deren. De Engelse vertaling heeft als model gediend voor de Ierse prozabewerking Bibuis o Hamtuir (15e eeuw). De waarschijnlijk laatmiddeleeuwse, later uit orale traditie opgetekende, ballade van de Faeröer-eilanden, Bevusar taettir, behandelt in strofische vorm een episode, ontleend aan de Noorse versie.
Naast deze insulaire traditie vinden we het verhaal vanaf het begin van de 13e eeuw ook in een ‘continentale’ versie, waarvan de oudste vertegenwoordiger ook tot het genre van de chansons de geste behoort. Deze Franse tekst is langer door uitbreiding van bepaalde scènes, soms ook door herhaling van motieven. Ook toont hij een grote voorkeur voor het bovennatuurlijke, waardoor de reus, hier Acopart genaamd, en het paard Arondel een grotere rol spelen. Dit epos is in zeven handschriften overgeleverd.
Beide typen, het insulaire en het continentale, moeten teruggaan op een gemeenschappelijke bron, want de verschillen zijn te duidelijk om aan te nemen dat de ene tekst model heeft gestaan voor de andere. Het verhaal moet in het midden van de 12e eeuw al populair zijn geweest in Zuid-Frankrijk, zoals blijkt uit toespelingen in de Occitaanse lyriek uit die tijd en in het Occitaanse chanson de geste Daurel et Beton (voor 1168). In het Frans is ook nog een prozaversie uit de 15e eeuw overgeleverd, in twee handschriften uit die tijd, in een druk van Antoine Vérard (vóór 1500), van Michel Lenoir (1502) en enkele latere.
Ook in Italië was het verhaal zeer populair. We kennen verschillende Italiaanse teksten, meestal in verzen. De belangrijkste zijn een fragment in het Franco-Italiaans dat deel uitmaakt van een cyclus op basis van epische Franse teksten, de Reali di Francia, en een Toscaanse bewerking in ottava rima (een achtregelige strofe met rijmschema a b a b a b c c). De Italiaanse Buovo d'Antona bevat in vergelijking met het Franse voorbeeld allerlei veranderingen en uitbreidingen. Zo wordt de reus Escopart tot het monster Pulicane, half mens, half hond. Een belangrijke rol is toebedeeld aan de kooplieden die de jonge Buovo als slaaf kopen. Onderling verschillen de Italiaanse teksten niet alleen qua vorm en dialect, maar ook qua strekking. De Toscaanse versie is een avonturenroman zonder meer, de Noorditaliaanse heeft een sterk anti-feodale politieke strekking. De opera Buovo d'Antona van Tomasso Traetta op een libretto van Carlo Goldoni ging in 1758 in première te Venetië.
Het Toscaanse gedicht is in 1501 in Venetië in het Jiddisch bewerkt door de Joodse humanist Elia Levita. Zijn eveneens in ottava rima geschreven Bovo- of Baba-boek is voor het eerst in druk verschenen in 1547 en tot ver in de 19e eeuw in heel Midden- en Oost-Europa regelmatig herdrukt. De Jiddische versie is in het Roemeens vertaald door M. Aziel en samen met twee andere middeleeuwse verhalen in 1881 gepubliceerd onder de titel O mie si una de zile (Duizend-en-één dag).
Een Russische bewerking dateert uit de 16e eeuw. Dit volksboek, dat tot in de 19e eeuw heel populair is geweest en vaak is herdrukt, gaat terug op de Toscaanse versie, maar het is niet duidelijk of het daarvan een rechtstreekse bewerking is. Door sommige specialisten wordt verondersteld dat de Russische bewerker het Jiddische Baba-boek heeft gebruikt, anderen nemen een, verloren gegane, Servische versie als intermediaire tekst aan.
Tot de continentale Franse traditie behoort ook de Middelnederlandse Buevijn van Austoen. Van de verstekst is slechts een klein fragment bewaard gebleven. Daarnaast kennen we een aantal drukken van een prozabewerking. De oudste twee, beide uit Antwerpen, dateren uit 1504 en 1511.
Ook in Spanje heeft het verhaal van Beuve weerklank gevonden. De Sefardische Joden, die na 1492 het Iberisch schiereiland hebben verlaten en zich hebben gevestigd in andere landen rondom de Middellandse Zee, hebben in hun op het Spaans gebaseerde gemeenschappelijke taal, het ladino, veel tradities uit hun land van herkomst bewaard. Zo werden