Een nieu gheestelijck liedt-boecxken
(1621)–Vrou Gerrits– AuteursrechtvrijNae de wyse: Een heerlijcke kroon.
EEn vruchtbaer geloove krachtigh,Ga naar margenoot+
Daer toe een levende hoop soet,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 38]
| |
Ga naar margenoot+Een reyne vreese Gods duerachtigh
Wensch ick mijn Susters voor een groet,
Ghy die u hebt begheven
Ga naar margenoot+Al op de smalle baen,
Wilt doch vast houden aen
Tot den eynde van u leven.
Lof, eer en prijs zy Godt den Vader,
Die onse ooghen heeft verlicht,
Om zynen wil te komen nader
Ga naar margenoot+Is ons gegeven een klaer gesicht,
Op dat wy t'allen stonden
Ga naar margenoot+Nu souden gaen ghewis,
Ende gheen duysternis
In ons en wordt bevonden.
Ga naar margenoot+Wilt doch nemen tot een exempel
Die vrome Iudith ende Anna,
Ga naar margenoot+Want Anna gestadelijc in den tempel
Den Heere aenbadt vroegh ende spa,
Oock Iudith daer beneven,
En veel andere meer,
| |
[pagina 39]
| |
Hebben haer tot den HeerGa naar margenoot+
Tot vasten en bidden begheven.
Terwijl ghy nu ooc beyde gader
Met haer zijt in den selfden graet,
Volght dese eerbare Vrouwe nader,
In de gebeden niet af en laet,Ga naar margenoot+
Kuysschelijck wilt u draghen
In alle maticheyt,
Met deughden zijt bekleytGa naar margenoot+
Nu en tot allen daghen.
Met 'tkleedt der deughden wilt u vercieren,Ga naar margenoot+
En niet met een uytwendich ghewaet,
Die hoverdy in gheene manieren,
In woorden, ghedachten, oft in huysraet,Ga naar margenoot+
Wilt doch gheensins in ruymen,
Maer van haer paden vliet,Ga naar margenoot+
Want 'tis Godt een verdriet,
Dus wilt u niet versuymen.Ga naar margenoot+
Kleyn nederich in ons eygen oogen
Wtwendigh en oock na den geest,
| |
[pagina 40]
| |
Ga naar margenoot+Moeten wy ons voor een yeglijck betooghen,
Ga naar margenoot+Doch voor Godt den Vader aldermeest,
Ootmoedigh en reyn van binnen,
Ga naar margenoot+Treden 'tvleysch onder voet,
En wand'len in sachtmoet,
Om Gods rijck te ghewinnen.
Wat sonden ons als noch aenkleven
Ga naar margenoot+Moeten voor al zijn afgheleyt,
Verwachtende met vrees en beven
Ga naar margenoot+Als wyse Maeghden wel bereyt,
Met Lampen in ons' handen,
Ga naar margenoot+Verciert met oly goet
Der deughden overvloet,
Liefde moet vyerigh branden.
Ga naar margenoot+Och of wy ons te recht doorsochten,
Ga naar margenoot+Wat ons noch schort, let ofte deert
Ons tijdt voortaen beter doorbrochten,
Op dat Gods lof worde vermeert,
| |
[pagina 41]
| |
En yemant noch worde getrockenGa naar margenoot+
Door ons wandel in't licht,
En kreegh een klaer ghesicht,Ga naar margenoot+
Tot zyner Siel ghelocken.
Helpt ons, o Heere, doch uytvoeren
'Tgheen dat ghy in ons hebt ghewrocht,
Dat wy in twistighe oproeren
Oft waer in wy worden versocht,Ga naar margenoot+
Toch moghen 'tvelt behouwen,
Doet ons, O Heer, bystandt,
Tot wy't Beloofde landtGa naar margenoot+
Met vreughd' moghen aenschouwen.
Dit is ghedaen na u begeeren,
Want ghy seer hertelick aenstont,
Dus kond'ic het niet wel afweeren
Ick hoop ghy sult weer zijn goetrontGa naar margenoot+
My weder wat te schryven,
Want 'tis my wel van nood',
Mijn vleysch is broos en snood',Ga naar margenoot+
En 'tgaet liefde verstyven.
|
|