Een nieu gheestelijck lietboecxken, twelck noch noyt in druck gheweest en is wt den Ouden ende Nieuwen Testament ghemaeckt
(voor 1592)–Soetken Gerijts– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
Ga naar margenoot+ Dat is gheneghen tot ydelheyt
Hier om heb ick dit liet bereyt
Tot waerschouwinge wt minnen.
2 Wy zijn nu van die helsche pijn
Ga naar margenoot+ Ontslaghen allegader,
Die recht tot Christum gecomen zijn
Ghetrocken van Godt den vader
So wy Christus aennamen hoort Paulus stem,
Vrienden laet ons so wandelen in hem
Ga naar margenoot+ Gods beelt vast comen nader.
9 Hebben wy Christum genomen aen,
Ga naar margenoot+ Met droefheyt meer dan vruechden
Door berou van sonde boete ghedaen,
Eer wy waren bequaem tot duechden
En ontslagen al van die eeuwige smart,
Ga naar margenoot+ Mosten wy hebben een ghebroken hert
Gods gracy ons verhuechden.
Ga naar margenoot+ 4 Dat gebroken hert en v'nederden geest
Och vrienden laet ons behouden
Petrus schrijft also men leest,
Ga naar margenoot+ Dat wy ouer brenghen souden
Den tijt onser pelgeremagen ganck
Met vresen en beuen v blijschap sanck
Toch maticht ionck en ouden.
5 Wat accordeert hier Petrus leer
| |
[pagina 237]
| |
Met Paulus informacy
Daer hy schrijft verblijt v in den Heer, Ga naar margenoot+
Anderwerf vermaent hy die nacy
Mijn dunckt dat Paulus en Petrus woort
Te samen wel hebben goet accoort,
O Christen generacy.
6 Siet vrienden die vergiffenis Ga naar margenoot+
Van sonden hebben wy vercregen
Maer wat den roep der Christenen is
In Godes vrese vroom te leuen
Ons seluen hier niet te leuen net
maer heylich godsalich na Christus wet
Dat onreyne hier niet aencleuen
7 Wy moeten hier wesen een licht,
En dat nae Christus reden Ga naar margenoot+
Die in hem geloouen verstaet mijn dicht
Christus spreckt wt diens leden
Sullen vloeyen leuende wateren claer Ga naar margenoot+
Ons seluen hier so te bewijsen eenpaer
Daer moet vroom zijn ghestreden
8 Gods kinderen hebben noch Adams aert
Och vriendekens ghepresen
Het en is noch niet gheopenbaert
Wat dat wy sullen wesen Ga naar margenoot+
Wy zijn hier noch in prijckel groot
| |
[pagina 238]
| |
Somwijlen moet tranen zijn ons broot,
Wy gaen met vruecht met vresen.
9 So wie daer is in onghemack
Die bidde hoort dit bedieden
Wie goets moets is so Jacobus sprack
Ga naar margenoot+ Singhe Psalmen en gheestelijcke lieden
Malcander te vermanen spreckt Paulus oock,
Ga naar margenoot+ Singt speelt den Heer in v hert nae die sproeck
Dit moet niet ydel geschieden.
10 Och wy zijn onderworpen al
Der ydelheyt met namen
Ga naar margenoot+ Laet ons vroom wandelen int aertsche dal
Die sotte maechden wilt ramen
Ga naar margenoot+ In haer kampen en was geen oly siet
Eer die Bruydegom quam wisten zijt niet
Hout goede wacht al te samen.
11 Wijn ende sanck het hert verhuecht
Ga naar margenoot+ Die mach men beyde misbruycken
Blijtschap in den heyligen geest is duecht
Waer dese knoppen ontluycken
Die daer spruyten wt dat edele saet
Ga naar margenoot+ Twelc is ghesaeyt met tranen verstaet
Die vrucht is soet om te ruycken.
Ga naar margenoot+ 12 En yegelijck acht die nieu herboort
Ten leyt in singhen noch in praten
| |
[pagina 239]
| |
Een goede boom brengt goede vruchten voort, Ga naar margenoot+
Die onuruchtbaren rancken wilt vaten, Ga naar margenoot+
Die wil den vader snijden af
Te samen verbranden met dat caf
Dan sal geen claghen baten.
13 Laet ons toch houden goede wacht
In dese quade daghen
En staen wel op die schriftuer acht
Met neersticheyt nae iaghen
Of wy hier mochten grijpen dat
Daer wy in zijn begrepen plat Ga naar margenoot+
Bidt waect wil niet vertraghen
14 Ontfangt dit voor een groet van my
Nu vrienden weest godt beuolen
Met den wenende weent, met den blijen weest blij, Ga naar margenoot+
Ghedenckt die onwetende doolen
In blijschap staet v seluen acht
Hebt lust in die wet Godts dach ende nacht, Ga naar margenoot+
Wert van gheen Roouers ghestoolen.
|
|