Een nieu gheestelijck lietboecxken, twelck noch noyt in druck gheweest en is wt den Ouden ende Nieuwen Testament ghemaeckt
(voor 1592)–Soetken Gerijts– AuteursrechtvrijC Nae die wijse: Ick arm schaepken an der heydenDat 18. Liedeken.EEn liet wil ick beghinnen
In wijsheyt ben ick cleyn
En cant niet al versinnen
Te brenghen in een liet pleyn
Dat ick die Christen menschen
Tot vasticheyt, niet te werden verleyt
Van herten wel sou wenschen,
2 Voor die derf ick niet sorghen
Ga naar margenoot+ Want godt haer Harder is
Om stelen ende worghen
Ga naar margenoot+ So comt een dief ghewis
Hier moeten wy ons voor wachten
Waect en bidt nu, siet wel voor v
Ga naar margenoot+ Op die schrifuer wilt wachten.
3 Die mensch can wel stofferen,
Sijn reden met Schriftuer
Ga naar margenoot+ Dat Euangelij verkeeren
Christus wil een bruyt puer
Wt zijnen gheest herboren
Die moet hier strijen, tot allen tijen
Ga naar margenoot+ Haer bruydegoms stemme hooren.
| |
[pagina 79]
| |
4 Haer lusten en ghedachten
Heeft Christus ghesalueert
Wie door zijn geest met crachten
Strijt, ende van hem weert
Dat in haer soude werden, Ga naar margenoot+
Veruult de neysch, en lust des vleysch,
Die inden gheest volherden. Ga naar margenoot+
5 Wy moeten weest dit ghedachtich
Sijn gheestelijck ghesint Ga naar margenoot+
Dat is het leuen crachtich
En vrede dit wel versint
Elck reynicht hem inwendich Ga naar margenoot+
So werden wy schoon, voor godes soon,
Hoewel wy zijn elendich.
6 Wie nae tvleesch leeft moet steruen, Ga naar margenoot+
Ons aertsche natuer die strect
ghelijck tot bederuen Ga naar margenoot+
Strijt vroom want Paulus sprect,
Den tempel gods is heylich Ga naar margenoot+
Het welcke ghy zijt, tot menschen sprect hijt
Die waren van sonden veylich.
7 Seggen wy tot eeniger stonden
Vrienden verstaet dit wel
Dat wy zijn sonder sonden Ga naar margenoot+
Wy verleyden ons seluen snel
Johannes heeftet beschreuen Ga naar margenoot+
| |
[pagina 80]
| |
Doen waren daer noch, bedenct dit doch
Die Apostelen ymmer int leuen
8 So streden dese vromen mannen
Hier in dit aertsche dal
Die voor ons zijn ghecomen
Merct hier wel op voor al
Die Christus selfs fondeerde
Ga naar margenoot+ En heeftse vergaert, nae zijn wille gebaert
So den Vader dat begeerde
9 Nu laet ons haer na treden
Ga naar margenoot+ Die ons zijn voorgegaen
Sy hebben hier ghestreden
So Paulus doet verstaen
Hy schreef den swacken waerlijck
Ga naar margenoot+ Weest toch als wy, wy zijn als ghy
En kende zijn swackheyt claerlijck.
10 Paulus blint gheslaghen
Ga naar margenoot+ Crachtich ter aerden heen
Die daer by waren en saghen
Ga naar margenoot+ Niemant, maer hoorden een
So tooch den Vader desen
Die daer heeft gebout, datmen onderhout
Ga naar margenoot+ In dat huys Godts ghepresen
11 Ghepresen van godts knechte
Die worden daerom versmaet
Lijdt v hier ghy oprechten
| |
[pagina 81]
| |
Christus is selfs ghehaet Ga naar margenoot+
Hy quam in zijn eyghen maghen
Die zijne siet, ontfingen hem niet Ga naar margenoot+
Aent cruys is hy gheslaghen.
12 Die knecht wilt hier op mercken
Die en is niet bouen zijn Heer Ga naar margenoot+
Noch desghelijcx die clercken
Bouen haer meester veer Ga naar margenoot+
Maer dit sal hem ghenoegen
Ghelijck te zijn, den meester fijn Ga naar margenoot+
Hier moghen wy ons na voeghen
13 Vriendekens altesamen
Ick groet v waer ghy zijt
Wilt op die Schriftuer ramen
Laet ons in desen tijt
Aenbidden Godt den Vader
Al inden naem, zijns soons bequaem, Ga naar margenoot+
Ons middelaer allegader
|
|