Een nieu gheestelijck liedt-boecxken
(1621)–Vrou Gerrits– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
Nae de wyse: Van den vijfden Psalm.
EEn vruchtbaer gheloove seer krachtigh,
Daer toe een levende hoop soet,
Ga naar margenoot+End' een oprechte liefde goet,
Al om te wandelen aendachtigh
Voor Godt almachtigh.
Dit wensch ic u Maeghden gepresen,
Ghy die woonachtich zijt in't Veen
Ga naar margenoot+Om dat wy veer woonen van een,
Dus wilt my doch ghedachtigh wesen
Somtijts by desen.
Ga naar margenoot+Hoewel wy weynigh conversacy
Met malkander hebben ghehadt,
Nochtans moct ic u schencken wat,
Oft yet mocht zijn tot informacy
Ga naar margenoot+Te maken facy.
Ga naar margenoot+Op des Heeren toekomst te degen,
Of wy in als wel zijn bereydt,
Aen hebben een reyn bruylofts kleyt
| |
[pagina 43]
| |
Den Bruydegom te komen tegenGa naar margenoot+
Hoe't is gheleghen.
Behoeven wy doch wel ghestadigh
Over te legghen dagh en nacht,
Op dat die Heer niet onverdacht
Ons overkomt seer onghenadigh
Ende versmadigh.
Ghelijck wy dat exempel lesen
Al van die dwase Maeghden vijf,
Sy kregen een antwoort seer stijf,Ga naar margenoot+
Die deur moste ghesloten wesen,
En sy mispresen
Mosten weder te rugge keeren
Om dat haer lampen branden niet,
'Tis ons tot een voorbeelt geschiet
Beminde laet ons hier uyt leeren,
En deught vermeeren.
In deughden en oock in goede werckenGa naar margenoot+
Laet ons toenemen even seer,
En in die liefde branden meer,
Voortvarende in rechte percken,
Als Christen klercken.
| |
[pagina 44]
| |
Ga naar margenoot+Want so wy door onachtsaemheden
Versuymen onsen kleynen tijt,
Namaels en heeftmen geen respijt,
Elck wil zijn tijt nu wel besteden,
Met kuyssche zeden.
Op dat wy dan sonder verschricken
Als de Heer inde wolcken koomt,
Voor hen verschynen onbeschroomt,
Ons met Gods heyligen verquicken,
En daer by schicken.
Ga naar margenoot+Zijnde verheught tot allen tyden
Maeghden laet ons doch hier na spoen,
Ende onse neersticheyt doen,
Des vleys lusten stellen besyden,
Daer teghen stryden.
Ga naar margenoot+Want vleysch en bloet en mach niet komen
Al by Gods hooghe Majesteyt,
Dus elck hem doch wel bereyt,
Dat ghy namaels met alle vromen
Wort opghenomen.
| |
[pagina 45]
| |
Daerom so laet u licht doch rysenGa naar margenoot+
In dese Werelt openbaer,
Op dat men u Hemelschen Vaer
Daer door ooc loven ende prysen,
En eer bewysen.
Sterct ons hier toe, o lieve VaderGa naar margenoot+
Wy hebben van ons selven niet,
Met u ghenade ons begiet,
Op dat wy doch komen hier nader
In vreucht te gader.
Hier by wil ick het laten blyven,
Neemt doch in danck dit simpel liet,Ga naar margenoot+
'Twas liefde die my hier toe riet,
Dus wilt my wederom gheryven
Met wat te schryven.
|
|