De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584
(1956)–P.A.M. Geurts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Hoofdstuk V
| |
[pagina 259]
| |
BaiusGa naar voetnoot4) of van hun collega uit Douai, Richard HallGa naar voetnoot5) zijn ook slechts toegankelijk voor een betrekkelijk selecte groep van lezers. Hetzelfde geldt van de werken van GeldorpGa naar voetnoot6), LoosGa naar voetnoot7), Cunerus PetriGa naar voetnoot8) en Petrus a Sancto AudomaroGa naar voetnoot9). Wanneer deze schrijvers zich in het Latijn mengen in het strijdgewoel, is het uiteraard op een vrij hoog niveau. Er zijn echter ook geschriften op naam van Oranje in het Latijn, bv. de proclamatie, die de tweede veldtocht in 1572 vooraf gaatGa naar voetnoot10). Dit geschrift is van Van Wesenbeke. Deze voerde een uitgebreide correspondentie met de prins over de uitgave van zijn geschriften in andere talen o.a. in het LatijnGa naar voetnoot11). Verschillende geschriften, die tot de Duitse Rijksdag gericht werden, verschenen in het LatijnGa naar voetnoot12). Dit maakt het duidelijk, dat de reden moet zijn: propaganda in internationale kring. Dezelfde reden dus die Oranje er toe aanzet erop aan te dringen, dat verschillende geschriften in vreemde talen verschijnenGa naar voetnoot13). De invloed van het publiek op de vorm van de propaganda is soms wel heel duidelijk. De bekende rederijker Jan Baptist Houwaert vertaalt de latijnse redevoering van Marnix op de Rijksdag te Worms, in nederlandse verzenGa naar voetnoot14). De latijnse editie was bestemd voor de ontwikkelde lezers in binnen- en buitenland. De nederlandse vertaling of bewerking op rijm, was voor de gewone man in het eigen land. | |
[pagina 260]
| |
Maar ook tussen de geschriften in de moedertaal zijn aanzienlijke verschillen aan te wijzen. Van officiële zijde verschijnen vaak ‘verantwoordingen’, die zich slechts in het voorwoord tot het publiek richten. Voor het overige laten zij het aan de lezer over om uit de documenten hun conclusies te trekken. Speciaal bij gelegenheid van de verschillende vredesonderhandelingen zien pamfletten van dit genre het lichtGa naar voetnoot15). In verschillende gevallen weten de uitgevers van deze ‘witboeken’ zich echter niet te beperken tot een voorwoord. Marnix, die een serie onderschepte brieven van Don Juan uitgeeft, maakt een uitvoerig pamflet tot inleiding en toelichtingGa naar voetnoot16). Aggaeus Albada krijgt opdracht, de stukken van het vredescongres te Keulen uit te geven. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om naast de officiële editie, een andere met commentaar, te verzorgen. Het uitvoerige voorwoord en de talrijke annotaties tussen en naast de stukken, nemen meer ruimte in dan de acten en zijn zeker van meer belangGa naar voetnoot17). In deze uitbreidingen is de eigenlijke propagandistische waarde te zoeken. De officiële stukken op zich zouden alleen de mensen met een eigen oordeel in staat gesteld hebben, conclusies te trekken. Daarnaast is er dan weer een ander soort pamfletten, die nl. naar aanleiding van officiële stukken commentaar leveren. Rond de vredesvoorstellen van 18 juli 1579 te Keulen van spaanse zijde gedaan, verschijnen er verschillendeGa naar voetnoot18). Daar vormen de artikelen als het ware een welkome gelegenheid, om vele van de traditionele bezwaren tegen de Spanjaarden weer eens naar voren te kunnen brengen. De officiële artikelen gaan verloren in de stroom van commentaar, die zij oproepen. Bij enkele opvallende gebeurtenissen geven de officiële instanties een verklaring uit van hun standpunt. De Raad van State maakt bekend, waarom zij de spaanse soldaten, die tijdens het beleg van Zierikzee aan het muiten sloegen, tot rebellen verklaardeGa naar voetnoot19). De gevangenname van enkele leden van de Raad van State krijgt een officiële verdedigingGa naar voetnoot20). De stad Antwerpen geeft een verslag uit van de gebeurtenissen tijdens de Franse FurieGa naar voetnoot21). Als de Staten Generaal gewapend gaan optreden tegen Don Juan verklaren zij: ‘by schrifte te stellen en in 't lichte te geven dit tegenwoordig | |
[pagina 261]
| |
verhael, duer het welk een yegelijk bevinden en verstaen sal, dat de voorschreven Staten noodtsakelijk om van hennen wegen genoeg te doene en hen te ontlasten, zijn geweest en nog zijn bedwongen, te soeken en daer toe te gebruiken sulke middelen als de natuere leert, en de geestelijke en wereltlijke rechten toelaten’Ga naar voetnoot22). Uit de aard van de zaak zijn dit propagandageschriften. Ze zijn echter gematigd van aard. Niet populair en fanatiek maar eerder rustig en cerebraal. Oranje, die toch ook tot de officiële instanties gerekend mag worden, weet nuances in zijn propaganda te brengen. De Verantwoordinge van 1568 draagt een officieel karakter. Een inhoudstafel vooraf en de talrijke aantekeningen en verwijzingen in de marge, geven aan dit geschrift een min of meer plechtstatig karakter. De stijl is daarmee in overeenstemming. Het geschrift begint al met een beroep te doen op ‘Die vervaren zijn in saken ende handelinghen van Staten, Landen ende Steden....’Ga naar voetnoot23). Het is een vrij uitvoerig document geworden. Eenvoudiger van structuur en van stijl en veel korter is de Verklaringhe ende Uutschrift. Het pamflet begint met aan te spreken: ‘Allen den ghenigen van wat State, Digniteyt ende Wesen die zijn....’Ga naar voetnoot24). Veel volkser, korter en makkelijker te overzien, is de Waerschouwinghe aen de Ingheseten ende Ondersaten van den Nederlanden. De titel bestemt het pamflet al voor een bredere kring van lezers. Dezen worden nog gespecificeerd door de inzet, die ongeveer alle groepen van inwoners der Nederlanden met name noemtGa naar voetnoot25). Het is alsof de Staten van Holland van de prins geleerd hebben. Als zij in 1573 hun Copie eens SendtsbriefsGa naar voetnoot26) uitgeven, is dat geen officieel schrijven meer maar een echt propaganda-stuk. In dezelfde periode verschijnt er van Oranje en de Staten van Holland en Zeeland: Sendbrief. In forme van Supplicatie aen die Conincklicke Maiesteyt van SpaengienGa naar voetnoot27). Hier blijkt duidelijk, dat ook de adressant invloed uitoefent op vorm en inhoud van het pamflet. Aan de publieke opinie in het buitenland hecht Oranje grote waarde. Zijn correspondentie wijst dit uit. In de pamfletten blijkt het ook. Bijzonder de Apologie spreekt in dit opzicht duidelijke taal. Het steekt Oranje bijzonder, dat de koning de Ban ‘heeft in alle spraken laeten uutgaen, ende | |
[pagina 262]
| |
in vele plaetsen ende steden van der Christenheit ghesonden ende uutghespreydtGa naar voetnoot28). Hij komt er nogmaals op terug: dese valsche beschuldiginghen die in 't aenschouwen van de gantsche Christenheit sijn uutghegheven ende voorghestelt’Ga naar voetnoot29). Daarom wil Oranje ook zijn Apologie laten drukken: ‘ten eynde dat niet ghy, Myne Heeren, alleene, maer oock de geheele weerelt van onser saecken billicheit ende onser teghenpartye ongherechtichheit moghe dies beter oordeelen’Ga naar voetnoot30). Ze vormt een welkome gelegenheid ‘om ons selven te moghen verantwoorden, ende om de geheele weerelt kennelick te maecken die billicheit ende gherechtichheit van onse aenslaghen ende voornemen’Ga naar voetnoot31). Het is juist deze Apologie, die kritiek uitlokt vanwege haar toon en onwaardige wijze van polemiserenGa naar voetnoot32). Een tegenstander van de prins schrijft, dat het een van de ergste dingen is: ‘dat hy (Oranje) heeft connen wtbersten in de grouwelijcke blasphemien ende lasteringen tegens Godt ende waerheyt, gelijck hy dat met zijne abominable ende schandelijcke apologie heeft gedaen: waerom alleen (genomen hy eenich gelijck hadde, des neen) de maledictie die Noe op Cam heeft laten dalen, oock op hem sal comen, ende alle zijn saet’Ga naar voetnoot33). Het is alsof Oranje dit bezwaar zelf aanvoelde. In de brief ‘aen de Coninghen ende andere Potentaten van der Christenheit’ schrijft hij: ‘Want aengaende dat sommighe souden vremt vinden, dat ick my op sodanige wijse ben verweerende, aenghesien dat ick t'anderen tijden veel landen ende heerlickheden van hem ghehouden hebben so sal U. Con. Mt. believen te aenmercken het onuutsprekelick groot ongelijck dat my gheschiedt is, ende dat noyt eenigh oprecht edelman sulcks heeft konnen verdraghen’Ga naar voetnoot34). In de Apologie zelf zegt Oranje, er nooit genoegen in te hebben gevonden om op andere lieden te schelden of om zich zelf te verheffen. ‘So wy nu teghen onse danck ghenoodtsaeckt werden d'een of d'ander te doen (alsoo 't ons qualick sal moghelick sijn 't selve te konnen laten, hoe wel dat wy ons hebben voorgenomen alsulcke mate daerin te | |
[pagina 263]
| |
houden, als 't eenighsins sal doenlick wesen) ende also in desen iet bevonden wert, dat iemandt mochte duncken niet seer wel te betaemen: dat selve sullen Myne Heeren veel meer moeten toeschrijven den hoogsten noot, tot den welcken onse vyanden ons hebben bedwonghen, dan dat sulcks van naturen soude aengheboren sijn’Ga naar voetnoot35). De schuld wordt dus afgewenteld op de vijanden. Oranje citeert een reeks scheldwoorden, die de Ban voor hem bevat. Hoe kan hij zich tegen zulke beschuldigingen verweren, zonder zijn gewoonte ‘van niet gheern noch van ons selven noch van ander luyden te spreken, erghens in te buyten te gaen’Ga naar voetnoot36). Wanneer het gaat over behoorlijk of onbehoorlijk, mag, de terminologie van de zestiende eeuw natuurlijk niet met hedendaagse maatstaven beoordeeld worden. Toch zijn de schrijvers van pamfletten zich wel eens bewust, dat zij over de schreef gaan. Het blijkt uit het feit, dat zij naar verzachtende omstandigheden of verontschuldigingen zoeken. Zo zegt R. Hall: Als ik wat te hard en bitter schreef over Oranje en namen gebruikte, die overdreven zijn, moeten verstandige lezers maar denken, dat de scherpte van mijn betoog de misdaden van Oranje nog geenszins benadert. Hij noemt enkele heiligen, die hem tot voorbeeld zouden kunnen strekken. Hij citeert Hilarius: ‘Non est temeritas sed fides, nec consideratio sed ratio, neque furor sed fiducia’Ga naar voetnoot37). Een pamflet, dat speciaal tegen Parma gericht is, zegt, dat het diens schuld is als hij scheldwoorden gebruikt. Parma begon immers met liegen en grootspraakGa naar voetnoot38). Uit de bespreking van de inhoud der pamfletten in de voorgaande hoofdstukken, kan men mogelijk een overdreven indruk van de originaliteit der pamfletten krijgen. Er bestaan echter in veel punten grote overeenkomsten, zodat van clichévorming gesproken kan worden. Dit geldt niet slechts van de inhoud, maar nog meer van de opbouw, van de vorm, waarin de pamfletten gegoten zijn. In de aanhef van de pamfletten is vaak een overeenstemming te constateren. Een schrijver vertaalt een pamflet van het Frans in het Nederlands, ‘om my eenichsins te quijten, van de liefde die ick mijne vaderlant schuldich ben’Ga naar voetnoot39). Een ander noemt zichzelf een eenvoudig man, die zich toch geroepen voelt enkele dingen in het midden te brengen aangaande de troebelen, die het land teisteren. Hij richt zich tot alle inwoners, van welke religie ze | |
[pagina 264]
| |
ook zijn, en hoopt, dat zij heel objectief zullen beoordelen hetgeen hij schrijftGa naar voetnoot40). Elk deugdzaam mens en waar patriot is verplicht, eerlijk te zeggen, hetgeen voor het welzijn van het vaderland van belang isGa naar voetnoot41). Dezelfde bedoeling kan ook heel pathetisch worden weergegeven: ‘soo en heb ick my niet langher konnen onthouden, of ick most u in sulcken noot-weder desen vierbaeck aansteecken, om vryelick sonder sorghe van schip-breecking te mogen stranghen; ende van verscheyden perikelen die u mochten naeckende syn waerschouwen’Ga naar voetnoot42). De ene Christen is verplicht de andere te waarschuwen en hem te wijzen op hetgeen in het belang is van de religie, de veiligheid van het land en de vrijheidGa naar voetnoot43). Naast deze plichten van naastenliefde of van vaderlandsliefde, kan het ook liefde voor de geschiedenis zijn, die verschillende schrijvers beweegt naar de pen te grijpen. De uitgever van een brief over Anjou, meent dat het van groot belang is, dat het stuk het licht ziet. Als iemand van een andere mening is, moet hij er tegenin schrijven. Door de geschiedenis van zo'n belangrijke periode recht te zetten, zal hij het nageslacht een grote dienst bewijzenGa naar voetnoot44). De uitgever meent, dat de brief een zeer objectief verhaal bevat. De stad Antwerpen geeft een verslag van de gebeurtenissen bij de Franse Furie uit om allerlei verkeerde berichten op voorhand te ontzenuwenGa naar voetnoot45). Over dezelfde gebeurtenis schrijft een ander een brief: ‘wel wetende dat tselue feyt duer de groote consequentie in vele manieren verhaelt ende ouergeschreven zal worden: zijnde tselve in deser vueghen gebuert’Ga naar voetnoot46). Soms groeit op die manier de inleiding uit tot een hele geschiedbeschouwing. De gebeurtenissen in de vroegere grote rijken waren oordelen Gods over de mensen, om hun overtredingen. God openbaarde daardoor Zijn rechtvaardigheid. De machtigen, die in hun hoogmoed hun gezag misbruikten, werden neergeworpen. God stelde hen tot een voorbeeld en een spiegel voor degenen, die later zouden komen en wie Hij de scepter in handen zou geven, om over het volk te regeren. Zij zouden daaruit kunnen leren, het bijna goddelijk gezag, dat zij dragen, niet te misbruiken. Door Gods Voorzienigheid zijn er ook steeds enige geleerden geweest, die | |
[pagina 265]
| |
de herinnering aan die gebeurtenissen hebben bewaard voor het nageslacht, als een voorbeeld. Zij stelden oorzaken en gevolgen van die feiten op schrift, opdat de mensen, in soortgelijke omstandigheden, daaruit een les konden trekken voor hun land of voor zichzelf. Thucydides van Athene, ‘Prince der Historien’, getuigt, dat hij de binnenlandse oorlogen der Grieken, Peloponesische oorlog genaamd, beschreef om als voorbeeld te dienen voor het nageslacht, als zij zich in een dergelijke oorlog zouden bevinden. Wijze mannen, die de binnenlandse oorlogen in het verleden en het heden bestudeerd hebben, kwamen tot de conclusie, dat er veel overeenkomst bestaat met de Peloponesische oorlog. Hetzelfde geldt van andere historici. Hoe waarheidsgetrouwer zij schreven, hoe duidelijker zij de waarheid aantoonden van ‘tgene dat de Orateur heeft gheseyt, Dat de Historie de meesteres des leuens is’. Maar als er ooit in de geschiedenis gebeurtenissen zijn geweest, waardig om het nageslacht voorgehouden te worden, dan is het de tegenwoordige geschiedenis der Nederlanden. Men stelle slechts de twee vorsten en de twee partijen, die elkaar bestrijden, tegenover elkaar en ‘sal bevonden warden, dat veurtijdts luttel veranderingen zijn gheweest, die beter verdient hebben int licht ghebracht te worden, als de ghene die wy nu veur ooghen hebben’. God moge dus verhoeden, dat ‘soo schoonen ende seldtsaemen exempel verdonckert ende onbeschreuen te blijven’. God moge dus een wijs, geleerd, welsprekend en bekwaam man verwekken, om deze geschiedenis te beschrijven en aan het nageslacht voor te houden. Intussen voelt de schrijver zich verplicht de zware taak van de toekomstige historicus te verlichten. Daarom beschrijft hij de inhuldiging van Anjou als hertog van Brabant en zijn intocht in Antwerpen: ‘soo wel om de vremde nacien te informeren, als tot memorie te dienen veur den genen die de naekomelinghen het bescheedt van de gantsche ende al ghemeyne Historie der veranderinghen desen landen ouerghecomen deelachtich maecken sal’Ga naar voetnoot47). Hun grote achting voor de geschiedenis drukken verschillende schrijvers in de inleiding van hun pamfletten uit. In 1576 wordt herdrukt het Verbond tussen Brabant en Vlaanderen uit 1339. De bedoeling is als volgt. Vleiers doen hun best om de vorsten tot absolute heersers te maken, die mogen doen wat ze willen en niet gebonden zijn aan de privileges. Dit | |
[pagina 266]
| |
pamflet verschijnt: ‘Op dat een yeghelick daer wt mercke hoe eenvoudelick ende oprechtelick dat onse Vooruaders in alsoodanighe saken ghehandelt hebben, beyde de Vorsten met hare onderdanen, ende de Onderdanen met hare Lantsheeren’. Het is een voorbeeld om uit de ellende van het ogenblik te komenGa naar voetnoot48). Er is een gelijksoortige uitgave van een verdrag uit 1487. Ze verschijnt onder het motto: ‘Daer en gheschiet niet huydensdaechs dat hier voortijts oock niet ghebeurt en is’. De hedendaagse geschiedenis wordt beschreven tot nut van het nageslacht. ‘Alsoo moeten ons oock de daden onser voorvaderen een exempel wesen, ende de remedien die sy ghepleecht hebben in ghelijcke geschillen als wy nu hebben, oock van ons achtervolghet ende int werck ghestelt worden’Ga naar voetnoot49). Een pamflet, dat de stelling verkondigt: ‘Cognoissance des histoires necessaire pour iuger des choses futures’Ga naar voetnoot50) geeft een merkwaardige verklaring van de Hervorming. Bekwame historici hebben opgemerkt, dat mensen, die in eenzelfde klimaat leven, gewoonlijk aan dezelfde gebeurtenissen onderhevig zijn. Dat geldt voor de religie en voor andere soortgelijke verschijnselen. In Duitsland, Frankrijk, Engeland en Schotland, die nu met de nieuwe religie besmet zijn, is dat te constateren. Daar de Nederlanden aan deze landen grenzen, zijn zij ook het slachtoffer geworden van die kwaal en zijn zij tot elke ondeugd in staatGa naar voetnoot51). Dat een geschrift begint met een vertoon van bescheidenheid is ook zeer gewoon. Iemand die in groot gevaar verkeert accepteert graag elke hulp, hoe gering ook. Dat geeft een schrijver moed om, ondanks geringe faam, toch zijn inzichten en wenken ten beste te gevenGa naar voetnoot52). Een pamflet verschijnt, omdat anderen het in manuscript gunstig beoordeelden en het de moeite waard vonden om te publicerenGa naar voetnoot53). Het is onmogelijk om het iedereen naar de zin te maken. Daarom verwacht een pamflettist ook weinig anders dan kritiek. Hij wil echter niet alleen voor zichzelf bezig zijn maar, | |
[pagina 267]
| |
gedachtig het gezegde ‘quod homines hominum causa sint geniti’, ook anderen van nut zijnGa naar voetnoot54). Dat de pamfletten openen met een spreekwoord of algemene wijsheid, die een uitgangspunt biedt of het thema in het algemeen aangeeft, is een veel voorkomend procédé. ‘Miramur dixisse quendam, quod nullum sit tam impudens mendacium quin testem inveniat, miramur et alium, qui dixit, nullam esse tam absurdam, atque impiam haeresin, quae discipulo ac sectatore destituatur’Ga naar voetnoot55). ‘Lysander Coninck van Sparte hadde een ghemeyn spreec-woort, dat waer t'vel vanden Leew niet en mochte te passe comen, datmen daer moest nayen t'vel vanden Vos’Ga naar voetnoot56). ‘De wyse segghen, dat de twisten tusschen gebroeders altoos de grouwelijcxste syn’Ga naar voetnoot57). De ouden hadden gelijk met hun gemeen spreekwoord: ‘Que la mesdisance estoit le thresor des fols’Ga naar voetnoot58). ‘Le naturel des Roys est comme des aultres hommes desireux de vengeance’Ga naar voetnoot59). ‘Daer zijn twee oude Spreeckwoorden seer wel dienende tot desen tijde: D'eene, datter gheen so slechten vrede en is, hy en is altijt beter dan de beste orloghe: Dander, dat beter is orloge in vryheit, dan vrede en slavernije’Ga naar voetnoot60). ‘Men zeyt gemenynlick, dat het qualick vuecht, als den knecht misdaen hebbende, den Meester bekyfft, off als deghene, die sculdich is, selve kompt heysschen’Ga naar voetnoot61). ‘Men seyt met eenen ghemeynen spreeckwoorde, soo menich hooft soo veelderhande opinien, ende dat elcken vogel singt also hy gebect is. Isocrates nochtans ter contrarien, metten welcken ick geuoele, seyt: Dat alle die ghene die van eene onghewoonlijke twijffelachtighe saecke, daer op in wedersyden vele valt te seggen ende debatteren, willen oordelen, behooren vry te wesen van alle affecten: die welcke de redene lichtelijck connen wederlegghen’Ga naar voetnoot62). ‘Die alde lieffhebbers der wijsheit hebben recht wael geordelt, dat Godt gheene oeueldaet meer hatet, als ondanckbarheit, Want niemandt ondanckbar is, die niet oick toegelick onrechtverdich sy’Ga naar voetnoot63). Spreekwoorden en gezegden zijn ook verder kwistig over de pamfletten | |
[pagina 268]
| |
verspreid, speciaal die het een of ander politiek maxime behelzen. De monarchomachische mentaliteit, die elders reeds werd gesignaleerd, is neergelegd in een aantal kernachtige gezegden: ‘Sy (de koningen) hebben een memorie boecxken, daer inne voor int beghinsel gheschreuen staet: Heeren appelen en rotten niet’Ga naar voetnoot64). ‘De Coningen hebben al veel te langhe handen, draechtse tot Roomen, setse eens onsacht neder, daer hebt ghy hen op den hals’Ga naar voetnoot65). ‘Gemerckt een oudt ende waerachtich seggen is, Die Coninghen vergheven, maer en vergeten niet’Ga naar voetnoot66). Vorsten zullen elkaar steeds helpen. Een schrijver zegt, dat niet alleen de spaanse koning en de Paus de tegenstanders zijn van de Nederlanders, maar alle katholieke vorsten; wanneer het niet openlijk is dan in het geheim. Schijnen zij de Nederlanders te helpen, dan gebeurt dat niet met een eerlijke mening, maar in de hoop, er voordeel uit te trekken. ‘Want dats een ront O, men vint gheen Princen so seer vyant van tyrannie, sy en sien altijt met quaden ooghen aen, dat d'ondersaten van heuren gebuer wederstaen hunnen oversten, sorghende dat d'exempel vanden nabueren heur Ondersaten oock teghen hen sal opstieren’Ga naar voetnoot67). Die theorie huldigt ook een ander pamflet. Waarom hebben de Nederlanders geen hulp van de koningin van Engeland te verwachten noch van andere vorsten?: ‘pour ne donner exemple à leurs propres subiects de se rebeller’Ga naar voetnoot68). Over het gezegde van Roboam: ‘Mijn vader heeft u met roeden gheslaghen, ick sal u met scorpioenen ofte scherpe gheesselen slaen’, disputeren twee pamflettenGa naar voetnoot69). Maar een ander haalt deze bijbelplaats aan als illustratie van de thesis, dat monarchieën de neiging hebben in tyrannie te ontaardenGa naar voetnoot70). Dit laatste pamflet bevat een hele bloemlezing van politieke maximes. ‘Ghelijc Alexander Magnus voortyden seyde, dat een Werelt en conde gheen twee Alexandros draghen, ende Iulius Caesar sprack oock, dat ghelijck den Hemel gheen twee Zonnen draghen can, also conde oock dat | |
[pagina 269]
| |
Roomsche Rijcke gheen twee Caesaren draghen’Ga naar voetnoot71). ‘Wy hebben veel te langhe die Raets-heeren ghehoort, die haeren raedt wt Marciouelli ghesoghen hebbende, ende alles mit vremdt Crijchsvolck hebben willen wtrichten, op dat wy onse sterckheyt niet wetende, ons tot op het been souden laten scheeren ende villen’Ga naar voetnoot72). Al zou er een andere koning voor de spaanse in de plaats komen, die de privileges zou bezweren, dan waren de Nederlanders nog niet veilig: ‘ouermidts dat wy daghelijcks bevinden, dat sulcks sonder schaemte ende schande ghepractiseert wert, dat Lysander te segghen plach, namelijc, datmen den kinderen mit poppen ende kinderspel, maer die Mannen mit eydtsweeren bedrieghen moet, ghelijck die Paus oock leert, datmen den ketters gheenen eydt te houden schuldich is, ende Marciouelli laet oock den Princen toe haeren eydt te breken, so menichmael, als sy dat tot onderhoudinghe hares standts, nuttelijck ende nootsaekelijck bevinden’Ga naar voetnoot73). De naam van Machiavelli, die hier enkele malen voorkwam, is vaak met die politieke maximes verbonden. Zo wordt van Alva gezegd: ‘(gefondeert zijnde in de leringe van Machiavelle)’Ga naar voetnoot74). ‘Ende en laeten ons niet letten t'ghene dat sommighe discipelen wt Machiavellus schole, hen onderstaen hooghen Potentaten, Keur ende Vorstelicken persoonen intebeelden, om haere macht ende ghewelt onbetaemelick te verhooghen ende wt te strecken, meer dan hen van Godt, van der nature ende van allen rechten gegeuen is’Ga naar voetnoot75). ‘De Macciauelsche reglen van Escouedo en zyn die niet bekent oock van Artois ende van Henegouwe?’Ga naar voetnoot76). ‘leurs (Spanjaarden) malices et cauteles Machiavelliques’Ga naar voetnoot77). Een auteur prijst de Ban tegen Oranje | |
[pagina 270]
| |
boven bloedvergieten ‘al ist dat Machiavel seyt: dat de doode gheene crisch en maken’Ga naar voetnoot78). Oranje heet ergens een ‘vervaren machiavellist’Ga naar voetnoot79). De vermelding van Machiavelli moge vaak een vage aanduiding zijn voor gewetenloze politiek in het algemeen, soms blijkt, dat zijn geschriften werkelijk wel bekend waren. Een auteur schrijft, dat de godsdienst noodzakelijk is voor het behoud van de staat. Die leer vormt een tegenstelling met de verderfelijke theorie van de ongelovige Machiavelli. Deze beweert in zijn commentaar op Titus Livius, dat iemand, die zich meester wil maken van de regering, geen religie hoeft te bezitten. Zulks volgt ook uit het voorbeeld van Numa Pompilius, de tweede koning der Romeinen, die aldus beter gehoorzaamd werd dan Romulus, die toch de eerste koning was en aan wie de Romeinen hun naam danktenGa naar voetnoot80). Verwant aan het argumenteren met spreekwoorden en gezegden, is het gebruik van fabels en legenden in het betoogGa naar voetnoot81). De schrijvers der pamfletten kennen Esopus als hun leermeester in dit opzichtGa naar voetnoot82). Onder de fabels zijn er verschillende die zeer welsprekend zijn en interessant. De Nederlanders durven niet met een supplicatie naar Spanje, gezien hetgeen Montigny en Bergen overkomen is. ‘Seker den Vos en woude in 't hol by den Leeuwe niet, geen uitgaende voet-stappen siende: soo onder den naem van Esopus dat beschreven is’Ga naar voetnoot83). Marnix kan geen vertrouwen schenken aan de verzekeringen van Don Juan. Deze zegt, de weerspannigen en verdwaalden weer op het rechte spoor te willen brengen. Maar wie zijn dat? Marnix vertelt dan ‘de fabel vanden Vos, de welcke, als de Leew een ghebot hadde laten wtgaen teghen alle beesten sonder steert, dat sy op de pene vanden hals hen terstond souden vertrecken wt alle zijn landen ende heerlicheden, alle sijn bagagien tsamen pacte om oock te vertrecken: waer op vande Simme ghevraecht zijnde (die met seer groote slachten haer ghereet maecte tot eenen eewigen ban) waeromme dat hy vertrecken wilde, ghemerct dat tghebot vanden Coninck hem geensins aen en ginck, als de ghene, die eenen langen ende grooten steert hadde, iae genoech om eenen | |
[pagina 271]
| |
vrient mede te deylen, Tis waer, seyde de Vos, ick weet dat seer wel ende de sake is eenen yeghelijcken wel bekent, maer wy sal my versekeren dat onse Coninc de Leew my niet en soude willen begrijpen onder t'ghetal vande beesten sonder steert?’Ga naar voetnoot84). Alle Nederlanders, speciaal de gewone man, moeten zich inspannen voor de bevrijding van het land. ‘Ghedenckt ghy niet des Apologi, ofte der Fabel die doch met Leerlinghe becleet is, vanden Voerman die synen waghene, in eenen diepen quaden slach ghevoert hebbende, riep, Jupiter aen, segghende, O Jupiter, Jupiter helpt my? Maer hem wert gheantwoort dat hy met synen schouderen, het rat wtlichten ende dapper op syne peerde slaen soude, alsdan soude hem Jupiter helpen’Ga naar voetnoot85). Voorstanders van een verzoening met Spanje gebruiken het argument, dat de koning al op jaren is en dat hij zijn kinderen een gepacificeerde erfenis wil nalaten. Dat is ook de redenering ‘daer mede Reinken de vos den esel bekoutede dat hy hem in des leewen clauwen begaf: den leeuw was tammelijck oudt, seyde hy, hy hadde quade tanden ende en mocht geen esels vleesch meer, hy woude zijn testament maken ende syne ionghe leeuwkens alle de beesten tot goede vrienden laeten, daeromme besloot hy oock daer naer, dat hy het esels herte niet gheren en hadde, want hadde den esel een hert gehadt, seyde hi, hy en soude hem met soo slechte reden niet hebben laten bekouten’Ga naar voetnoot86). Veelvuldiger komen echter fabels, of reminiscenties daaraan, voor in een vorm, die tot schablone is geworden. Dat geldt speciaal voor de beeldspraak, waarin wolf, schapen en herder, de vos en de leeuw een rol spelen. Zij verliezen haast hun figuurlijke betekenis, zodat ze nagenoeg zonder commentaar gezet kunnen worden in plaats van de figuren, die ze verbeelden. Populair is de fabel van de schapen, die samen met hun honden oorlog voerden tegen de wolven. Deze laatsten wilden een eeuwige vrede met de schapen sluiten, op conditie, dat de schapen zouden afzien van hun verdrag met de honden. Dit verhaal vindt een toepassing in verband met de vredesonderhandelingen van Breda, in 1575Ga naar voetnoot87) en ook als Gent, in 1584, vrede zoekt met de SpanjaardenGa naar voetnoot88). Dezelfde fabel doet dienst om de Nederlanders te waarschuwen, Oranje toch niet in de steek te latenGa naar voetnoot89). Voor | |
[pagina 272]
| |
zijn tegenstanders is Oranje echter zelf de wolf met wie de schapen samenzweren om hun herder te verdrijvenGa naar voetnoot90). Als de schapen verstand hadden zouden ze dan een wolf als heerser over zich willen hebben? Natuurlijk niet, ook al had hij een schaapsvel aan, want zij weten wel, dat de wolven hun vijanden zijn. Dat is van toepassing op AnjouGa naar voetnoot91). Naar aanleiding van de onderschepte brieven van Don Juan zegt een pamflet: maer ick hope dat ghelijck wy de claeuwen vanden Leeu ontdect hebben, dat ooc dese steert ons sal den vos leeren kennenGa naar voetnoot92). Don Juan ‘siende dat dat vel vanden Leeuw heeft oorsake geweest van zoo veel quaets,.... heeft hem geveynst te willen eenen contrarie voet nemen midts aendoende tvel vanden Vos’Ga naar voetnoot93). ‘Den Hertoge van Alven heeft ons gheregeert so met schalckheyt als eenen Vos, so met gewelt als eenen Leeuw’Ga naar voetnoot94). Wat Oranje betreft zegt de titel van een pamflet tegen hem voldoende: Le Renart decovvertGa naar voetnoot95). Over Granvelle - ‘den meesten Leeu ende subtijlsten Vos’Ga naar voetnoot96) - heet het ergens: ‘den aerdt van eenen Vos ende van eenen Tiger bedecktelick voerende’Ga naar voetnoot97). Dat de Spanjaarden het kasteel van Antwerpen zouden opbouwen zonder het voor tyrannie te gebruiken is even waarschijnlijk ‘als dat den Wolff geen Schapen, noch den Vos gheen Hoenderen meer en sal eten’Ga naar voetnoot98). Een bron van veel wijsheid voor de pamfletten vormen de klassiekenGa naar voetnoot99). Het is tekenend, hoe ze soms haast gelijkgesteld worden met de Bijbel: ‘Hiervoor hebbe ick wten Heydenschen schrijvers, Orateurs, Poeten ende Philosophen genoech bewesen, wat persoonen men behoort totter Overicheyt te beroepen, maer opdat men niet meyne den Heydenen te willen | |
[pagina 273]
| |
volgen, die nochtans dapper de sake der Policyen onderhandelt hebben’ wil hij tot slot alles met het Woord Gods bevestigenGa naar voetnoot100). Soms geeft een pamflet een algemene verwijzingGa naar voetnoot101). Een andere keer wordt een voorbeeld tot in finesses uitgewerkt. Dat gebeurt wel heel opvallend in: Lettre d'vn gentil-homme de Haynavt, a vn sien amy de Gand, Touchant les affaires de l'estat present du Pays basGa naar voetnoot102). Het pamflet is geschreven naar aanleiding van het veldwinnen der Spanjaarden en Malcontenten. De vijand bedient zich speciaal van collaborateurs, die in het geheim met hem in verbinding staan en zich aan hem verkocht hebben. Pas zijn er enkele gegrepen en te Antwerpen en Gent gevangen gezet. Daar moet streng tegen opgetreden worden. Parma leerde de Nederlanders in het geval Heze, hoe dat moet. Maar niet alleen de vijand geeft een voorbeeld. De schrijver meent, dat het ook zijn nut kan hebben, de deliberatie van de Romeinse Senaat in een soortgelijke situatie te verhalen. Hij veronderstelt, dat de lezers voldoende kennis hebben van de romeinse geschiedenis, om iets af te weten van de samenzwering van Catilina, Lentulus en anderen, tegen de romeinse republiek. Enkelen werden gegrepen; anderen ontsnapten en voerden een openlijke oorlog tegen hun vaderland. Om sommige redenen wilde men de gevangenen sparen. Andere argumenten pleitten voor de doodstraf. Toen werden twee redevoeringen uitgesproken. Eerst door Caesar om hun zaak te verdedigen. Hij had bijna het pleit gewonnen. De consul Silas was al overgehaald. Toen trad Cato naar voren en onthulde het bedrog in de redevoering van Caesar. Hij wees op het gevaar, dat de staat bedreigde, wanneer deze misdadigers hun straf ontliepen. Daarop werden de gevangenen veroordeeld en ter dood gebracht. De schrijver past dit voorbeeld dan in bijzonderheden toe op de situatie in de Nederlanden: ‘Laquelle harengue si vous considerez de pres, vous trouverez tres accommodee à vos affaires. Certes, presques toutes les sentences servent au temps present, et nous peuuent ouvrir les yeux pour veoir cler en une ma- | |
[pagina 274]
| |
tiere si trouble et chattouilleuse: Pesez je vous prie les raison de Caton: opposez les aux propos fardez de Cesar: faites puis apres comparaison de leur fait au nostre: et vous trouuerez que nous sommes en affaire et circonstances entierement semblables, lesquelles ont affaire de semblable medecine’Ga naar voetnoot103). Sallustius is bijzonder in trek in de pamfletten. Prees het voorgaande pamflet Cato, een ander geeft de lof aan Caesar: ‘is daer omme grootelijck de prijsen Gaius Caesar, die, alsmen Raedt hielde met wat Penen men die straffen soude, die der coniuratie van Lucius Sergius Catilina schuldich waeren, ghedreven heeft in volle vergaderinghe, dat een ieder soude oordelen sonder passie. Segghende aldus: Allen den ghenen (Heeren Senateurs) die van twijffelachtigen saecken moeten oordeelen, is van noode, dat sy vry sijn van haet, vrientschap, gramschap ende bermherticheyt, want qualijck can het ghemoet de waerheyt innesien, daer sulcken affectien domineren, ende noyt yemant en heeft te samen, cunnen der begheerlijcheyt, ende nutticheyt dienen, etc.’Ga naar voetnoot104). Een pamflet begint elders: ‘De vermaerde Orateur Salustius onder andere heerlijcke spreuckredenen, schrijft inden beginne vande handelinghe Lucy Sergy Catiline, dat alle die gene die begheeren meerder geacht te worden dan ander dieren, daer naer met alder vlijt behooren te trachten, dat sy heur leven niet zonder nut oft in gheswijch over bringhen, ghelijck de onredelijcke creaturen, die naturelijc nederich ende ter onderdanicheyt des buyckx gheschapen sijn’Ga naar voetnoot105). Zo ooit, dan is deze uitspraak momenteel in de Nederlanden toepasselijk. Verderop staat, dat de goden aan de gezanten van Sparta te verstaan gaven, dat de stad door geldzucht ten onder zou gaan en ‘Salustius de Oorloge vande Jugartinen ende daer van handelende schrijft aldus: O Stadt die te coope staet, ende haestelijc onder te gaen, indien sy een redelijc Coopman vint’Ga naar voetnoot106). Catilina wordt een scheldwoord. Oranje heet ergens: ‘desen seditieuse Catalina’Ga naar voetnoot107) en over zijn aanhangers, die hun best deden om Anjou naar de Nederlanden te halen, staat daar: ‘zijnen Sant-Aldegonde, ende dyerghelijcke andere Catalinarische ende seditieuse weermakers....’Ga naar voetnoot108). De tyrannendoders uit de oudheid genieten in de pamfletten een goede | |
[pagina 275]
| |
faam. De Nederlanders zullen Oranje steeds dankbaar zijn, zoals de Atheners Thrasybulus dankbaar warenGa naar voetnoot109). Wie Thrasybulus is, legt een ander pamflet uit. De geschiedenis getuigt, dat Athene nooit groter bloei kende, in elk opzicht, dan onder een ‘wel aenghestelde Borgerlijcke reghieringhe’. ‘Hierom werd oock Thrasybulus hooghelijck ghepresen, de welcke soo Xenophon schrijft, de voorseyde stadt Athenen, zijn Vaderlandt, van 30 Tyrannen (welcke de beste Borghers berooft ende veriaecht, ende die vryheyt der stadt onderdruckt hadden) verlost, ende die veriaechde Borghers, wederom in haer goet, ende die stadt tot haere oude Borgherlijcke vryheyt ende regiment ghebracht heeft’Ga naar voetnoot110). Merkwaardig is evenwel, dat ook voorstanders van een vrede met de koning, een beroep doen op Thrasybulus, maar dan de nadruk leggen op de amnestie. ‘Ende sullen blyde sijn dat wy volghende het exemple van Trasybulus, de welcke na dat hy de stadt van Athenen van t'ghewelt van dertich tyrannen verlost, ende die veriaechde Borghers wederom ingebracht hadde, een wet maecte van een eeuwich vergheten aller dijnghen voorhenen ghepasseert’. De Nederlanden moeten ook zo'n wet maken en in het vervolg in vrede met elkaar levenGa naar voetnoot111). Soms worden een hele serie van dit soort voorbeelden in één adem genoemd. ‘Die Aristocratie ofte regieringhe des Edeldoms alleyne aengaende, het is openbaer, dat Solon ende Lycurgus, seer wyse en gheleerde Mannen, dese forme van regieringhe, als die alder bequaemste, by die van Lacedemonien inghevoert hebben. Demosthenes ende Cicero, hebben dese forme bouen alle andere regieringhen ghepresen, want die rechte, waere ende mit der daet oude Edel-mannen, wesende rechte Liefhebbers ende beschermers vander vryheyt des Vaderlandts, hebben eerlijcke feyten ghedaen, so boven vanden vromen Thrasybulo gheseyt is, ende soo die Historien van Lucio Iunio Bruto, die Tarquinium Superbum (welcke Lucretiam veracht hadde) omghebracht heeft. Item van Dion tot Syracusa, van Ulysse, Themistocle, Marco Lepido, van Scipione Affricano, Cassio, ende meer derghelijcke rechten Edelen Helden betuyghen’Ga naar voetnoot112). Dit pamflet citeert op de titelpagina Titus Livius: ‘Als Brutus die Tyrannen, namelijck die Tarquinios wt Rome verdreef, so sprack hy, wy moeten van twee dinghen dat eene verkiesen: Een eerlijck leven in vryheit, ofte voor onse vryheyt een mannelijcke doot’Ga naar voetnoot113). Deze Brutus komt vaker als | |
[pagina 276]
| |
model voor. Wanneer het heil van het land op het spel staat, is medelijden misplaatst. Zelfs bloedverwantschap moet dan wijken. Brutus, die zijn eigen kinderen ter dood bracht, omdat zij tegen het vaderland hadden samengezworen, is daarvan een voorbeeld. Hij hield van hen, maar het welzijn van de republiek ging voorGa naar voetnoot114). Dan is er Brutus, de moordenaar van Caesar. De vrijheid bloeit slechts in een gezond klimaat. Na zich van hun koningen ontdaan te hebben, handhaafden de Romeinen gedurende verschillende eeuwen de republiek. Maar na de dood van Caesar, waren zij niet in staat de vrijheid te bewaren of terug te winnen, ondanks de moed van Brutus en ondanks het feit, dat diens naam hen steeds herinnerde aan de vrijheid en de haat tegen het koningschap. De oorzaak daarvan was de algemene corruptieGa naar voetnoot115). Er is echter ook een keerzijde. Een pamflet tegen Oranje stelt Lucius Cinna, die samenzwoer tegen keizer Octavianus, aan Oranje ten voorbeeldGa naar voetnoot116). Het steekt daartegenover de loftrompet op Jaureguy, die vergeleken wordt met Mucius Scaevola. Wat Jaureguy mislukte ‘wilt dat met David op deze monstrueusen Goliat volbrenghen: Op dat het hooft van desen Holofernes voor een spectakel, ende tot een versoeninge worde vertoont binnen de stadt van Antwerpen: gelijck dat de vrome Judith binnen Betulien heeft gedaen’Ga naar voetnoot117). De roem van Oranje is die van Herostratus, die de tempel van Diana te Ephesus in brand stak, om vermaard te wordenGa naar voetnoot118). De koning was wel verplicht de Ban uit te vaardigen tegen ‘desen versteenden Pharao’, naar het voorbeeld van keizer Octavianus, die een gelijke som stelde op het hoofd van ‘de archipiraet ende hooftzeerover’ Crocotas, zoals Dion dat verhaaltGa naar voetnoot119). Cicero is een geliefd raadsman in de pamfletten. Een ervan draagt als motto een gezegde van hem: ‘Myn opinie is, datmen den ghenen die ghenoechte heeft in tweedrachten, dootslagen van Borgers, ende Inlantsche orloghe, behoort te verdryven wt den ghetale der menschen, ende vande werelt te helpen’Ga naar voetnoot120). Waarom de monarchie de voorkeur verdient boven elke andere regeringsvorm, toont een pamflet aan met argumenten uit het tweede boek van De | |
[pagina 277]
| |
Officiis van Cicero, met voorbijgaan van het Oude Testament. Het koningschap dankt zijn ontstaan aan de armen en zwakken, die onderdrukt werden door de rijken en die in een koning iemand zouden hebben om hen te beschermen tegen onrecht. Een koning zou hen eraan kunnen wennen om te leven in vrede en hen kunnen besturen met voorzichtigheid, rechtvaardigheid, grootmoedigheid, moed en menselijkheidGa naar voetnoot121). Als dezelfde schrijver nagaat, of koning Philips II de deugden bezit, die vereist worden in een monarch, brengt hij verschillende wijze opmerkingen van Cicero te berde. Deze zegt in het eerste boek van De Officiis - waar hij ook de eigenschappen behandelt, die in een grootmoedig vorst aanwezig moeten zijnGa naar voetnoot122) -, dat wij niet leven onder volmaakte mensen. Het is al loffelijk als het er op lijkt. In het derde boek betoogt hij, dat de twee Decii en de twee Scipio's niet als volkomen grootmoedig bekend waren noch de zeven wijze Grieken als volstrekt wijs. Zij zijn voorbeelden van die deugden, omdat het erop leekGa naar voetnoot123). Belangrijk is ook om na te gaan, of Philips II er zich wel voor gehoed heeft door vrees te regeren, omdat zulks een gevaarlijke methode is. Immers Cicero zegt in het tweede boek van De Officiis, dat hij, die door velen gevreesd wordt, velen moet vrezenGa naar voetnoot124). Cicero ‘een Heydensche ende inde politique handelinghen wel ervarene schrijver’, leert in het tweede boek van De Officiis, dat de gelijkberechtigdheid der burgers de grote steunpilaar is van de samenleving en dat op grond daarvan, de eenheid het best kan bloeien. De regering moet dus zowel uit armen als uit rijken gekozen wordenGa naar voetnoot125). In het eerste boek leert hij, dat ‘de ambitie ende yver tot staet ende hoocheyt’ voor de staat noodlottige gevolgen heeft. Zelf beroept hij zich daarbij op PlatoGa naar voetnoot126). Cicero kan aangehaald worden tegen de door sommigen verkondigde stelling, dat een rechtvaardige oorlog beter is dan een onrechtvaardige vredeGa naar voetnoot127). Zijn pleidooi om clementie voor degenen die tegen Caesar de wapens opnamen, is een argument voor verzoeningsgezindheid tussen de partijen in de NederlandenGa naar voetnoot128). Zij die in 1584 pleiten voor vrede met Spanje, beroepen er zich op, dat zulk een overeenkomst bij de heidenen in | |
[pagina 278]
| |
hoger aanzien stond dan een bloedige overwinning. Cicero roemde het als de grootste overwinning van Caesar, dat hij geen wraak nam toen hij dit kon doen. Dat was een zelfoverwinningGa naar voetnoot129). In de pamfletten komen beelden, geput uit de klassieken, veelvuldig voor. ‘Wantmen segt niet meer Punische trouwe, noch Scythiaensche wreetheyt, want dat wort hedendaechs al ghedaen op zyn Spaensch’Ga naar voetnoot130). ‘Want gelijck in de Poeten den lof van Turnus of van Hector de fundamenten zijn van de glorie van Eneas oft Achilles, also ooc alle de loven vande Hertoge van Alva zijn de bloemkens van des Princen Croone’Ga naar voetnoot131). Er ‘worden meer sulcke Simmen gevonden als Favonius, dan wyse berispers als Cato was’Ga naar voetnoot132). Van Parma kan gezegd worden, wat Seneca in zijn brieven van Caius Marius schreef: ‘Maire conduisait un bel exercite, et l'ambition conduisait Maire’Ga naar voetnoot133). Parma moet het onderscheid leren tussen zijn daden en zijn grootspraak. Daar is minstens evenveel verschil tussen, als Thales van Milete legde tussen het valse en het ware. Daar is evenveel afstand tussen, als tussen ogen en oren. Hij wilde daarmee zeggen, dat zij gemakkelijk liegen, die verkondigen, wat zij hebben horen zeggen zonder het gezien of ondervonden te hebben. De spaanse landvoogd doet in dat opzicht denken aan de geschiedenis van de Athener Stratocles. Deze wilde de brenger zijn van een aangenaam bericht. Hij kwam haastig de stad binnen en, ofschoon de Atheners de nederlaag geleden hadden in een zeeslag, verklaarde hij brutaalweg voor de autoriteiten, dat zij de overwinning hadden behaald. Er werden openbare gebeden uitgeschreven en feestelijkheden. Toen twee dagen later de ramp bekend werd, was het volk verontwaardigd. Om de gemoederen te bedaren zei Stratocles: wat heb ik dan voor verkeerds gedaan, daar mijn bericht U twee dagen lang in feeststemming heeft gebracht?Ga naar voetnoot134). Wijze lessen uit de oudheid liggen kwistig verspreid over de pamfletten. Aangaande de twijfelachtige waarde van de volksgunst heeft Aristides zijn oordeel te kennen gegeven. Toen hij zag, dat de bevolking van Athene enthousiast instemde met zijn voorstellen, wendde hij zich tot zijn vrienden en vroeg, of hij iets verkeerds of doms gezegd hadGa naar voetnoot135). De filosoof Epic- | |
[pagina 279]
| |
tetus zeide: indien ge wilt, dat men goed van U spreekt, leert dan zelf goed te spreken. Wanneer ge het geleerd hebt, dwing U dan goed te spreken. Op die manier zult ge een goede reputatie genietenGa naar voetnoot136). Keizers en koningen worden geprezen, omdat zij zich door hun onderdanen lieten berispen, dat zij onvoldoende luisterden naar hun klachten en verzoeken, gelijck de ghene, die verdroech, dat men in volder straten tot hem seyde: En wilt ghy na onse clachten niet hooren soo en wilt oock niet regneren: ende d'ander de welcke, hoe wel dat hy was Coninck ende Overheer nochtans leet, dat een weduwe van hem appelleerde, om dat hy (soo sy seyde) haerder saken geen acht en nameGa naar voetnoot137). Puntige gezegden zijn te kust en te keur te vinden. De Spartaan Lysander, die zonder reden aangevallen werd door koning Agesilaus, zei: ‘Vraymant Agesilaus tu sçais bien humilier tes amis’Ga naar voetnoot138). De romeinse monarchie, te beginnen met Caesar, was een aaneenschakeling van tyrannie en moord. Na een slechte keizer volgde nog een boosaardigere op. Daarom bedoelde een oude romeinse vrouw het goed, toen ze tot Jupiter ‘om dat lanck leven vanden wreeden Tyrant Nero ghebeden heeft, op datter niet een ander succedeerde ende naeuolghde, die noch wreeder ende booser ware’Ga naar voetnoot139). Herodianus verhaalt van de advocaat Papianus, die van keizer Caracalla de opdracht kreeg voor de Senaat de moord op 's keizers broeders te verontschuldigen. Papianus sprak: ‘een sulcke broedersmoort, wert lichtelijcker beganghen, dan ontschuldighet, ofte verandtwoort’Ga naar voetnoot140). Naast de klassieken - en vaak tegelijkertijd - is de Bijbel voor de pamfletten een rijk arsenaal, waaruit argumenten, beelden, waarschuwingen en lessen geput wordenGa naar voetnoot141). Het is merkwaardig, hoe Schriftuur en Oud- | |
[pagina 280]
| |
heid naast elkaar voorkomen. Alva wordt genoemd: Phalaris, Nero, Pharao, Herodes en NabuchodonosorGa naar voetnoot142). Een pamflet over de eigenschappen van regeringspersonen zegt: ‘Hiervoor hebbe ick wten Heydenschen schrijvers, Orateurs, Poeten ende Philosophen genoech bewesen, wat persoonen men behoort totter Overicheyt te beroepen, maer opdatmen niet meyne den Heydenen te willen volgen, die nochtans dapper de sake der Policyen onderhandelt hebben’, zal de schrijver tot slot alles nog eens bevestigen uit het Woord GodsGa naar voetnoot143). In de disputen om de beste regeringsvorm doen de pamfletten tegelijk een beroep op de H. Schrift en op de oude geschiedenis. De drie regeringsvormen zijn in zich goed en Gode welgevallig. ‘Nochtans betuycht die heyliche Schrift, ghelijck oock die Heydensche Roomsche Historien doen, dat die Monarchie.... lichtelijck in een tyrannie verkeert is gheweest’. Bij de vorsten die misbruik maakten van hun macht komen naast elkaar voor: Roboam, Nimrod, Cyrus, Darius en ArtaxerxesGa naar voetnoot144). De pamfletten dragen vaak een bijbels motto op de titelpagina, dat tekenend kan zijn voor de inhoudGa naar voetnoot145). Zo schrijft Oranje op de Verantwoordinge: ‘Psalm 37 De Godloose leyt den Gherechtigen lagen, ende soeckt middel om hem te dooden, maer de Heere en sal hem in synen handen niet laten, noch hem voor boos verdoemen, al wort hy sulcx gheoordeelt’Ga naar voetnoot146). Met de andere geschriften van de prins uit 1568 is het op dezelfde manier gesteld. Baius schrijft op het pamflet tegen de eed van 1578, geëist door de Staten Generaal, die een unie gesloten hebben met hen, die zich. ‘Desertores Romanae religionis vocant’: ‘Vae filli Desertores....’Ga naar voetnoot147). Op de titelpagina van het pamflet naar aanleiding van de eed van 1582, | |
[pagina 281]
| |
breidt dezelfde schrijver de bijbelteksten uit: ‘Ghy en sult gheenen valschen Eedt doen in mynen naem’Ga naar voetnoot148); ‘Een yeghelyck sy d'overicheyt onderdanich. Want daer en is gheen macht, dan van Godt’Ga naar voetnoot149); ‘Wee den afvallenden kinderen, seyt die heere, om eenen raedt te stichten, ende niet door my: ende om een web te bestaen, ende niet doer mynen Gheest’Ga naar voetnoot150); ‘Ick heb meer vercooren verworpen te syn int huys Godts, dan te woonen in die tabernakelen der sondaren’Ga naar voetnoot151); ‘Myn volc gaet vuyt Babilonien: op dat ghy niet deelachtich en wordt haerder misdaden, ende niet en ontfangt van haer plagen’Ga naar voetnoot152). Vaak is het bijbels slot even tekenend als de motto's. Een pamflet dat de oorzaak van de rampen vooral op religieus gebied zoekt: ‘Dic ad eos: Vivo ego, dicit Dominus, Nolo mortem impij: sed ut convertatur impius à via sua, et vivat. Convertimini, convertimini à vijs vestris malis: cur enim moreremini domus Israelis’?Ga naar voetnoot153). Een waarschuwing aan de gewesten van de Unie van Atrecht besluit: ‘De boose syn haestelijck al
In haer stricken comen ten val:
Haer voeten syn int net ghevanghen
Dat sy voor my hadden ghehangen’Ga naar voetnoot154).
‘Heere myn Godt, heb ick dit gedaen, isser boosheyt in myn handen: Heb ick misdaan den genen die met my vredelijck leefde; oft en heb ick niet verlost den genen die my vyantschap toonde sonder reden: Soo moet de vyant myn Ziele vervolgen ende grypen ende vertreden in de aerde myn leven, ende myn glorie tot stof brenghen’Ga naar voetnoot155). Dat de vijand niet de gewenste vruchten moge plukken van zijn plannen. | |
[pagina 282]
| |
Steeds moeten wij voor ogen houden, hetgeen David in psalm 37 zegt, dat wij ons nl. niet moeten verbazen over de voorspoed van de bozenGa naar voetnoot157). Pamfletten rond de scheiding van 1579, dragen verschillende toepasselijke teksten: ‘Qui discedere vult ab amico, quaerit occasionem’Ga naar voetnoot158). ‘Tout Royaulme divisé contre soy mesme, sera desolé: et maison cherra sur maison’Ga naar voetnoot159). De titelpagina van een der pamfletten, die godsdienstige verdraagzaamheid propageren, staat vol met teksten: ‘Ick scheppe ende make die woorden der lippen, om vrede te vercondighen, so wel den ghenen die noch verre is, als die na by is, ende ick sal hem ghenesen, spreeckt die Heere’Ga naar voetnoot160). ‘Voorwaer daer en is gheen onderscheyt tusschen den Jode ende den Heyden, want daer is eenen selven Heere van alle menschen, die daer rijck is teghen allen die hem aenroepen’Ga naar voetnoot161). Die daer etet en sal niet verachten den ghenen die hem van eten onthout, ende die hem van eten onthoudt en sal niet verordeelen den ghenen die daer etet. Want Godt heeft hem aengenomen. Wie zijt ghy die daer verordeelt eens anders knecht? hy staet vaste oft valt zijnen Heere: hy sal oock vast staende werden, want Godt is machtich hem te onderhoudenGa naar voetnoot162). ‘Hebt lief uwe vyanden: wilt niet ordeelen ende ghy sult niet verordeelt worden: Wilt niet verdoemen ende ghy en sult niet verdoemt worden. Want met sulcken ordeel als ghy ordeelt, sal men u oock ordeelen, ende met sulcker maten als ghy metet, sal van anderen u oock ghemeten worden. Ghy gheveynsde werpt eerst den balck wt uwer ooghen, ende dan sult ghy mercken, om wt te worpen den splinter wt der ooghen dijns broeders’Ga naar voetnoot163). In 1579 plaatst een schrijver, die zich tegen de spaanse voorstellen keert, op de titelpagina van zijn pamflet: ‘Dicebant, Pax, pax; et non erat pax’Ga naar voetnoot164). Een ander: ‘Trect my niet onder den Godloosen ende Quactdoenders, die van Vrede spreken met haeren Naesten, ende hebben tboose int herte’Ga naar voetnoot165). Een voorstander van vrede gebruikt de psalmtekst: ‘Cum his qui oderunt Pacem, eram pacificus. Met desen die den Vrede haten, was | |
[pagina 283]
| |
ick vreedsamich’Ga naar voetnoot166). Een pamflet over de ellendige staat van de regering in de Nederlanden zegt: ‘Perditio tua ex te O Israel’Ga naar voetnoot167). Sprekende voorbeelden van het gebruik van bijbelteksten in de politieke strijd, zijn te vinden in de disputen rond Anjou, na de Franse Furie van 17 januari 1583. Oranje, die voorstander is van een verzoening met Anjou, weet dat er velen van mening zijn, ‘dat niet geoorloft en zoude wesen te overcomen met eenen die niet en is van onser Religie, allegierende eenige passagien om t'selve te bethoonen’Ga naar voetnoot168). De prins antwoordt op die moeilijkheid tamelijk sarcastisch: ‘ic bekenne wel, dat ic gheenen soo grooten Theologien ben, dat ic die questie zoude connen beseffen’Ga naar voetnoot169). Hij ziet echter dat de kerken in andere landen daartegen geen bezwaar hebben. Hij geeft hiervan een hele serie voorbeelden. ‘Begere daeromme datmen my wil onschuldigen, dat ick so veel Kercken, ia, alle die Kercken van Christenrijck, niet en can verdoemen, of in desen deele afschuldigen’. Wel moet er steeds op gelet worden, dat een overeenkomst de religie veilig steltGa naar voetnoot170). Een felle kritiek op Oranje's AdvisGa naar voetnoot171) raakt dit punt even aan. Uit een beschouwing over de religie van de prins concludeert de schrijver, dat het inderdaad waar is, dat Oranje geen groot theoloog isGa naar voetnoot172). De tegenstanders van een verbond met een vorst van andere religie hebben gelijk. Wat de voorbeelden van Oranje betreft: er is er niet één bij, waarin de natuurlijke vorst vervangen wordt door een ander: ‘Een sake (die) directelijc tegens die H. Schrifture’Ga naar voetnoot173). Heel uitvoerig gaat echter op deze kwestie in: Een Christelijcke waerachtighe Waerschouwinghe ende wederlegginghe: Aller, die segghen, dat de Christenen moghen Verbondt maken metten ongheloouighen in Krijghshandel, om deur hun macht beschermt te wordenGa naar voetnoot174). Er zijn mensen, die Anjou verontschuldigen en hem weer willen aannemen. Zij lieten hem ontsnappen na zijn misdaad. Het Woord Gods en de natuur leren echter, dat wanneer God de vijand overlevert, men hem zijn macht moet ontnemen. Anders is het billijk, dat men door hem overwon- | |
[pagina 284]
| |
nen wordt. Een voorbeeld daarvan, is de geschiedenis van Achab, die Benadad, de koning van Syrië, versloeg, maar daarna een verbond met hem slootGa naar voetnoot175). Anjou is een erger vijand, want hij kwam naar de Nederlanden als een vriend en trachtte de Nederlanders met vriendelijkheid te vermoorden. Hij volgde daarin het voorbeeld van Joab met Amasa en Judas met ChristusGa naar voetnoot176). Verdragen met buurstaten om de vrede te bewaren zijn steeds geoorloofd, zoals blijkt uit het voorbeeld van Abraham, die een verbond sloot met AbimelechGa naar voetnoot177). Ook Paulus gebiedt de vrede te bewaren met alle mensenGa naar voetnoot178). Maar een verbond te sluiten met de goddelozen, om door hen beschermd te worden, zoals men dat van Anjou verwacht, is rechtstreeks tegen Gods Woord. Dat blijkt uit Isaias 30 en 31. Verder staat er in DeuteronomiumGa naar voetnoot179), dat Gods volk een koning moest kiezen uit de broeders. Zijn de Nederlanders ook niet Gods volk? God wil Zijn glorie niet afstaan aan afgoden en afgodendienaarsGa naar voetnoot180). Die met menselijk verstand en wereldse wijsheid willen regeren, strijdig met Gods Woord, - zoals er nu zovelen zijn - zullen geen succes hebben. Bij Job en Isaias staat geschreven, dat God zal verblinden en tot schande maken de wijsheid, die tegen Hem en zonder Zijn geest isGa naar voetnoot181). Mogelijk werpt iemand op, dat Gods volk in Babylon, hulp heeft ontvangen van Nabuchodonosor, zoals bij Daniël staat en elders. Het boek Esther verhaalt van de hulp van koning Assueros. Darius en Cyrus hielpen het volk Gods nog meer. Ook in Egypte kende Israël voorspoedGa naar voetnoot182). Dat bewijst echter alleen, dat God ook in de babylonische gevangenschap met Zijn volk was en onder Assueros en dat Hij het hart der koningen bekeerde. Wat Cyrus en Darius betreft: zij waren door God daartoe gebracht. Dat was reeds lang van tevoren voorspeldGa naar voetnoot183). Maar hebben de Joden na de babylonische gevangenschap Darius of Cyrus, aan wie zij zoveel te danken hadden, tot koning gekozen? Zij wisten wel, dat zij een koning uit de broeders moesten kiezen. Ook de Nederlanders zijn verlost van het roomse | |
[pagina 285]
| |
Babylon, van de egyptische slavernij en het Pausdom. Zij hebben zich laten verleiden hulp te zoeken bij een slaaf van de Paus. Zolang het verbond met Frankrijk duurt, rust Gods vloek op het land. Daarom: ziet er vanaf vóór God straft, zoals Hij de kinderen Israëls strafte, die niet met manna tevreden waren en vlees verlangden. Hij gaf hun vlees, verslond hen terwijl het nog onverteerd tussen hun tanden wasGa naar voetnoot184). De kinderen van Israël waren niet tevreden met de rechters, die God hun gaf. Zij wilden een machtige koning, zoals de heidenen. In Zijn toorn gaf God er hun eenGa naar voetnoot185). Daarna volgt er weer een reeks voorbeelden uit de Bijbel, die nog duidelijker moeten aantonen, hoezeer een verbond met de goddelozen, speciaal als het gesloten is met de bedoeling om hulp en bescherming te ontvangen, God mishaagt. Asa, de koning van Juda, die een verbond sloot met Benadad, koning van Syrië werd daarvoor door de profeet gestraftGa naar voetnoot186). Op gelijke manier verging het zelfs Josaphat, koning van Juda, die een verbond sloot met Achab, koning van IsraëlGa naar voetnoot187). Isaias kondigt Ezechias de straf aan voor zijn contact met de koning van Babylon, Berodach BaladanGa naar voetnoot188). Osee voorzegt Israël's val omdat het nu eens bij Egypte dan weer bij Assyrië hulp zoektGa naar voetnoot189). Hetzelfde doet Jeremias. Hij toont aan, dat de rampen, die Israël treffen, hoofdzakelijk te wijten zijn aan het feit, dat zij God verlieten en hulp zochten bij Diens vijandenGa naar voetnoot190). Zolang Judas de Macchabeeër en zijn broers vochten in de naam des Heren, overwonnen zij. Toen zij verbonden sloten met Gods vijanden, gingen zij ten onder. Het meest sprekend voorbeeld is echter wel koning Achaz van Juda. Zijn vijanden waren Phacee, koning van Israël en Rasin, koning van Syrië. Isaias beloofde hem Gods hulp. Achaz schonk daaraan echter geen vertrouwen en sloot een verbond met de koning van Assyrië: ‘tot het welcke ooc vele in Juda gheneycht waren, want wat de Ouerste wilt, crijcht lichte veel navolghers, God gheue wat het sy, sy spraken, noch riepen schier anders niet dan van verbondt, verbondt, ghelijc nu meest alle Houelinghen doen, die ooc anders niet en spreken schier dan van Verbondt met Alenchon, en Vranckrijcke, | |
[pagina 286]
| |
ende dat daeromme dat de Ouerste soo ghesinnet zijn’. De koning van Assyrië kwam, overwon Syrië en Israël, maar viel daarna Juda binnenGa naar voetnoot191). De uit Gods Woord aangehaalde voorbeelden gelden ook nog voor deze tijd. Want Gods Woord blijft waarachtig in eeuwigheidGa naar voetnoot192). Elias vroeg aan Israël: hoe langhe dat zy op beyde syden hijncken sullen? Baal, en God tsamen dienen, dwelck niet zijn en can. Daerom besluydt hy, is Godt Godt, soo volght hem nae, is Baal Godt, soo volght hem ooc nae, alsoo moeten wy ooc segghen, meynen wy van herten de Religie, en soecken wy de voorderinghe des LandsGa naar voetnoot193). Een vorst, die zulke misdaden bedreef als Anjou, kan onmogelijk voor goedertieren doorgaan. Enkele teksten uit de Bijbel bevestigen datGa naar voetnoot194). Joab werd gestraft, omdat hij Abner en Amasa verraderlijk vermoorddeGa naar voetnoot195). Hoe is het dan met Anjou? Of mogen de vorsten en prinsen, volgens de leer van Machiavelli, vooral in zwang aan het spaanse en franse hof, doen wat zij willen? Dan zullen zij eens hun straf ondergaan, want God is een verterend vuurGa naar voetnoot196) en een rechtvaardig rechterGa naar voetnoot197). Waarom wil men de misdaad van Anjou dan verontschuldigen? Isaias spreekt het wee uit over hen, die kwaad goed noemen en goed kwaad, uit duisternis, licht, en uit licht, duisternis maken, uit zuur, zoet en uit zoet, zuurGa naar voetnoot198). De Nederlanders moeten dus niet langer hulp zoeken bij de goddeloze afgodendienaars, maar bij God. Laten zij zich bekeren, zoals de Israelieten ten tijde van Josaphat, koning van Juda en met God een verbond sluiten. Dan zullen Ammonieten en Moabieten en alle vijanden ter wereld, hen niet kunnen schadenGa naar voetnoot199). ‘Tis ghenoech de Arcke des Heeren, byden Dagon ghestelt, want sy connen by elckanderen niet bestaen, siet hier van 1. Sam. cap. 5. Alsoo en kan het Pausdom by de waerheyt niet tsamen accorderen’Ga naar voetnoot200). Al zou de koningin van Engeland en alle andere vorsten, de Nederlanders een verbond tegen Gods Woord aanraden, dan moeten zij daaraan nog geen gehoor geven. Anders gehoorzamen zij de mensen meer dan God, terwijl | |
[pagina 287]
| |
St. Petrus toch anders leertGa naar voetnoot201). Een leeuw verscheurde de profeet, die aan God ongehoorzaam was en een mens volgdeGa naar voetnoot202). Wanneer de Nederlanders op God vertrouwen, zullen zij Diens hulp ondervinden. Over dat Godsvertrouwen spreekt David veelvuldigGa naar voetnoot203) en ook JeremiasGa naar voetnoot204). In een paar latere pamfletten is nog een naklank van dit bijbeldispuut terug te vinden. Een schrijver, die voor vrede met Spanje pleit, vindt het aannemen van Anjou onverstandig en a fortiori dus ook het wederaannemen, na de droevige ervaringen met hem: ‘al waert schoon, dat bewesen ware, dat het aennemen vanden Franchois, met die heylighe Schriftuere accordeerde, t'welcke sommighe vrome mannen houden onmogelick te wesen’Ga naar voetnoot205). Dat vindt bestrijding: ‘Vele andere vrome mannen houdent seer wel doenlijc te zijn, daeromme moeste die uyt der h. schrift besloten worden, ofte ten minsten andere bequaeme middelen voorgheslaghen’Ga naar voetnoot206). De aangehaalde pamfletten disputeren over meerdere bijbelteksten. Er was volop reden, dat de Nederlanders zich verdedigden tegen de Spanjaarden. Het is echter de vraag, of het verstandig was om de koning af te zweren. Zeker is, dat het grootste en het beste deel van de bevolking hieraan niet meedeed. Die de koning wel afzwoeren, deden dat uit onverstand, onbedachtzaamheid of vrees. Toen het volk verlichting der lasten vroeg van Roboam, de zoon van Salomon, deed deze koning verkeerd met te weigeren dit redelijk verzoek in te willigen. Hij sprak: ‘Mijn vader heeft u met roeden gheslaghen, ick sal u met scorpioenen ofte scherpe gheesselen slaen’. Het volk deed echter ook verkeerd, toen het om die reden de koning helemaal in de steek liet en, wat erger is, in die houding volhardde. Door zich teveel op Roboam en zijn geslacht te willen wreken, hebben zij zichzelf van de ware godsdienst beroofd en in het verderf gestortGa naar voetnoot207). De repliek hierop verklaart, dat het optreden van Roboam niet vergeleken kan worden met de spaanse tyrannie en de geloofsvervolging. Van de andere kant getuigt God, dat Hij zelf Roboam afzette en zijn stoel aan een ander gaf. Hij | |
[pagina 288]
| |
strafte Israël, meer omdat het zich uit haat van Juda, de tempel en de ware godsdienst afscheurde, dan omdat het afviel van RoboamGa naar voetnoot208). Er zijn redenen om vertrouwen te hebben in een verzoening met de koning. Het is niets nieuws, dat koningen zich van harte verzoenen met hun onderdanen. David heeft de opstandelingen, die met zijn zoon Absalon tegen hem hadden samengezworen, zelf om verzoening laten vragenGa naar voetnoot209). Dat is echter slechts hoop, klinkt het antwoord. ‘Want de wyse Philosophen pleghen hier voortijdts te segghen, dat hope anders niet en is, dan eens waeckenden menschens droom, oock gheen ander dinck en brenght de voghelen ende de visschen int net dan hope’. Het moge voorgekomen zijn, dat koningen zich verzoenden met hun onderdanen, die hun toorn hadden opgewekt, in veel meer gevallen namen zij wraak. Daarom zegt Salomon: ‘Den toorne des Conincx is een voorbode des doots’Ga naar voetnoot210). Tegenover het voorbeeld van David staan talloze andere, waarin de koningen ongenadig wraak genomen hebben. Bij een eventuele vrede met de koning, kunnen er geen concessies gedaan worden op het punt van de religie. Er bestaat hoop, dat de koning, na al de ervaring die hij heeft opgedaan, eindelijk de raad van Gamaliël ‘een politischen werelt wysen man’ zal accepteren. Deze ontraadde elke tyrannie. Hij toonde met enkele voorbeelden aan, dat de dingen die niet uit God zijn, vanzelf te niet zullen gaan. Tenslotte zei Gamaliël: ‘.... is dese sake ende alle desen raet wt den menschen, hy sal van selfs vergaen, maer soo hy wt Godt is, soo en const ghy dien niet breken, etc.’Ga naar voetnoot211). De koning zal zijn bloeddorstigen raad niet steeds geloof blijven schenken. Het commentaar luidt: ‘Het ware raetsaem dat deze goede Gamaliel in Spaengien trock, om te versoecken of de Spaensche Phariseen Priesteren ofte hooge Priesteren hen beter ghelooue sullen toestellen, dan de Jootsche hier voortijdts haeren Gamaliel deden’Ga naar voetnoot212). De Bijbel is in alle mogelijke vormen in de pamfletten terug te vinden. Soms is een pamflet een aaneenschakeling van bijbelteksten, zoals de Hertgrondighe Begheerte van Saravia. Dit geschrift is ook bedoeld als een aansporing tot gebed om een overwinning voor OranjeGa naar voetnoot213). Een pamflet ziet als oorzaak van alle ellende in de Nederlanden: de zonden. De grootste | |
[pagina 289]
| |
belediging Gods is de afgoderij. Een lange reeks teksten uit de Bijbel demonstreert datGa naar voetnoot214). Dan weer worden bijbelse namen op personen uit de Opstand toegepast. Oranje is ‘onsen Moyses’; ‘den goeden Moyses’Ga naar voetnoot215) of ‘synen David’; ‘den tweeden David’. Alva is: ‘onsen Pharao’Ga naar voetnoot216) en zijn aanhangers ‘Pharaonisten’Ga naar voetnoot217). Bij Oranje's intocht te Brussel in 1578 wenst Jan Baptist Houwaert hem toe: ‘Davids sachtmoedigheyt, Salomons prudentie,
Cyrus memorie, Tullius eloquentie
Regulus getrouwicheyt, Probus goet leven’Ga naar voetnoot218).
Onder de tableaux vivants, bij die gelegenheid vertoond, zijn o.a. te zien: David met het hoofd van GoliathGa naar voetnoot219); Mozes, die de Joden verlostGa naar voetnoot220) en Jozef met zijn vader Jacob en zijn broedersGa naar voetnoot221). Een enkel pamflet moge constateren, dat het geen zin heeft om telkens het verleden weer op te halen en elkaar de schuld te geven van het gebeurde. Het is niet opportuun om de woorden en daden van Alva en zijn opvolgers weer in herinnering te brengen. De partijen moeten het verleden laten rusten en zonder veel dispuut doen, wat er gedaan moet wordenGa naar voetnoot222). Over het algemeen bestaat er echter een grote verering voor de geschiedenis. Wanneer Jan Baptist Houwaert de lof van Anjou wil bezingen, leidt hij zichzelf in: ‘En hadde Quintus Cursius niet geschreuen
Vanden grooten Alexander verheven,
Wat souden wy weten van zyn victorie?
Vlisses fame die waer verdonckert bleuen
En hadde Homerus niet verhaelt zijn leuen,
Wy en souden van Ciro hebben gheen memorie
En hadde Chilo niet in t'licht brocht sijn glorie,
Wat eere sou Scipio den grooten Africaen
Achterghelaten hebben in t'werels Ciborie?
En wat souden wy weten vanden goeden Troyaen?
En hadde Titus Liuius en Plutarchus ghedaen’Ga naar voetnoot223).
| |
[pagina 290]
| |
De pamfletten doen vaak een beroep op de geschiedenis in het algemeen. Om tot vrede te geraken zijn vorsten gewoon, gouden bergen te beloven, zonder zich later aan hun beloften te houden, zoals ‘de exempelen en Historien’ dat aantonenGa naar voetnoot224). ‘Soo is allen menschen die eenichsins kennisse hebben van Historien’ bekend, welke de gevolgen zijn van tweedrachtGa naar voetnoot225). Een pamflet plaatst als motto naast een paragraaf: ‘Faute de la cognoissance des histoires cause grande aveuglement, et beaucoup de desordres en une republique’Ga naar voetnoot226). Een ander geeft Anjou een overzicht van de gebeurtenissen in de Nederlanden: ‘(om dat U.H. van als soude moghen goede kennisse hebben, die voor al nootsakelijck is om die Landtregeringhe wel te administreren)’Ga naar voetnoot227). Er is wel haast geen pamflet, of het houdt zich in een of ander opzicht met de geschiedenis van de Opstand bezig. Dat geldt voor justificaties, verantwoordingen en apologieën, voor aanklachten en beschuldigingen. Steeds staan de eigentijdse gebeurtenissen in de belangstelling. Hoe verder in de Opstand, hoe verder ook de overzichten teruggaan. 5 April 1566 is vaak de uitgangsdatum. Maar om de geschiedenis van de Opstand te verklaren, kan ook vaak het verleden dienst doen. De bestemming van het pamflet kan van invloed zijn op de te behandelen historie. Moet de komst van Anjou verdedigd worden, dan krijgt de band tussen de Nederlanden en Frankrijk bijzonder relief. Bij andere gelegenheden staan de relaties van de Nederlanden met het Rijk op de voorgrond. Bij persoonlijke verdedigingen of aanvallen wordt de geschiedenis van de Opstand verhaald rond een bepaalde figuur. Er is in de pamfletten vaak sprake van de band tussen de Nederlanden en het Rijk. Tijdens de vredesonderhandelingen van Breda, komt er een protest van spaanse zijde tegen de stelling: ‘dat de landen van Holland en Zeeland souden geacht wesen van allen ouden tijden voor een Graeflijkheid of Graefschap van het Rijk’Ga naar voetnoot228). Bij een andere gelegenheid herinneren ‘den generale Staten als lidtmaten van den Heiligen Rijke’ aan: ‘de seer vaste vereeninge daer mede dese Landen met Duitschland vereenigt en gebonden zijn’Ga naar voetnoot229). | |
[pagina 291]
| |
Enkele pamfletten weten de geschiedenis van de Opstand in nauw verband te brengen met het Rijk. In 1578 verklaart Marnix te Worms, dat een van de redenen waarom de Staten Generaal Mathias, aartshertog van Oostenrijk, het bestuur over de Nederlanden aanboden, was: de band met het Rijk te behoudenGa naar voetnoot230). Het is voor het Rijk van het grootste belang, dat de Nederlanden binnen die band blijven. Krijgt Don Juan de overhand in de Nederlanden, dan maken de Spanjaarden zich meester van de handel op de Noordzee en gaan zij de hele in- en uitvoer van het Rijk beheersen. Bij de eerste de beste gelegenheid zullen zij het Rijk binnenvallen. Want het is bekend, dat de Spanjaarden steeds de vrijheid van het Rijk bedreigd hebben. De sporen zijn er nog van te zienGa naar voetnoot231). Het is een dwaling te veronderstellen, dat de Spanjaarden zich rustig zullen houden wanneer zij eenmaal de Nederlanden veroverd hebben. Hun heerszucht en hoogmoed laten zich daartoe niet beperken. De hele wereld is voor hen nauwelijks groot genoeg. Sinds de tijd, dat de Nederlanden door huwelijk met Spanje verbonden werden, hebben de Spanjaarden te kennen gegeven, dat zij van de Nederlanden een oorlogsbasis wilden maken, om daar een staand garnizoen van elite-troepen te legeren. De bedoeling was, niet slechts om de buurlanden op een afstand te houden, maar om ze onverwachts te overvallen en te veroveren, wanneer de tijd daarvoor opportuun leek. Toen de spaanse koning, op instantelijk verzoek van de Nederlanden, zijn troepen terugriep, leek die kans voorbij. Sedert zonnen zij op een andere gelegenheid, die zich onder Alva scheen voor te doen. Hij had | |
[pagina 292]
| |
opdracht twee grote steden van het Rijk, Munster en Keulen, te veroveren met hulp van Erik van Brunswijk. Eenmaal meester van de Rijn, hoopte hij daar een fort op te richten, om de rest van Duitsland onder het juk te brengen. Toen dat plan mislukte, probeerden de Spanjaarden, op advies van Requesens, zich meester te maken van Emden. Daardoor zouden zij de handel op de Noord- en de Oostzee kunnen beheersenGa naar voetnoot232). Don Juan zegt zelf Duitser te zijn en van het Rijk te houden. Dat is echter doorzichtig bedrog. Hij ziet uit naar een kans om Duitsland te veroverenGa naar voetnoot233). Ook hebben de Spanjaarden meermalen plannen gemaakt om Engeland te veroveren, onder voorwendsel hulp te brengen aan de koningin van Schotland of om de ketters, die hun vijanden een toevluchtsoord boden, te straffen. Dat mislukte, doordat het uitlekte, speciaal door onderschepte brieven. Maar met de mislukking hebben de Spanjaarden nog niet hun opzet prijs gegeven. De Duitsers mogen daarom niet dralen hulp te verlenen, willen zij geen spijt krijgen als het te laat isGa naar voetnoot234). Dat de eilanden Cyprus en Rhodos, Griekenland en Byzantium aan de Turken verloren gingen, was te wijten aan het dralen van de Christenstaten, om hulp te bieden. Hier in het Noorden dreigt geen geringer gevaar. De Spanjaarden zijn niet minder heerszuchtig en uit op verovering dan de Turken. Zij staan tegenover de Duitsers niet anders, dan de Turken tegenover de Christenen. Zij hebben pas met de Turk een verbond gesloten, om de handen vrij te hebben in de NederlandenGa naar voetnoot235). Marnix wijst op de band, die er bestaat tussen de Nederlanden en het Rijk. Er zijn verdragen, eenheid van aard, verwantschap van taal, gemeenschappelijke handel, eenzelfde naam. Het grootste deel van de gewesten stond vóór Karel V onder het Rijkskamergerecht en was onderdanig aan de jurisdictie van het Rijk. Bij het verdrag van Augsburg in 1548, beloofden de vorsten en steden van het Rijk, de Nederlanden te beschermen. Deze landen zouden alle privileges van het Rijk genieten. De tegenwoordige keizer beloofde bij zijn kroning, niet te dulden, dat vreemde soldaten het Rijk zouden schenden. De Staten Generaal mogen dus met recht om hulp verzoekenGa naar voetnoot236). Marnix herinnert eraan, dat Duitsland reeds vaak zijn misnoegen te | |
[pagina 293]
| |
kennen gaf over het optreden der Spanjaarden in de Nederlanden, maar nooit daadwerkelijke steun verleende. Dat maakt de vijanden driest, ook ten opzichte van de Duitsers, die vroeger niet hoefden te wijken voor de militaire macht van de Romeinen, noch voor de wreedheid van de Turken. Nogmaals komt naar voren het gevaar, dat het Rijk loopt, als de Nederlanden ervan worden gescheiden. Don Juan moet in de Rijksban gedaan worden en de duitse soldaten in de Nederlanden moeten gedwongen worden terug te trekken. Mathias en de Staten Generaal zullen zich beijveren, dat de situatie in de Nederlanden de goedkeuring van het Rijk kan wegdragenGa naar voetnoot237). De proclamatie, die Johan Casimir ruim een maand later uitgeeft, is in menig opzicht verwant aan de redevoering van Marnix en er zelfs van afhankelijk, bv. als er gezegd wordt, dat het de bedoeling van de Spanjaarden is: ‘die Nederlanden tot eener Crijghsborcht te maecken, ende die selve steeds met wtgesocht en wtgelesen Crijghsvolck te besetten, op dat si daer mede, alst pas ende gelegentheyt gaue, die omliggende nabueren souden overmachtighen’Ga naar voetnoot238). De Nederlanden zijn niet slechts buren maar ‘den heylighen Rijcke selue, als medeleden gheincorporeert’Ga naar voetnoot239). Het pamflet herinnert aan het beroep, dat de Nederlanden deden op het Rijk bij gelegenheid van de Rijksdag van Spiers in 1570, de Rijksdag van Regensburg in 1576 en pas te Worms. De keizer wendde zich meermalen tot de spaanse koning over deze aangelegenheidGa naar voetnoot240). Het pamflet meet de nadelen van het spaanse optreden in de Nederlanden breed uit, speciaal in economisch en militair opzichtGa naar voetnoot241). De Spanjaarden proberen van de Nederlanden een staat te maken, die geheel los staat van het Rijk. De proclamatie brengt de beruchte 13 artikelen in herinnering en het standbeeld van Alva, een symbool van de verovering der NederlandenGa naar voetnoot242). ‘Voort, so staet het eenen ieghelicken wel voor, hoe dat het Nederlandt al ouer menighe iaeren, in ghelijcker vryheyt ende wesen, so wel als dat Duytsche Rijcke zijn afkomste heeft ghehadt, ende is altijdt vanden Duytschen ende haeren Keyseren doer die Stadthouders der seluen hier voortijdts gheregiert ende gheghouverneert worden, | |
[pagina 294]
| |
so dat oock byna alle de stucken des seluen landts, des Rijcks eygendom zijn, ende naderhandt tot sonderlicke leenen zijn gemaeckt worden, Ghelijckerwijs oock noch tot deser tijt die Coninghlicke Weerd. van Spaengien, dit selve van der verstorven Keys. Majesteyt (dat wy anders niet en weten) voor leen ontfanghen heeft. Ende al ist saecke dat eyndelick van weghen der seluen landen, een particulier verdragh, datmen t'Borgoensche heeft ghenaemt, Anno 48. ghemaeckt is ende achterghevolghet, So weet men nochtans genoech wat daeraf is, ende sulck verdrach is in dier maten ghelimiteert worden, so dat daer door den Roomschen Keyser ende t'Rijcke die superioriteyt, hoocheyt ende gherechticheyt niet met allen is onttrocken worden, Oock en kan de Con. Weerd. van Spaengien, als een leendrager, den Roomschen Keyser ende t'Rijcke, alle behoorlicke bekentenisse, respect ende opzien niet weygheren, midts sy wil voor een van de voorneemste Staten ende leden des Rijcks ghehouden zijn, ende van de Keyserlicke Majesteyt ende t'Rijcke wederomme daer voor (doch in zijner voegen ende maten) is bekent worden’Ga naar voetnoot243). De nauwe samenhang, die er bestaat tussen de troebelen in de Nederlanden en het welzijn van het Rijk, komt telkens weer naar voren. Een pleidooi voor Anjou's komst in de Nederlanden begint met tegenover elkaar te stellen: het verleden, toen de Nederlanden onder de bourgondische vorsten vrede en vriendschap kenden, en de tegenwoordige tijd met zijn tegenspoed, oorlog en tweedrachtGa naar voetnoot244). Anjou is uit het geslacht der bourgondische vorsten, welke de Nederlanders zich met tranen in de ogen herinneren. Dezen legden immers de grondslag voor wetten en privileges. Zij regeerden met vaderlijke zorg en gerechtigheid. Wanneer Anjou in hun positie was, zou hij dezelfde wijsheid aan den dag leggen als de bourgondische vorsten; hij zou dezelfde vaderlijke zorg dragen voor de belangen van de NederlandersGa naar voetnoot245). Dan grijpt het pamflet heel diep terug in het verleden. Sinds de Romeinen is er nergens beter geregeerd dan in Frankrijk. In andere landen vroeg het volk om wetten en privileges. De franse koningen gaven die uit eigen beweging. De troebelen van de laatste jaren zijn een nietszeggend intermezzo. Een vorst met zulke voorouders als Anjou verdient alle vertrouwen. Vooral als hij ziet, hoe de Nederlanders hun vroegere heren vereren, zal hij weten te regeren als de bourgondische vorstenGa naar voetnoot246). | |
[pagina 295]
| |
De bourgondische vorsten waren uit het geslacht Valois. Er was toen wel eens onrust in Frankrijk, zonder dat zulks echter gevolgen had voor de Nederlanden. Sommigen zijn bang, dat Anjou Fransen in het land zal brengen, die daar tyranniek gaan optreden. Dat gebeurt evenmin als onder de bourgondische vorsten. Als zij Fransen bij zich hadden, wilden dezen zo spoedig mogelijk terug. Mensen uit zo'n rijk en bloeiend land als Frankrijk, komen niet uit baatzucht maar alleen uit vriendschap. Zij vertrekken weer graag als zij hun plicht gedaan hebbenGa naar voetnoot247). Aan het einde van het pamflet komen Anjou en Philips II tegenover elkaar te staan: ‘D'een is ghesproten wt den rechten stamme van uwe oude Lantsheeren.... De voorseyde Coninck van Spangnien en is maar gesproten wt een dochter’. Trouwt Anjou eventueel met de koningin van Engeland, dan is de alliantie Frankrijk-Engeland-de Nederlanden onoverwinnelijkGa naar voetnoot248). Een later pamflet gaat nog veel verder. Philips II is een usurpator. Geen wonder, dat er in de Nederlanden zoveel mensen zijn als Brutus en Collatinus. Het is in feite zo, dat Anjou optreedt tegen een opstandig vazal van de koning van Frankrijk. Philips II kan immers geen enkele rechtstitel doen gelden op het gebied der Nederlanden. Na de val van het romeinse rijk waren de koningen niet in staat zelf hun hele rijk te besturen. Zij stelden dus plaatsvervangers aan, zoals hertogen, graven en markiezen. De tijdsomstandigheden hebben deze functies erfelijk gemaakt. Maar steeds bleef de verplichting van gehoorzaamheid en trouw aan de leenheer. Vroeger waren de grenzen van het franse rijk: de Rijn, de Alpen, de Pyreneeën, de oceaan en de Middellandse Zee. Spanje, Italië en Duitsland waren de buurstaten. De opvolgers van Karel de Grote konden dit rijk echter niet in handen houden. Een grote versnippering was het gevolg, zoals in bijzonderheden beschreven wordt. Speciaal het duitse keizerrijk heeft zich van verschillende franse gebieden meester gemaakt, ook in de Nederlanden. Deze gebieden zijn echter onvervreemdbaar. De franse koning en zijn broer Anjou zijn dus gerechtigd deze streken terug te veroverenGa naar voetnoot249). Daarna gaat de schrijver - met gebruikmaking van veel historisch materiaal - de rechten na, die Frankrijk heeft op verschillende afzonderlijke gebieden, zoals Brabant, Henegouwen, Artois en VlaanderenGa naar voetnoot250). De Spanjaarden hebben zich in de Nederlanden aan buitensporige wreedheden | |
[pagina 296]
| |
schuldig gemaakt. De koning moge vrijuit gaan, zijn dienaren kunnen dat niet. De leenheer, de koning van Frankrijk, kan recht verschaffen of zelf het gebied in handen nemen. De grootvader van Philips II, Philips van Oostenrijk, heeft voor verschillende gebieden leenhulde gebracht aan de franse koningGa naar voetnoot251). Enkele opwerpingen, als zou de franse koning zijn rechten op de Nederlanden reeds lang verloren hebben, worden weerlegd. Een overvloed van geschiedkundige argumenten, vanaf de tijd van Karel de Grote tot in de vijftiende en zestiende eeuw, komt daarbij te pasGa naar voetnoot252). Hetzelfde geldt voor de stelling, dat de souvereine rechten onvervreemdbaar zijnGa naar voetnoot253). In verschillende gevallen wordt de geschiedenis van de Opstand gegroepeerd rond de hoofdfiguren. Een pamflet, dat de spaanse koning verdedigt, stelt zich ten doel aan te tonen, dat de koning de in een vorst vereiste deugden in hoge mate bezit; dat hij met liefde en niet met vrees over zijn onderdanen regeerde. De hoofdoorzaak van de troebelen moeten de Nederlanders dus bij zichzelf zoeken. Voor herstel van de rust en de welvaart moeten de Nederlanders van de dwalingen huns weegs terugkeren en zich weer onder de koning stellen. Onder deze gezichtspunten passeert de geschiedenis van de Opstand de revue in: Remonstrance avx habitans dv païs bas, declarant amplement les vrays moyens pour les induire à demeurer constans en leurs deüe obeïssanceGa naar voetnoot254). Marnix prijst in een pamflet Oranje om zijn dapperheid en deugdzaamheid. De prins stelt zijn leven en zijn geestkracht, al zijn vermogens, in dienst van het volk in de strijd tegen de tyrannie. Hij verloor daarbij al zijn bezittingen, drie broers en zijn zoon. Hij verkoos alle ellende, arbeid en zorgen boven zijn persoonlijk belang. De prins is begiftigd met een keur van deugden, die hun weerga niet vinden. Zijn overwinningen hoeven niet onder te doen voor die van Julius Caesar of Alexander de GroteGa naar voetnoot255). Voor en na deze panegyriek, verhaalt Marnix de prestaties van Oranje in de Opstand. Dit gebeurt echter ter weerlegging van een bijzonder venijnig pamflet, dat tegen de prins verschenen was: Lettre d'vn gentilhomme, vray patriotGa naar voetnoot256). Daar staat Oranje betiteld: ‘comme le plus faulx, meschant | |
[pagina 297]
| |
et desloyal traistre que soit aujourdhui au monde, et le vray originel feu dont ce povre pays brusle, et va en combustion’Ga naar voetnoot257). De Opstand is hier een soort particuliere onderneming van Oranje, uit de meest onedele motieven opgezet. Op dit laatste stramien wordt de geschiedenis van de Opstand meermalen verhaald. Het kan op zeer sarcastische wijze gebeuren, zoals in: Een oprecht Cristalyn Spiegel der wonderlicke miraculen by den Prince van Orangien seder t'jiaer 66, tot huyden daechs toe geschiet.... Ende dat (soemen ons wys maeckt) tot onser troest, genuechte, ende beschermenisseGa naar voetnoot258). Zo spreekt de titel wel meer duidelijke taal over de inhoud: Claer Bewijs, dat den Prince van Orangien de oorsake ende iersten oorspronck is gheweest van dese langduerighe allende ende tweedrachticheyt: Oock mede culpabel ende deelachtich gheweest te zijn van den grouwelijcken aenslach by den Francoysen opde stadt van Antwerpen voorts-ghekeert den xvij. Januarij int Jaer M.D.LXXXIIIGa naar voetnoot259). Een schrijver, die voor vrede pleit, meent zijn opzet niet te kunnen volvoeren, tenzij hij ‘Principis Auriaci prius ingenium, studiumque patefaciens, artes deinde, clandestinasque machinationes ipsius, quibus paulatim, tamquam per gradus, institutum suum parum admodum salubre vel utile vobis, promoverit, simulque totum statum rerum communium palam, velut ob oculos, ponam’Ga naar voetnoot260). Een uitvoerig pleidooi tegen Oranje kan samengevat worden: ‘id unum volebamus, ut cum istarum rerum recordaveris, sic crederes, nullum tot retro extitisse, qui mentiendi impudicitia, simulandi artificio, ad Reip. subversionem maiore scelere usus, crudelius ad novum dominatum per civium caedes sit evectus’Ga naar voetnoot261). In de pamfletten, die verschijnen als Margaretha van Parma voor de tweede maal als landvoogdes naar de Nederlanden zal komen, is het ook Oranje, die de centrale plaats in de geschiedenis van de Opstand inneemtGa naar voetnoot262). Niet alleen met de geschiedenis maar zelfs met de toekomst houden de pamfletten zich bezig. Er verschijnen geregeld voorspellingen, verbonden met vermaningen, naar aanleiding van hemelverschijnselen. In de nacht van | |
[pagina 298]
| |
26 op 27 september 1577 heeft er een maansverduistering plaats. Dat is een teken van Gods goedheid om de mensen te waarschuwenGa naar voetnoot263). In 1578 staan allerlei rampen de Nederlanders te wachten. Als een extra teken komt bij de maansverduistering nog een staartster: ‘en hebben noyt eenige Cometen ofte andere lichtvieren henlieden geopenbaert int firmament, daer en hebben altijts grote iammeren ende ellenden den menschen naer gevolcht ende overcomen’Ga naar voetnoot264). De beschrijving van de kometen uit de laatste vijftig jaren en hetgeen daarna volgde, moet deze stelling bevestigenGa naar voetnoot265). Soms is een zonderling natuurverschijnsel alleen een aansporing tot boete en een beter levenGa naar voetnoot266). Die vermaning komt in dit soort geschriften telkens terug, zoals in een pamflet, dat uit verschillende natuurverschijnselen en de stand der sterren de vooruitzichten geeft voor acht jarenGa naar voetnoot267). |
|