| |
| |
| |
V.
De volgende dag zaten Hilda en het visscherskind, dat thans de bruid van Siegfried geworden was, naest elkander aen eene zyde des bergs, waer hunne oogen zich in de ruimte over het romeinsche kamp en over de ruwe vestingen der Belgen, konden uitstrekken.
Zy spraken van hem, naer wien beider gedachten, verlangens en droomen heen vlogen. Niet het minste teeken was hun toegekomen, waeruit zy hadden kunnen opmaken wat er van Siegfried geworden was, sedert hy den nacht te voren afscheid van hen ge- | |
| |
nomen had en hunne zielen waren met onruste vervuld. Welke persoonlyke smarte ook Hilda gegriefd had, toch was erin de pynvolle onzekerheid, die zy nu gevoelde, een medelyden voor de arme weeze, door Siegfried aen hare bescherming toevertrouwd; want de priesterin had al te veel reden, sedert haer door Elve gezegd was hoe Siegfried zich door den gallischen koopman had laten vergezellen, om te vreezen, dat het jonge meisje, welk op het punt geweest was de meest benydbare liefde te genieten, van nu af den verloofden niet meer zou wederzien!
De priesterin had gestreden tegen het gevoel van haet, dat haer in den beginne door de tegenwoordigheid der verkorene beminde van Siegfried werd in het hart gedrongen. - Hilda wist dat het geluk van Elve benyden, eene lafheid zyn zou, waerover zy tegen over haerzelven hadde moeten blozen en om de kwade, pynigende geest, tegen wien zy worstelen wilde, te overwinnen, had de belgische priesterin geen beter middel gekend, dan het lieve kind, dat onder haer dak den nacht doorbragt, met de teederste moederlyke zorgen te omringen. De dankbaerheid en het betrouwen, die zy inboezemde, en de uitdrukking er van op het gelaet van het zwakke, zachte meisje hadden meer gedaen om de pynigende gewaerwording te verminderen, dan al de krachten welke den geest van Hilda haer hadde kunnen ingeven.
De kleine Elve had nogtans in de eerste oogenblikken
| |
| |
ook achterhouding en verlegenheid gevoeld, wanneer zy haer alleen bevond tegenover de grootsche, geëerde priesterinne, welke, zoo het de geheime zielestem der maegd het haer gezegd had, al te veel belang stelde in den man, die haer de huwelyks-liefde had toegezworen.
Maer, overwonnen door de onrust over Siegfried's afwezen en door de zoete herbergzaemheid, welke haer verpleegd werd, had de beminnende, jonge Elve ten laetste de gevoelens, die uit haer hart overvloeiden, niet langer kunnen verborgen houden.
Zy hadden gesproken, samen gesproken van Siegfried!
De zachte, geestdriftige tael van Elve, en de half omsluijerde, pynlyke uitdrukking der gevoelens van Hilda, hadden wel iets kwetsend voor beide; maer het hooren der tael van liefde, wanneer het den uitverkoren des harten geldt, behelst toch altoos eene wellust, die soms bitter is, doch waervan Hilda en Elve met lange teugen den beker tot den laetsten druppel wilden ledigen. - Waer is het vrouwenhart, dat by het uitspreken of by het aenhooren van den naem des geliefden, niet van inwendige voldoening trilt, al worde dan ook eens door die trilling eene geheime vezel van het jonge hart gekwetst!
‘Ik ook, ik ben bang! - zegde Elve, op het gelaet van Hilda vrees lezende. - Maer ik kon Siegfried
| |
| |
toch niet beletten te vertrekken, hoe zeer ik hem ook bemin! Ik die hem slechts sedert eenigen tyd ken, heb immers zoo veel regt niet als zyne moeder op Siegfried's liefde!
‘Gy, die door hem bemint zyt, gy waert de eenigste die hem van dit gevaer kondet terug houden.
‘Maer de moeder van Siegfried is slavin!... En hoe zouden wy aen geluk hebben kunnen denken zoo lang de gryze moeder in der vreemden magt was?... Ach! indien Siegfried niet meer weder keerde... indien ik den beminden myns harten verloren had... ik zou sterven... maer hy, hy zou de kinderpligt hebben betaeld!... Toch, neen! hy zal wederkeeren... als een held! aen het hoofd van nieuwe stryders!
‘Helaes! het zou misschien te laet zyn! - zuchtte Hilda.
Cesar had wezentlyk, zoo als Vertiko er den nacht te voren mede bedreigd had, de Belgen door een voorbeeld van werkdadigheid met verbazing willen slaen, en de twee vrouwen, van de plaets waer zy op den berg zaten, hadden sedert het opkomen van den dageraed, in het kamp der Romeinen de toebereidselen zien maken, tot eenen schrikkelyken storm, die nog den zelfden dag kon geleverd worden. De oorlogtuigen, welke de Belgen den dag te voren gepoogd hadden door het vuer te vernietigen, werden aen den voet des bergs onophoudelyk digter en digter by de ver- | |
| |
sterkingen der stad gevoerd. Die zware, zonderlinge gebouwen, welke zich dreigend en weder als ongeschonden, tegen over het weinig beschaefde volk verhieven, deden inderdaed niet slechts begrypen dat Roomen magtig en groot was; maer ook dat de beslissende storm naby zyn moest.
‘Indien er vandaeg gestreden wordt, is het vandaeg dat wy Siegfried zullen weder zien! - had Elve geantwoord. - Hy heeft in het romeinsche kamp de toebereidselen kunnen opmerken, welke de vyanden tot den storm maken - en hy zal komen, om zyn deel in het gevecht te nemen, al moest hy alleen door het vyandelyke leger dringen!... O, ik gevoel het dat wy Siegfried zullen wederzien!
‘Zoo er moet gestreden worden om hem weder te doen komen, zullen wy niet lang wachten - en er kwam een droeve plooi op het voorhoofd van Hilda - want, ziet gy den toren, die daer beneden, langzaem, maer onophoudelyk, is voortgerolt? Hy moet zich binnen het bereik der pylen onzer krygers bevinden; daer vliegen de eerste schichten van den berg af, en ik geloof niet dat onze mannen dwaes genoeg zyn, om hunnen voorraed vruchteloos weg te werpen!
Nu de eerste pylen van den kant der Belgen door de lucht hadden gesnord, was er in het kamp der vreemdelingen een oogenblik stilte; geen moordtuig werd terug gezonden; maer op de tinne van den meest
| |
| |
gevorderden der torens vertoonde zich een romeinsch overste, die in name van Cesar, alvorens den aenval te beginnen, den Aduatieken roepend gebieden kwam zich aen de magten van Roomen te onderwerpen. Hy beloofde nogmaels genade, indien de overgave der stad onmiddelyk gebeurde, en bedreeg met de bloedige uitroeijing van gansch den aduatiekschen volkstam, indien de magt der wapens tot het bestormen van den berg moest gebruikt worden. De vreemdeling voegde er by dat men op het oogenblik een voorbeeld hebben zou van wat de wraek van Roomen vermogt uit te werken!
Inderdaed terwyl hy sprak gebeurde er iets op den romeinschen toren, dat Hilda en Elve, van de rots, waerop zy zalen, in doodenden angst had doen opspringen.
Men had er eenen man op gebragt, zoo zeer met kluisters overladen, dat byna alle beweging hem onmogelyk was gemaekt. De vyanden bonden dien gevangen tegen eenen der zware kruisbalken van den toren, langs den kant die het meest aen het treffen der pylen van het belegerde volk was blootgesteld.
Aen de lange blonde hairen, welke tot op de schouders van den gekneuvelden vielen en ook aen de blankheid der naekte, gespierde armen, waer van de aderen onder de boeijen tegen het hout van geweld en gramschap opzwollen, zag men dat hy niet in de landen der zuiderlingen geboren was. De klee- | |
| |
deren van den Belg waren door de vreemdelingen van zyne borst gerukt geworden, om hem zoo aen eenen nog meer dreigenden dood bloot te stellen; maer Hilda en Elve herkenden den mantel, die hem met een snoer van koorde om den hals en op den rug bleef hangen. Het was de hairige wolvenhuid, die door Sigfried in verwisseling der witte schapenvacht was omgeworpen, na de plegtigheid van den vorigen nacht, vermits hy gevreesd had door de blanke kleur van het kleedsel, welk de handen zyner bruid vervaerdigd hadden, in de duisternis verraden te worden.
Nu die voorzorg vruchteloos was gebleken, had Cesar zynen gevangen als een laetste middel willen gebruiken om den stam der Aduatieken, zonder stryden, tot onderwerping te dwingen. Hy wist welken eerbied door de belgische krygers den bloede van Boduognat werd toegedragen, en met te toonen dat Siegfried in zyne magt was gevallen, wilde hy niet slechts tyd winnen; maer de romeinsche veldheer hoopte moedeloosheid in de harten dier jongelingen te storten, welke Siegfried als hun opperhoofd hadden erkend en gevolgd.
Cesar had de kans op het spel gezet zynen gevangen in het eerste oogenblik door de pyl eens Belgs te doen gedood worden, en aldus kon het verlangen om den vorstelyken, nervierschen krygsman te Roomen aen zyne zegekar te spannen, verydeld worden; maer
| |
| |
de veldheer was ook niet zonder de wanhopige verdediging van het aduatieksche volk te vreezen, te meer daer zyn leger door gedurige gevechten reeds verzwakt was.
Hy had dus willen beproeven welk uitwerksel het zien van Siegfried op zyne landgenooten zou te weeg brengen; doch van den anderen kant had hy geheime bevelen gegeven den jongen Belg te beveiligen van het oogenblik dat de belegerden zouden toonen door geene aenmerkingen te kunnen wederhouden worden.
Het noodlot was nogtans op het punt te bewyzen dat Cesar zich ditmael in het vormen zyner plannen bedrogen had.
‘Gisteren - had de romeinsche overste van de tinne des torens uitgeroepen, den geboeiden jongeling aenwyzende - Gisteren was de zoon van Boduognat aen het hoofd uwer benden; thans reeds draegt hy de ketenen van Roomen! Uwe eerste schichten zullen hem het hart doorbooren, indien uwe ouderlingen het antwoord op de voorstellen, welke hun van wegens Cesar gedaen zyn, niet voor der zonnen ondergang in ons kamp gebragt hebben - indien uwe grysaerds zoo dwaes zyn als den nervierschen heirvorst, die door onredelyke hardnekkigheid gansch zynen stam en alwie hen toehoorde reeds in een bloedig verderf heeft gestort! - Doet de straf der domme, nerviersche onbuigzaemheid niet op u terug vallen, zoo als zy nu den zoon van
| |
| |
Roomen's vyand verplet... Want gy ziet het, niets, niemand, kan aen Roomen weerstand bieden!
‘Dat zult gy niet tweemael herhalen! - morde een man op den belgischen rotsenmuer - of ik wil, by alle kwade geesten, dat men my een kind noeme!
Daer stond de oude Nervier, Wannes, altoos met de yzeren, verroeste knods aen den arm; maer op dit oogenblik drukte hy het onderste gedeelte van eenen overgrooten boog tegen den voet, en met reuzenkracht spande hy de stevige peze van dien boog op. Zyne gryze oogen fonkelden van gramschap terwyl hy den romeinschen oversten bleef bezien. Toen de boog gespannen was, koos de Nervier een der pylen met yzer beslagen, welke in eenen lederen riem om zyn lichaem waren gesteken; hy mikte - zyn arm was met geweld achterover getrokken; - maer op het oogenblik dat zyne vingeren de peze gingen laten ontglippen, had eene vrouwenhand den arm van den ouden man terug gehouden, en eene vrouwestem gilde:
‘Wat doet ge?... Wilt gy hem dan dooden?... Uw meester! Op zulken afstand!
Het was te laet. De pyl was ontsnapt en ging naest de zyde van Siegfried zich in het hout, op hetwelk hy gebonden was, vast planten.
Wannes had het hoofd omgewend; hy herkende Elve, de bruid van Siegfried, die van de plaets waer zy haer bevond, naer de aduatieksche krygers gesneld
| |
| |
was, daer zy begreep dat het eerste gevaer van hen komen moest. De gramschap van den Nervier ontzag haer niet.
‘Meisje! - schreeuwde hy, den boog op den grond stampende - dat is een pyl, die om uwentwille verloren gaet! Indien ik Siegfried in plaets van den onbeschoften vreemdeling getroffen had, ware het uwe schuld!... Zoo ik ditmael mis zult gy het dubbel betalen!
Elve zag hoe de oude Nervier reeds ten tweeden male den grooten boog aenlegde. Het yzer der schicht, welke hy er op plaetste, ging weder het hart des geliefden bedreigen! Zy voelde haer wel is waer zwak; maer toch durfde zy de kleine handen verheffen om het moorddadig werktuig in de handen van den Nervier vast te grypen.
‘Gy wilt het teeken tot den dood uws meesters geven! - riep zy uit.
Maer als of de kracht haer gansch verliet, nu zy het wapen vasthield dat Siegfried dooden kon, plooide haer lichaem voorover, en geknield, met de handen nog altoos verheven doch niet ontsloten, zakte zy aen de voeten van den ouden Wannes neder.
Nu hy haer zwak en smeekend voor hem op den grond zag liggen, voelde Wannes de gramschap, welke hem had overmeesterd, door medelyden voor de weerlooze maegd overwonnen worden. Het ruwe, onge- | |
| |
kunstelde hart voelde zich ontroerd by het zien van zoo veel angst en liefde. Althans hy wierp den boog, dien hy begonnen had te spannen weg, en hy ging op zyne hurken naest Elve zitten, om de maegd te ondersteunen en tot haer te spreken.
Wat hy eigentlyk zeggen zou wist de Nervier zelf niet; hy vond geene woorden om de nieuwe gewaerwordingen, die in hem ontstonden, uit te drukken. Hy bleef eenigen tyd het visschersmeisje bezien, zoo als men het kind aenziet, dat men met eenen enkelen blik denkt te kunnen liefkozen, en toen hy eindelyk begreep dat dit lange stilzwygen hem in eenen valschen toestand bragt, dan toch waren de woorden, welke hy in zyne verwarring sprak, indien zy door de maegd verstaen werden, voorzeker die niet, welke het meest konden bestemd zyn, om haer tot bedaren en geruststelling te brengen.
‘Er moet immers eens gestreden worden, lieve kleine! - zegde hy - Ik kan toch zonder te straffen de nagedachtenis van eenen held als Boduognat niet laten beleedigen!... En denkt gy niet dat Siegfried liever een stuk yzer in de borst zou voelen dan die vreemde boeijen om zyne armen?... Nogtans het was hem niet dien ik treffen wilde. Ik zal u bewyzen, indien gy het zien wilt, dat ik hem niet kwetsen zal!
Elve maekte een beweging van afschrik.
‘Neen, ik zal hem niet raken! - hernam Wannes
| |
| |
met een gevoel van eigenliefde - Ik wil slechts de valsche tong van den Romein in den mond, waermede hy Boduognat beleedigd heeft, vastnagelen! Het is myne schuld niet dat de pyl gefaeld heeft... Wilt gy dat ik hem in het hart des vreemdelings jage, in plaets van naer de tong te mikken!... Neen! uw hoofd schudt neen!... Welnu gy zyt bang!... Ik zie al van het voornemen af!
Terwyl de oude Belg al die welsprekendheid inspande, geweerdigde hy zich zelfs niet op te merken hoe sedert eenige oogenblikken een regen van schichten en van verplettende blokken steen rond hem nederstortte. De Romeinen toen de pyl zich in hun gebouw kwam vastzetten, hadden die uitdaging beantwoord met hunne oorlogstuigen in werking te stellen. Ontelbare groote slingers wierpen van de hoogte der stormtorens halve rotsen neder, die verbryzelend tot over den muer der Belgen vlogen. Het was dezen onmogelyk die plotselinge verwoesting af te weeren, daer de vreemdelingen den dood en de vernielinge aenrigtende, zich zelfs op de tinne hunner sombere, magtige oorlogs gebouwen niet vertoonden, en aldus van alle wederwraek vry bleven.
Zoo magtig, en zoo ongekend was die wyze van aenranding voor de belgische krygers, die gewoon waren zich blindelings en zonder kunstmiddelen in het gevaer te werpen, dat zy, radeloos en onbewe- | |
| |
gelyk, onder den hagel van steen en yzer bleven. Indien de verachting des doods hunne harten even als dat van Wannes tegen de vrees verstaeld had, dan toch werd hun geest verstomd, als by het aenschouwen eener bovennatuerlyke, onweerstaenbare kracht. Zy begrepen vooreerst niet hoe het zyn kon dat Siegfried, die den vorigen dag met hun uit den stryd was terug gekomen, nu in de handen der vyanden gevallen was, en terwyl hunne eenvoudige geesten nog de oplossing van dit raedsel zochten, volgden hunne oogen de doodende moordtuigen, welke door de lucht slingerden, met gewaerwordingen die meer aen bygeloof grensden dan aen de eigentlyke vrees van er door getroffen te worden.
De moedigsten nogtans kwamen van die verbazing terug. Eenige liepen verder den berg op, om de ouderlingen te gaen raedplegen over hetgeen er in zulke omstandigheid te doen viel; andere wrongen woedend de vuisten toe, hieven hunne wapens op, en toonden die dreigend den vyanden; maer het grootste getal bleef met verwondering de schrikkelyke uitwerksels van den storm aenzien, zonder zich te verwyderen, doch ook zonder eenige beslissing te nemen. Toch het nederploffende yzer en steen verbrak en verpletterde de houten of lederen schilden, waermede zy hunne hoofden bedekten, als waren die uit glas verveerdigd.
In de ziel van Hilda, welke Elve gevolgd had, ge- | |
| |
beurde er iets schrikkelyks. Beurtelings hadden hare oogen zich op het visscherskind en op den geboeiden Siegfried gevestigd. Dan weer zag zy met wanhopige blikken op de verbaesde belgische krygers, of staerde zy met smart en toorn de romeinsche oorlogstuigen aen. De priesterin, verborg eindelyk haer aenzicht onder de handen die zy op het hoofd klemde.
Het was dat er in Hilda eenen stryd gestreden werd, die op het voorhoofd, dat zy verborg, druppelen zweet deed komen, zoo pynlyk en angstvol, dat zy door den kamp des doods schenen afgeperst. De grootheid van het gevaer had haer een gedacht doen opvatten, waervan de grootheid haer zelf met vrees vervulde.
Terwyl haer oog gevestigd bleef op Siegfried, die die met de armen schandig tegen het hout gebonden, door de eerste pylen kon getroffen worden, had zy de woorden herinnerd welke haer door Cesar geschreven waren.
Zy zal den man dien zy meer dan het leven bemindt kunnen verlossen! Zy zou hem aen zyne krygsmakkers, aen den vaderlandschen stryd kunnen terug geven! Cesar heeft zyne eer als krygsman verpand de vraeg, welke zy hem doen zoude, in te willigen! Indien zy, priesterin der Goden, door eene magt, waervan de oorsprong aen haer volk onbekend is, de verwoesting ten minste voor eenige uren kan doen
| |
| |
ophouden; indien Siegfried den volgenden dag, wanneer men den tyd zal gehad hebben het nieuwe gevaer te berekenen en er zich aen te gewennen, tot zyne krygsmakkers terug keert, zal zulk wonder het ruwe volk niet een nieuw betrouwen geven op de bescherming der Goden aen wier bystand men begint te twyfelen!... Maer Hilda zal aen Siegfried's verloofde, aen het zwakke kind, dat zy bezwyken ziet, het leven, de toekomst, de liefde weder geven!... Zy kan den geliefden in de armen eener andere maegd, die hem bemint, terug voeren, indien zy hare vryheid voor de zyne gaet leveren!... Gansch de vurige ziel van Hilda werpt zich tegen die gedachte op! Het duert niet langer dan de akelige glans eener bliksemstrael; maer de oogen der miskende vrouw hebben zich strak en gloedend van haet tot Elve gerigt!... Nogtans zy ziet het meisje de handen ten hemel verheffen; zy ziet haer zoo smeekend en zoo angstvol de oogen tot Siegfried wenden, met eene uitdrukking zoo vol diepe, oneindige liefde, dat niet alleen de minnenyd blyft heerschen, dat het niet alleen de haet is, die Hilda's hart byna breken doet!... In Elve heeft Siegfried het geluk zyns levens gedroomd! Hy bemint haer even opregt als hy door de verstootene bemind wordt!... Dat geluk welk Hilda in hare geheime wenschen als de hoogste zaligheid betracht heeft, kan door dit kind, zoo lief en zoo tenger, aen
| |
| |
Siegfried worden geschonken! Het hart der priesterin is groot genoeg om naest hare eigene liefde medelyden voor de verlatene, beminnende weeze te kunnen opvatten! Indien zy Siegfried niet meer mag lief hebben, nu hy de verloofde eener andere geworden is, dan toch kan hy haer niet beletten de liefde die het leven haers levens uitmaekt, te voldoen met haer voor hem op te offeren, met hem ten koste van haer bestaen aen de vryheid, aen de geliefde bruid, aen het geluk, ten minste voor één dag, weder te geven!
En nogtans hoe edel ook den stryd is, waer Hilda in zegepraelt, durft zy haer gelaet niet van de handen ontblooten. De maegdenblos der eerbaerheid brandt haer op de wangen! Zy, de kuische priesterin der Goden, zy zou eene beleediging te gemoet gaen, zy zal in de tegenwoordigheid der vyanden haer van schande laten verdenken... Ach! zy heeft aen den ouden, blinden vader gedacht!... De gryze Opperdruied zal hy niet onder schaemte en smarte sterven, wanneer men vernemen zal, dat Hilda de priesterin der Goden haer in het kamp der vreemdelingen heeft kunnen begeven, om den vyandlyken wellusteling eene bede te doen! Zullen de vervloekingen van gansch den volkstam niet op hare nagedachtenis kleven, wanneer men zal hooren, dat de hoonende woorden van den vreemdeling, waermede hy haer van liefde spreken durfde, niet door haer konden vergeten worden op het zelfde oogenblik dat zy haer zyn toegekomen!...
| |
| |
Maer Hilda verheft het hoofd en hare lippen hebben met bitteren hoogmoed geglimlacht... Er is immers een middel waermede men zich altoos in tyds aen de schande onttrekken kan?... Wanneer men later elkander in de hemelwerelden weer vindt, daer ziet het oog der nabestaenden tot in het diepste der zielen!... Het afwezen zal niet lang zyn!... En de traen, die de gedachte aen den ouden vader haer in het oog heeft doen komen, droogt weg onder den gloed van het besluit, welk het oog der jonge vrouw doet glinsteren!
Zy stapt voorwaerts, en beklimt de rotsen waer op zy haer aen de Romeimen vertoonen kan. Die vrouw in de blanke kleeding, welke door hen den dag te voren op het slagveld bewonderd werd, boeit de aendacht der vreemdelingen.
‘Boodschapt aen Cesar - heeft zy uitgeroepen - dat Hilda, de aduatieksche priesterin, nog heden hem spreken zal, indien de vyandlykheden tot dan worden opgeschorst.
Eenige oogenblikken later hadden de Romeinen bevel ontvangen hunne wraek over de uitdaging van Wannes niet verder voort te zetten.
Elve begreep, zag niets dan dat de boeijen van Siegfried werden los gemaekt. Hy verdween van den kruisbalk, waer tegen de vreemdelingen hem hadden vast gehecht.
Hilda verwyderde haer, zonder de ondervragende blik- | |
| |
ken van haer volk te beantwoorden. Zy keerde weder naer de wooning waer zy geboren was, waer zy de weinige schoone dagen harer eerste jongheid, toen zy nog hopen kon, had door gebragt. Nu ging zy er haer bereiden tot het offer, waertoe zy haer zelve als de ter slagting bestemde had aengewezen!
|
|