde of biologie. Dat sturing vanuit modellen en algemene principes adequaat is voor deze diversiteit moet eerder uitzondering dan regel zijn, en toch gaan we van het omgekeerde uit. Er is altijd een spanning tussen modellen, bijvoorbeeld financieringsmodellen, die hetzij zo globaal zijn dat ze geen recht aan specifieke omstandigheden doen, hetzij zo complex dat ze door onhanteerbaarheid en ondoorzichtigheid hun doel voorbij schieten. Een uniform personeels- of onderzoeksbeleid heeft zijn perfecte redenen, maar die redenen ontlenen we meer aan de staat dan aan diepere exploratie van de idee van een universiteit. Het ergste dat ons in zekere zin kan overkomen, is niet dat wij de algemene principes handhaven, maar dat in de faculteiten anderen er zo in gaan geloven, dat ze hun eigen taal vergeten. De wereld waarin de studie van het woord, van de materie, van het leven, van het samenleven, van de geest en van het onzegbare allemaal van dezelfde snit zijn geworden, lijkt me geen wereld voor universiteiten meer. De oplossing ligt naar mijn overtuiging in die conversatie, waar ik u al over sprak. We zullen moeten leren meer te vertrouwen op weging van argumenten, op ons oordeelsvermogen, en op overleg. De in het besturen aanwezige krampachtigheid bij het wegen en oordelen van het specifieke en uitzonderlijke moeten we afleren. Er zijn zo weinig gelijke monniken. De deconcentratie van beheer die we in Amsterdam tot stand hebben gebracht en die als vervolg een decentralisatie van bestuur zal moeten hebben, biedt ons goede mogelijkheden het leerproces door te maken. De kwaliteit van de tegenspraak is graadmeter voor de kwaliteit van bestuur. Het gesprek dat we met faculteiten zijn aangegaan over hun sterke en zwakke aspecten draagt daar ook toe bij. In de voorbereiding van het komende ontwikkelingsplan zijn ideeën aan de orde om ons sturen op variëteit langs deze wegen aanzienlijk te vergroten. Het lijstje verlangens bevat veel over onderwijs. We zijn aan een omvangrijke operatie van modularisering begonnen. De slechtste uitkomst zou zijn dat het een doel op zich werd. Hoewel helaas sommi- | |
[pagina 43]
| |
gen anders vermoeden, gaat het om een onderneming met nadrukkelijk verdere oogmerken dan op de kalender blokken te kunnen aantekenen. De Universiteit van Amsterdam is de grootste onderwijsinstelling van dit land. Dat is een last en het schept een verplichting. We moeten zorgen dat grootte niet massaliteit wordt. Laten we de grootst mogelijke aandacht geven aan alles wat met organisatie en begeleiding van de studie te maken heeft. Laten we ook in de voorlichting zorgen dat we geen doolhof en zoekplaatje voor studenten worden. We zouden in onze positie model moeten kunnen staan. Laten we het daarnaar gaan maken. Modularisering, mits goed, met soepelheid en gevoel voor variëteit uitgevoerd, levert daar een bijdrage aan. In het vervolg erop is even belangrijk dat we ons als universiteit prepareren op nieuwe categorieën studenten en op ander studiegedrag van studenten: beide ontwikkelingen, zoals bekend, weer in de richting van méér variëteit. Ik meen dat achter het nogal druk besproken thema van het studierendement als belangrijkste probleem het keurslijfkarakter van ons hoger onderwijsbestel schuil gaat. Er is te weinig variatie, de samenleving vraagt erom en wij kunnen het in te geringe mate leveren. Het is nu eenmaal niet zo dat hier in Nederland het toeval heeft toegeslagen en dat voor het hele WO en HBO de programma's net vier jaar moesten wezen. Dus knelt er iets. Er is behoefte aan onderscheid tussen HBO en WO; er is behoefte aan korte programma's; er is behoefte aan een structurele tweede fase.Ga naar eind21. Pas wanneer aan iedere student hem of haar passende programma's worden geboden en van ieder dienovereenkomstig ongelijke prestaties worden gevraagd, kunnen de rendementscijfers gaan spreken. Voor de universiteit betekent het dat we intern met meer nadruk zullen verwijzen, beoordelen, selecteren en stimuleren. Van overheidswege aangebrachte keurslijven leren dat af. Enige vorm van een compleet hoger onderwijs aanbod binnen de muren van de universiteit kan trouwens alleen maar een enigszins realistisch toekomstbeeld worden, wanneer we leren intern op alle gebieden te differentiëren.
We openen een academisch jaar. Het aardige van het ritueel is dat het bijna niets meer betekent. Maar het is een jaar in Amsterdam. U zult | |
[pagina 44]
| |
niet anders verwachten dan dat het een spannend jaar wordt. Dat klopt. Misschien lukt het om met Amsterdamse hogescholen dit jaar een Amsterdam Summer University tot stand te brengen, waarin onderwijs en cultuur zich op hun meest stadse wijze zullen vertonen. Misschien lukt het om met de faculteit der godgeleerdheid van de nood een deugd te maken, nu de kwaliteit aan de orde is, door juist in Amsterdam echte vernieuwing tot stand te brengen in de studie van de godsdienst. Misschien lukt het in onderwijs en onderzoek niet onder te doen voor het afgelopen jaar. Misschien lukt het de idee van een Amsterdamse universiteit een beetje dichterbij te brengen.
Ik reken op uw enthousiasme. |
|