Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
Girart de Roussillonkomt voor het eerst voor in een tekst die bestaat uit 10.000 rijmende tienvoeters in een Occitaans met veel vormen uit de Poitou en die geschreven moet zijn tussen 1155 en 1180, waarschijnlijk in 1170. De keizer van Constantinopel heeft de hand van zijn twee dochters beloofd aan Karel Martel en diens vazal Girart, om hen te bedanken voor de verdediging van Rome tegen de heidenen. Berte heeft hij voor Karel bestemd, Elissent voor Girart. Karel Martel valt echter voor de jongste dochter en laat Girart Berte huwen; in ruil moet Karel Girart ontslaan van zijn plichten als vazal. Daarmee komt Girarts leen vrij van de Franse kroon (maar Karel mag er nog wel jagen). Bij het afscheid krijgt Girart een ring van Elissent als teken van liefde. Als Karel later eens op jacht is op Girarts gebied, ziet hij met spijt de pracht van Roussillon (in dit verhaal niet de naam van de streek in Zuid-Frankrijk of de plaats in de Vaucluse, maar die van een plaats, nu ruïnes, bij Pothières) en wil hij Girart belegeren. Een verrader levert Roussillon over en Girart vlucht naar Avignon. Daar verzamelt hij een leger en hij herovert Roussillon. Hoewel Girart zich probeert te verzoenen met de koning, wil Karel het pleit beslechten in een veldslag, te Vaubeton. Na lange strijd zendt God een mirakel en er komt een akkoord. Kerken en kloosters worden door Girart gesticht. Op zich zou de tekst daarmee kunnen volstaan, maar er komt een tweede oorlog. Eerst vechten Girart en Karel nog zij aan zij tegen de Saracenen en de Friezen, maar de moord op een neef van Karel door Girarts broer verziekt de verhoudingen. Na enkele overwinningen van de koning, onder meer bij Vaucouleurs, weet Girart gedurende vijf jaar een gevecht te vermijden, maar dan slaagt Karel erin Roussillon in te nemen en verslaat hij Girart op de vlakte bij Roussillon. Daarna gaat Girart met Berte op weg naar Hongarije, waar zij nog familieleden zou hebben (!), maar ze horen van een pelgrim in de Ardennen dat die overleden zijn. De echtelieden leven dan een jaar of twintig in de Ardennen, waar Girart als kolenbrander aan de kost komt en Berte als naaister werkt. Wanneer hij dan vermomd in Frankrijk terugkomt en zich - via de koningin en de ring die hij van haar had gekregen - met de koning verzoent in Orléans, onderwerpt hij zich, na nog wat ruzies, definitief en bouwt hij de kerk van Vézelay en het klooster van Pothières (in de buurt van Vaubeton). 's Nachts werkt Berte heimelijk met hulp van engelen aan de bouw van Vézelay, zoals Girart ontdekt wanneer hij haar probeert te betrappen op buitenechtelijke praktijken. Het lichaam van Maria Magdalena wordt uit heidense streken naar Vézelay overgebracht.
De historische figuur die voor Girart de Roussillon model heeft gestaan, is ook het model geweest voor »Girart de Vienne en voor Girart d'Eufrate (of de Fraite) uit het Chanson d'Aspremont. We hebben te maken met drie legendarische facetten van een baron Gerardus in de 9e eeuw, maar men vraagt zich wel af of het personage Girart de Roussillon niet eerder teruggaat op de vader van een zekere Girart ii (overleden in 878): hertog Bozo. De Karel Martel in de tekst staat dan voor Karel de Kale. Volgens Rita Lejeune gaat het chanson echter in het geheel niet terug op een legende uit Vienne: zij begrijpt ‘Roussillon’ als het historische ‘Castell-Rossello’ in Zuid-Frankrijk. Daarbij wijst ze op de vele Catalaanse plaatsnamen in de tekst (en de eerste attestatie van het woord ‘catalan’) en op het feit dat juist Karel Martel in het zuiden gold als de gehate bezetter. Hoe die literaire archeologie ook in elkaar steekt, de bewaarde versie is al sterk Bourgondisch; in de 12e eeuw heeft het Girartverhaal een duidelijke functie en illustreert het eigentijdse problemen als de overgang van vrij erfgoed naar koninklijke lenen en de legitimiteit van adels- | |
[pagina 142]
| |
verzet tegen onrechtmatig koninklijk handelen. Een ridder Girart de Roussillon komt al voor in de oudste heldenepen als paladijn van »Karel de Grote. De legendevorming rond Girart is uitgebreid onderzocht door R. Louis. Het verhaal van Girart de Roussillon zoals we dat nu kennen, is volgens hem in etappes ontstaan; een bewerker uit Poitou zou alle in zijn tijd bekende versies samengesmeed hebben tot één verhaal. Volgens Louis heeft die bewerker de tweede oorlog en de hoofse intrige van de liefde tussen Girart en de koningin toegevoegd. Ook na de slag bij Vaubeton had Girart al kloosters gesticht en Pothières en Vézelay liggen in de buurt van Vaubeton. Bovendien is het verhaal van de tweede oorlog een soms letterlijke navolging van de eerste oorlog. De intrige met de twee meisjes is in de ruzie tussen Girart en Karel niet functioneel en komt vooral voor in het uiterste begin en na elk van de twee oorlogen, als een soort hoofse voegspecie voor een ridderepos. Wat men met zekerheid kan zeggen, is dat de bewaarde versies een hoofse invloed vertonen, hetgeen doet denken aan de kring rond Eleonora van Aquitanië (sommigen herkennen in het paar Elissent-Karel Eleonora en Lodewijk vii). Tevens heeft de tekst een duidelijke tegenstelling tussen de deemoed van Berte en de overmoed van Girart en spreekt er een enthousiasme voor Constantinopel uit (waarschijnlijk onder invloed van de Tweede Kruistocht). In feite waren Berte en Aëlis, in het verhaal dochters van de oostelijke keizer, dochters van Hugo de Lafbek uit Tours. Ondanks de inhoudelijke onvolkomenheden is de bewerker een groot dichter, die zijn psalmen goed kende en een directe band met Vézelay moet hebben gehad. Waarschijnlijk was hij dan ook een clericus en geen jongleur. Zijn versie werd waarschijnlijk in het noorden van het Occitaanse taalgebied vervaardigd. Naast het lange heldenepos bestaat er een Latijnse Vita Gerardi comitis uit de 12e eeuw, waarschijnlijk te Pothières geschreven en al snel in Frans proza vertaald. Louis heeft overtuigend aangetoond dat die tekst niet teruggaat op een eerdere monastieke traditie, maar gewoon een bewerking is van de Girart de Roussillon-tekst. Opmerkelijk is wel dat we slechts één grote veldslag vinden in de Vita en dat deze tekst historisch juister is dan het chanson. Het verhaal speelt hier onder Karel de Kale en niet onder Karel Martel. Bovendien is Girart hier geboren in Avignon. In deze fraaie tekst vinden we onder meer etymologische verklaringen voor ‘Roussillon’: van ro (meester) en sillon (raadgever), van rossignol (nachtegaal), van rosée (dauw) enz. Een belangrijke volgende fase in de Girartlegende is de Girartroman in alexandrijnen uit de 14e eeuw, geschreven in echt Frans. De auteur baseert zich op een romant en op een Latijnse cronique. Volgens de auteur bevat de romant veel dat volgens het Latijn onjuist is; de Latijnse tekst wordt volgens hem in Pothières en in Vézelay bij het eten gelezen, als ware het een heiligenleven. Deze versie in alexandrijnen werd geschreven voor Johanna van Bourgondië, echtgenote van Filips vi van Valois, en voor Robert de Tonnerre (in Bourgondië). Ook hier is Karel de Kale en niet Karel Martel de tegenstrever van Girart. In de Franse roman vinden we veel lokaal en lokaal-hagiografisch materiaal. Karakteristiek in deze bewerking is het beeld van de toegewijde koningin van Frankrijk (Elissent), die Girart weer in de gratie wil brengen. Hier zijn de meisjes dochters van Hugo van Sens; Girart en Berte worden hier uiteindelijk heiligen. De tekst besluit dan ook met de wonderen die Girart en Berte na hun dood hebben bewerkstelligd. Ergens rond 1300 ontstond, waarschijnlijk op basis van het Franse chanson de geste, een prozavertaling in het Nederduits (waarschijnlijk Oostfaals), waarvan slechts één dubbelblad bewaard is gebleven. Die versie sluit vooral aan bij de tekst uit de Poitou, maar misschien heeft de Duitse vertaler een oudere, verloren gegane, 12e-eeuwse versie onder ogen gehad. Deze Gerart van Rossiliun | |
[pagina 143]
| |
bekleedt een aparte plaats in de Duitse literatuurgeschiedenis, inhoudelijk gezien omdat de Franse materie pas rond 1450 in Duitsland tot bloei kwam, en formeel omdat het proza verder nog niet werd gebruikt voor wereldlijke literatuur. Ook is het nogal curieus dat dergelijk zeer ‘lokaal’ materiaal kennelijk een internationale functie kon hebben. In juni 1447 voltooide Jean Wauquelin een prozaversie van de Girart voor Filips de Goede.Girart de Roussillon keert na zijn zwerftocht terug aan het Franse hof. Miniatuur uit de Histoire de Charles Martel, 14e eeuw. Brussel, Koninklijke Bibliotheek.
Daarvan zijn vijf fraai geïllumineerde handschriften bewaard, typisch voor de pracht van de Bourgondische boekkunst. Opmerkelijk is bij Wauquelin ook de Bourgondische inkleuring van het verhaal, vooral door de veelvuldige verwijzingen naar lokale heiligenlegenden. Natuurlijk ging het Wauquelin er ook om een goede beurt te maken bij zijn mecenas door de onafhankelijkheid van Bourgondië ten opzichte van de Franse troon zoveel mogelijk te laten uitkomen, een | |
[pagina 144]
| |
idee dat Filips de Goede, toch de hertog die het Bourgondische rijk tot wasdom gebracht heeft, zeker veel plezier moet hebben gedaan. Wauquelins versie gaat waarschijnlijk terug op de Girart in alexandrijnen, waarvan Filips de Goede een handschrift bezeten heeft (nu in Brussel). Latere teksten geven in hoofdzaak vooral een samenvatting van Wauquelins versie, zoals de Histoire de Charles Martel van David Aubert, een compilatie uit 1448. Opmerkelijk is dat de meisjes hier dochters van de koning van Hongarije zijn, vooral als we bedenken dat Hongarije een rol speelt in de verbanningsepisode uit de oudste Girart. Ook de Fleur des Histoires, een compilatie van Jean Mansel, bewaard in een dozijn handschriften uit de 15e eeuw, gaat terug op Wauquelins proza. Die tekst wordt de standaardversie in de gedrukte populaire literatuur. Er verschijnen drukken bij Michel le Noir in Parijs in 1520 en bij Olivier Arnouillet in Lyon ca. 1547. j. koopmans edities: Bartsch 1886; Ham 1939; Hackett 1953-55. |
|